Vanaf de allereerste aflevering van Filter, jaargang 1, nummer 1, verschenen in mei 1994, staat de naam Martin Mooij op de colofonpagina in de opsomming van leden van de redactieraad van het tijdschrift. En omdat zijn naam daar niet zomaar staat, is het gepast hem te herdenken, want Martin is op 12 augustus 2014 overleden, een paar weken vóór zijn vierentachtigste verjaardag.
Martin Mooij was een bemiddelaar. Zonder bemiddelaar kan vertaalde literatuur niet bestaan: iemand moet er, door recensies, essays of anderszins, op wijzen dat er interessante teksten in andere talen verschijnen, iemand moet er uitgeverijen op wijzen dat het de moeite loont deze teksten te laten vertalen en uit te geven, iemand moet deze teksten vertalen, iemand moet recensies schrijven over deze vertalingen. Mooij deed dat allemaal, en zo was hij voor heel veel mensen belangrijk.
Het belangrijkste wapenfeit van Martin Mooij was Poetry International, het internationale poëziefestival dat sinds 1970 door hem in opdracht van de Rotterdamse Kunststichting werd georganiseerd. Sindsdien – dit jaar vond Poetry voor de vijfenveertigste keer plaats – traden honderden dichters uit de hele wereld in Rotterdam op. Toen Martin Mooij het festival bedacht was hij nog boekhandelaar, en, volgens de journalist die hem in dat jaar 1969 in het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk interviewde, ‘tevreden met wat hij doet buiten de boekenwinkel. Hij schrijft over Duitse literatuur in de NRC, spreekt er over voor de NRU [Nederlandse Radio Unie; JG], is correspondent van het Gentse dagblad Vooruit, behandelt (opnieuw Duitse) letterkunde voor het WP-jaarboek [Winkler Prins; JG] en werkt daarnaast nog aan diverse ongeregelde tijdschriften mee. Hij schreef een boekje over Jef Last en maakte voor de NRU een documentaire over het Rijksdagbrand-proces tegen Marinus van der Lubbe.’
Mooij werd geïnterviewd over een bloemlezing uit het werk van linkse Nederlandse dichters waar hij, zelf afkomstig uit een socialistisch gezin, aan werkte. Een van die dichters was de christensocialist Freek van Leeuwen, die, aldus Mooij, de bron was voor zijn belangstelling voor poëzie en andere zaken: ‘Ik ontmoette hem bij toeval, kort na de oorlog, toen hij in Rotterdam was komen wonen. Hij is mijn voornaamste leermeester geweest, hij had een enorme verzameling Duitse literatuur en ik mocht alles van hem lenen. Via hem leerde ik ook de revolutionaire poëzie kennen. […] Bij hem is het begonnen, dat karwei waar ik nu aan moet.’ Dat karwei was de genoemde bloemlezing, maar die lijkt er niet te zijn gekomen. Wat er wel kwam was Poetry International, en Martin Mooij werd een onvermoeibare pleitbezorger van poëzie en van Duitse literatuur. Dat laatste deed hij door te blijven recenseren en ook door veel te vertalen: werk van bijvoorbeeld Peter Handke, Bertolt Brecht, Sarah Kirsch, Joseph Roth, Günter Kunert, Kurt Tucholsky, Martin Walser en Hans Magnus Enzensberger. Het zijn niet de minsten.
Daarover en over nog veel meer zal het ongetwijfeld in Mooijs autobiografie gaan, die binnen afzienbare tijd gaat verschijnen, en veel materiaal zal ook te vinden zijn in zijn archief, 109 ongesorteerde dozen groot, dat zich in het Letterkundig Museum in Den Haag bevindt. Boek en archief zullen ook de prijzen documenteren die hij voor zijn werk kreeg, waaronder de Wolfert van Borsselenpenning van de gemeente Rotterdam, de Laurens Janszoon Costerprijs, en de eveneens Rotterdamse Laurenspenning. Die prijzen waren voor zijn verdiensten voor ‘de poëzie’, ‘de letteren’, ‘de stad Rotterdam’ en dergelijke grote entiteiten, maar misschien is het ook goed om je te realiseren dat het werk van een bemiddelaar als Mooij ook op kleinere schaal veel kan betekenen. Voor vertalers bijvoorbeeld die aan het begin van hun carrière staan.
Ik kan daarvan een voorbeeld uit de eerste hand geven. In 1976 bezocht ik, samen met medestudent en vriend Ton Naaijkens, Poetry voor het eerst. We maakten er persoonlijk kennis met de door ons bewonderde Oost-Duitse dichteres Sarah Kirsch, met wie we niet veel later plannen maakten voor een bij onze eigen marginale uitgeverij i.o. te verschijnen keuze uit haar werk. Dat boekje verscheen in 1979, en we verkochten het in onze eigen verkoopkraam tijdens de Poetryfestivals van de jaren erna, samen met de andere uitgaven die in de loop van de jaren in ons fonds verschenen. Dat fonds, dat voor een groot deel uit vertaalde poëzie bestond, deed het goed vanwege de hernieuwde belangstelling voor gedichten die niet in de laatste plaats door de bemoeienissen van Martin Mooij en Poetry International in de jaren zeventig was ontstaan. In 1977 waren Ton en ik voor het eerst – en niet voor het laatst – als vertaler actief op Poetry, want Martin Mooij durfde het aan om de onbeschreven bladen die we waren de moeilijke gedichten van Erich Arendt, ook een Oost-Duitse dichter, te laten vertalen. Martin Mooij was ook degene die ons in 1980 bij uitgeverij Meulenhoff noemde als mogelijke vertalers van een boek van Günter Grass dat met enige spoed vertaald moest worden. Dat contact met Meulenhoff leverde ons al snel de opdracht op om een Spiegel van de Duitse poëzie (1984) samen te stellen. Dat de tijd rijp was voor dergelijke bloemlezingen had ook weer direct te maken met de grote belangstelling voor vertaalde poëzie die door Poetry International was gewekt. En de rest is geschiedenis, zeggen ze dan.
De laatste keer dat ik Martin Mooij zag en sprak was in juni 2013, bij de veiling van een kleine deel van de kunstcollectie die Poetry in de loop van de jaren had opgebouwd, speciaal om te gelde te worden gemaakt wanneer er moeilijke tijden zouden aanbreken. En niet alleen Poetry had het de laatste jaren moeilijk, ook Martin Mooij zelf, want zijn vrouw was ziek en hulpbehoevend en zijn zoon, jarenlang een waardevol medewerker van het poëziefestival, was jong overleden. De veiling werd aangekondigd om geld in te zamelen voor het studiefonds van Martins kleinkinderen, maar toen het eenmaal zo ver was bleken de eigendomsverhoudingen toch ingewikkeld te liggen: de helft van de – magere – opbrengst van de veiling ging naar Poetry en de andere naar het studiefonds. Martin was tijdens de veiling zeer geëmotioneerd. Met gemengde gevoelens kocht ik een aantal kunstwerken: in mijn bezit is nu onder andere een viltstifttekening die de grote Spaanse dichter en beeldend kunstenaar Rafael Alberti (1902–1999) aan zijn Poetrygastheer van 1978 opdroeg. Deze vrolijke voorstelling moet dan maar mijn tastbare herinnering aan Martin zijn.