In twee afleveringen bespreekt Onno Kosters drie vertalingen van een gedicht van James Joyce – door Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes, door Paul Claes en door Ruud Hisgen & Adriaan van der Weel. De vertalers van wat Lawrence Venuti de minst ‘instrumentele’ van de drie vertalingen zou noemen, Bindervoet & Henkes, opereren als een vampier – wat in dit geval een toepasselijke vergelijking oplevert: in ‘She Weeps over Rahoon’ bezingt Joyce een graf waarvan de bewoner behoorlijk ondood lijkt.
In dit eerste deel bespreekt Kosters het gedicht zelf en de vertaling van Bindervoet & Henkes, zie week 43 voor deel 2.
De poëzie van James Joyce heeft nooit de status verworven van zijn proza, althans niet voor zover die daar geen onlosmakelijk onderdeel van vormt (zie bv. Kosters 2015). Dubliners, A Portrait of the Artist as a Young Man, Ulysses, Finnegans Wake: niemand kan beweren dat deze werken niet tot de literaire canon van de twintigste-eeuwse literatuur behoren. Met de dichtbundels Chamber Music (1907) en Pomes Penyeach (1927) is dat anders.
De sterk op elizabethaanse lyriek leunende liefdesverzen uit Chamber Music zijn interessant (zeker), en van belang voor zijn schrijverschap (absoluut!), maar ontstijgen nauwelijks de abstractie. Ze worden door Joyce ‘ontdaan van alle alledaagse rompslomp, tot zij komen te hangen in wat men bijna een “esthetisch vacuüm” zou kunnen noemen’ (Joyce 1982: 69). Pomes Penyeach, een boekje met dertien gedichten uit de periode 1904–1924, is beduidend ‘spannender’, zowel als lyrisch experiment als vanwege het literair, intratekstueel én biografisch belang. Ruud Hisgen en Adriaan van der Weel zien er zelfs een heuse mini-odyssee in. Een representatief voorbeeld van een gedicht dat die drie aspecten vertegenwoordigt, is ‘She Weeps over Rahoon’. Daarin memoreert Joyce via een omweg Michael Bodkin, ‘jeugdvriend en bewonderaar’ (Hisgen & Van der Weel 1982: 73) van zijn vrouw Nora.1 Dat deed hij eerder al in ‘The Dead’ (1907), het laatste en waarschijnlijk beroemdste verhaal uit Dubliners, en Bodkin zou later ook als inspiratie dienen voor de thematiek van jaloezie en overspel in het toneelstuk Exiles (1917). Bodkin, in ‘The Dead’ Michael Furey geheten, stierf aan een longontsteking, naar verluidt opgelopen toen hij vergeefs in de regen op Nora had staan wachten. Hij werd begraven op Rahoon Cemetery ten westen van Galway, waar Nora vandaan kwam. Toen Joyce en Nora in de zomer van 1912 in Galway waren om Nora’s moeder te bezoeken, bezochten zij tevens het graf van Bodkin.2
Het graf van Michael Bodkin
Hoewel de relatie tussen Nora en Bodkin niet meer dan een eenzijdige jeugdliefde was, vormde deze blijkbaar toch voldoende aanleiding voor Joyce om blijvend geplaagd te worden door gevoelens van jaloezie en wantrouwen. Toen hij in Triëst in 1913 zelf hoteldebotel raakte van een studente, kwam in zijn herinnering de ‘relatie’ van Nora en Bodkin weer tot leven en schreef hij niet alleen de uiterst poëtische mini-novelle Giacomo Joyce, maar ook ‘She Weeps over Rahoon’.
She Weeps over Rahoon
Rain on Rahoon falls softly, softly falling,
Where my dark lover lies.
Sad is his voice that calls me, sadly calling,
At grey moonrise.
Love, hear thou 5
How soft, how sad his voice is ever calling,
Ever unanswered, and the dark rain falling,
Then as now.
Dark too our hearts, O love, shall lie and cold
As his sad heart has lain 10
Under the moongrey nettles, the black mould
And muttering rain.
Trieste 1913. (Joyce, Pomes Penyeach, geen p.nr.)
Voorwaar geen revolutionaire poëzie, wel een kleine maar fijne evocatie van Nora’s verdriet in de (weinig troostrijke) context van ons aller uiteindelijke verscheiden. ‘Then as now’: de regen die zijn dood tot gevolg had, achtervolgt Bodkin tot in zijn graf.
Wat onmiddellijk opvalt is de ‘falls softly, softly falling’ sequentie in regel 1, die de laatste alinea van ‘The Dead’ in herinnering brengt:
[…] Yes, the newspapers were right: snow was general all over Ireland. It was falling on every part of the dark central plain, on the treeless hills, falling softly upon the Bog of Allen and, farther westward, softly falling into the dark mutinous Shannon waves. It was falling, too, upon every part of the lonely churchyard on the hill where Michael Furey lay buried. It lay thickly drifted on the crooked crosses and headstones, on the spears of the little gate, on the barren thorns. His soul swooned slowly as he heard the snow falling faintly through the universe and faintly falling, like the descent of their last end, upon all the living and the dead. (Joyce 1996: 223–224)
De wintersneeuw die Gabriels epifanie in ‘The Dead’ zo filmisch kracht bijzet, ondergaat in ‘She Weeps over Rahoon’ een metamorfose tot zomerregen. Het sentiment verschuift niet veel, evenmin als het thema van de langjarige jaloezie voor een dode ‘rivaal’.3
‘She Weeps over Rahoon’ beslaat twaalf regels, gelijkmatig verdeeld over drie strofen. Tot zover niets aan de hand (en dat had u zelf ook al gezien). Rijm: abba / caac / dede (idem). Viermaal ‘a’ dus, maar dat betreft slechts twee woorden: ‘falling’ / ‘calling’, in strofe twee terugkerend middels de inversie ‘calling’ / ‘falling’. Die inversie is cruciaal: het gedicht is gecomponeerd rond herhalingen, inversies en chiasmen. Deze bevinden zich op syntactisch niveau: ‘falls softly, softly falling’ (1) noemde ik al; ‘Sad ... calls, sadly calling’ (3); ‘how soft, how sad … calling’ (6). Daarnaast zijn er de herhalingen op woordniveau die het gedicht een sterke cohesie geven. Het idee van heden, verleden en toekomst die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt ermee onderstreept: ‘Rain’ (1) en ‘rain’ (12) (het gedicht, zoals zo veel van Joyce’ werken, is circulair en onderstreept zo de oneindigheid van de eindigheid); falls, falling, falling; softly, softly, soft; dark, dark, Dark; lover, Love, love; voice, voice (en die stem wordt in de laatste regel doorgegeven aan de meetreurende ‘muttering rain’); calls, calling, calling; Sad, sadly, sad, sad; grey, [moon]grey; moon[rise], moon[grey]; ever, Ever; hearts, heart. Alle kleur is uit het landschap weggetrokken: grey, dark, Dark, moongrey: een monochrome tint onderstreept de treurnis, het gebrek aan, letterlijk, uitzicht. Ten slotte zijn er, nog afgezien van het rijmschema, de klankverwantschappen die bijdragen aan de cohesie: falls softly, softly falling… calls me, sadly calling; lover lies/grey moonrise; how soft, how sad his voice; moongrey… mould…muttering.
Het ritme is elegisch. Korte en langere regels wisselen elkaar af. Soms herhalen ritmische patronen zich. Regel 3 is ritmisch identiek aan regel 1, regel 5 en 8 lopen ritmisch ook hetzelfde. Soms zul je twijfelen over de beklemtoning: ‘Where my dárk lóver líes’ of ‘Where mý dárk lóver líes’? ‘Dárk tóo our héarts’ of ‘Dárk tóo óur héarts’? In de laatste gevallen is er sprake van primaire en secundaire nadruk: ‘Where mý dárk lóver líes’; ‘Dárk tóo óur héarts’. De ‘muttering rain’ is een geval apart: zeker in het Anglo-Iers zal ‘muttering’ als twee, niet drie lettergrepen klinken. De zachte ‘tt’ maakt de regen nog zachter mompelend en nog zachter en in feite regenachtiger (de ‘tt’ wordt bijna een sibilant) meetreurend dan hij toch al deed.
Kortom, het is voor de vertaler niet zo ingewikkeld om de problemen voor het realiseren van een evenzo vloeiende, muzikale en intern zeer hechte versie in kaart te brengen. Complexiteit gehuld in eenvoud: dat kenmerkt ‘She Weeps over Rahoon.’ Hoe moeilijk, zoals dat heet, kan het zijn?
Bindervoet & Henkes
Zij weent over Rahoon
Zacht op Rahoon daalt regen, zachtjes daalt het,
Waar mijn lief donker ligt.
Droef vraagt zijn stem mij klaaglijk, klaaglijk vraagt het,
Bij maangrijs licht.
Lief, hoor toe 5
Hoe klaaglijk zacht zijn stem maar steeds blijft vragen,
Steeds tevergeefs, waar donkere regens dalen,
Nu als toen.
Straks ligt ons hart, o lief, ook donker, koud
Waar zijn hart droevig was, 10
Onder grijzemaans netels, de meeldauw
En regenplas. (372)
In de drie vertalingen die ik bestudeerde, is meestal de lengte van de regels en het ritme van de brontekst aangehouden. Interessant is dat de meest recente vertaling wat dat betreft het meest volgzaam is. Paradoxaal genoeg ontstaat daardoor de meest ‘onvolgzame’ vertaling. Op slechts twee momenten in de gehele vertaling wijken Bindervoet & Henkes af van het brontekstritme: ‘At gréy móonrise’ (4) wordt ‘Bij máangrijs lícht’; ‘Únder the móongrey néttles’ (11) wordt ‘Onder gríjzemaans nétels’. Als ze het lidwoord wel hadden gebruikt, was ook dit zinsdeel ritmisch identiek aan de brontekst geweest.
Bindervoet & Henkes maken inhoudelijk opmerkelijke sprongen om zo dicht mogelijk bij het brontekstritme te komen. ‘Bij máangrijs lícht’ roept de vraag op: is ‘grey moonrise’ wel ‘maangrijs licht’? Waar is de tijdsspanne van het opkomen van de maan gebleven? Binnen de rekbaarheid van de precisie die het instrument van elke vertaler is, is het antwoord op de eerste vraag: jazeker! Met het op ‘maangrijs’ geënte chiasme ‘grijzemaans’ (‘Onder grijzemaans netels’, 11) zoeken Bindervoet & Henkes misschien compensatie voor het in hun vertaling ontbrekende chiasme ‘falls softly, softly falling’ (1). Het lijkt een grote stap om een simpel woord als ‘moongrey’ woordspelig tot ‘grijzemaans’ om te zetten, maar de cohesie van het gedicht is ermee gediend. Sterker nog: het chiasme ‘maangrijs’/ ‘grijzemaans’ lijkt de spil van de vertaling te zijn. Het woordspel is bovendien te verdedigen door erop te wijzen dat Joyce aan Finnegans Wake werkte toen hij Pomes Penyeach publiceerde. Net als vrijwel iedere woord uit Joyce’ laatste werk, is de titel Pomes Penyeach opgebouwd uit woordspelingen: in pomes zit zowel ‘poems’, gedichten, als het Franse ‘pommes’, appels. De dertien gedichten kostten een ‘penny’ per stuk (each). Het bundeltje werd uitgebracht in ‘de lichtgroene kleur van de lievelingsappel van Joyce, zijn oogappelappel, de Lombarts Calville [...]’ (Joyce 2018: 484–485).4
Omslag van de eerste druk
Bindervoet & Henkes handhaven zo veel mogelijk de woordvolgorde van de brontekst. Een deel van Joyce’ inversies en chiasmen laten ze echter vallen. Het cruciale ‘falls softly, softly falling’ noemde ik al. Dat wordt vereenvoudigd tot ‘Zacht op Rahoon daalt regen, zachtjes daalt het’ (1). Daarnaast springen de incorrecte verwijswoorden eruit: het regen? Idem regel 3 (wél behoud van chiasme): ‘Droef vraagt zijn stem mij klaaglijk, klaaglijk vraagt het’: het stem? Ook hun vertaling van ‘The Dead’ vertoont dit euvel: ‘Ja, het klopte wat de kranten schreven: overal in Ierland sneeuwde het. Het viel […]. Ook viel het […]. Het lag dik opgewaaid [...]’ (p. 263). Het sneeuw? De spreektaal geeft wat ruimte om met ‘het’ naar ‘de sneeuw’ te verwijzen, zeker in ‘Het lag dik opgewaaid’, waar het directe antecedent inmiddels minder storend dichtbij is. Maar ‘sneeuwde het. Het viel’ en ‘ook viel het’ (brontekst uiteraard tweemaal ‘It fell’) komt over als een onnodig anglicisme. Daar staat tegenover dat de keuze voor ‘het’ te verdedigen is als een meer universele verwijzing – niet naar louter ‘het sneeuw’ of ‘het regen’ en daarmee strikt genomen incorrect, maar naar het ‘al’, het ‘overal’.
In ‘She Weeps over Rahoon’ zet onnadrukkelijkheid de toon. Wanneer je als vertaler nastreeft die onnadrukkelijkheid na te volgen, is het de kunst de aandacht van de lezer niet naar de afwijkingen ten opzichte van ónnadrukkelijk Nederlands te trekken. Op semantisch vlak geldt dat voor de vertaling van ‘black mould’ met ‘meeldauw’. Die zul je echter niet op de veengrond van Rahoon aantrefffen. Meeldauw is een plantenschimmel die zich manifesteert op de boven- of onderkant van bladeren.
‘And muttering rain’ wordt net als de brontekst vier lettergrepen in totaal (‘And mutt’ring rain’): ‘En regenplas’. Dat is niet de regen zelf, wel het resultaat ervan. Het geluidseffect en de mogelijke betekenissen van ‘muttering’ (zie deel 2 van deze vertaalkritiek, volgende week te verschijnen) lijken er enigszins in te verzinken.
Als enigen vertalen Bindervoet & Henkes de titel met ‘Zij weent over Rahoon’ (de andere vertalingen hebben ‘Zij weent om Rahoon’). Dat lijkt op het niveau van collocatie een anglicisme van jewelste om het ritme te behouden. ‘Wenen over’ komt een enkele keer voor in Nederlandstalige bronnen (de dbnl geeft twee Vlaamse voorbeelden en één Nederlands; in het Corpus Hedendaags Nederlands, Van Dale en WNT blijft ‘wenen over’ onvermeld). Misschien is voor deze relatieve neocollocatie doorslaggevend geweest dat ‘over’ in het Engels ook nog ‘boven’ (als de regen boven Rahoon zelf) in zich draagt, wat hier eventueel een vertaling van ‘over’ met ‘over’ zou kunnen rechtvaardigen. Ook in ‘over’ in plaats van het collocatiecorrecte ‘om’ zou je dan – net als in het geval van ‘het sneeuw’ en ‘het regen’ – een poging kunnen zien om een meer universele (bij)betekenis mee te nemen.
In de vertaling van het volrijm is bij Bindervoet & Henkes niet veel lijn te ontdekken. Wie weet is die keuze geïnspireerd door het idee dat volrijmvertalingen vaak meer een parodie van het origineel dan een ‘getrouwe’ vertaling opleveren.5 In strofe 1 ‘rijmt’ ‘vraagt het’ (3) op ‘daalt het’ (1) ‘licht’ (4) op ‘ligt’ (2). Het inwendig voorwerpsrijm ‘vraagt het’ / ‘daalt het’ is enigszins een zwaktebod. Het rijk rijm ‘ligt’/ ‘licht’ is sowieso niet erg sterk, al wordt het ondersteund door de combinatie met ‘donker’ (2) en het semantisch halfrijm daarvan, ‘maangrijs’ (4). In strofe 2 volgen ‘toe’ (5) en ‘toen’ (8), wat een soort rijk-halfrijm oplevert, en, analoog aan regel 1 en 3, ‘vragen’ (6) en ‘dalen’ (7, waarbij de regen ineens ‘regens’ wordt). In strofe 3 springt het ritmisch minder gelukkige halfrijm ‘kóud’ (9) /‘méeldauw’ (11) eruit.
Lees verder in Deel 2.
Noten
1 Paul Claes noemt Bodkin zowel ’minnaar’ (p. 35) als ‘jeugdvriend’ (p. 38); Bindervoet & Henkes houden het op ‘jeugdliefde’ (p. 489).
2 Paul Claes laat het bezoek aan Galway en omstreken zowel in 1912 (p. 38) als in 1909 (p. 35) plaatsvinden.
3 Alle vertalers memoreren dat Nora op Joyce zou zijn gevallen omdat hij zo op Bodkin zou hebben geleken.
4 Bindervoet & Henkes hebben verreweg de meest woordspelige vertaling van Pomes Penyeach verzonnen: het schitterende ‘Verze piperstuk’, waarin de appeltjes Ierse aardappeltjes (piepers) worden, die vers voor een pee (penny) dan wel een Hollandsche ‘spie’ (een cent) per stuk van de hand gaan. Paul Claes heeft er Poëzie voor een prik (voor een prikkie) van gemaakt. Hisgen & Van der Weel hielden het in 1982 op ‘Pomes Penyeach’.
5 Zie bv. André Lefevere: ‘The rhyming translator fights a losing battle against self-imposed restrictions. The target text reads more often than not like an unintentional parody of its source’ (61).
Bronnen
Hisgen, Ruud, & Adriaan Van der Weel. 1996. ‘The Wandering Gentile: Joyce’s Emotional Odyssey in Pomes Penyeach’, in: Morris Beja & David Norris (eds.), Joyce in the Hibernian Metropolis. Columbus: Ohio State UP, p. 164–175.
Joyce, James. [1914] 1996. Dubliners. London: Penguin Books.
–. 2014. Dublinezen. Vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Amsterdam: Athenaeum – Polak &Van Gennep.
–. 1927. Pomes Penyeach. Paris: Shakespeare & Company.
–. ‘Verze piperstuk.’ 2018, in: VARIA: Lezingen, essays, artikelen, gedichten, toneel. Vertaald en toegelicht door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep.
Kosters, Onno. 2015. ‘“Bella Poetria!”: Rereading the Poetic in Joyce’s Prose and the Prosaic in his Poetry’, Hypermedia Joyce Studies vol. 14. http://hjs.ff.cuni.cz/archives/v14_1/main/essays.php?essay=kosters (geraadpleegd 8 september 2020).
Lefevere, André. 1975. Translating Poetry: Seven Strategies and a Blueprint. Assen: Van Gorcum.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.