Je ne sais comment, en combien de langues, vous traduiriez ce mot,
lécher, quand on veut lui faire dire qu’une langue en lèche une autre,
comme une flamme ou une caresse
(Derrida, Qu’est-ce qu’une traduction ‘relevante’)
De Bijbel kent drie gebeurtenissen die vanuit een vertaalfilosofisch perspectief ‘evenementieel’ kunnen worden genoemd. De eerste gebeurtenis staat beschreven in Genesis 2:18-21: kort voor God de vrouw schept, vormt hij de dieren en laat hij die door Adam benoemen; met deze gebeurtenis is de taal van de mens een feit. De tweede gebeurtenis staat beschreven in Genesis 10:1-9: God roept de bouw van de toren van Babel een halt toe door de Babylonische spraakverwarring te veroorzaken en zo de volkeren over de aarde te verspreiden; met deze gebeurtenis is de meertaligheid een feit en is de behoefte aan vertaling ontstaan. De derde gebeurtenis wordt jaarlijks herdacht op de vijftigste dag van Pasen. Het verhaal van Pinksteren staat beschreven in Handelingen 2:11-33: de volgelingen van Jezus Christus worden op de dag van het Pinksterfeest omringd door ‘vuurtongen’ die ‘zich op ieder van hen neerzetten’ en hen in de mogelijkheid stellen ‘op luide toon te spreken [tot vrome Joden uit alle windstreken] in vreemde talen’ (3-4); met deze gebeurtenis zijn de talen universeel vertaalbaar en is de vloek van Babel – zo lijkt het toch – bezworen.
Albrecht Dürer, ‘De komst van de Heilige Geest'
Mij heeft het altijd verbaasd dat vertalers (en vertaalwetenschappers) zo weinig aandacht aan Pinksteren besteden. Zouden we ons niet aangesproken moeten voelen door dat verhaal waarin de divisio linguarum, de kwellende scheiding van de talen, ongedaan wordt gemaakt? In een recent artikel geeft Claire Placial een mogelijke verklaring voor de beperkte belangstelling voor Pinksteren. Zij stelt dat het wonder van Pinksteren namelijk niet van de goddelijke boodschap kan worden losgekoppeld, dat de ‘universele’ vertaalbaarheid enkel die van de goddelijke boodschap betreft: ‘the miraculous translatability cannot be reiterated in cases of mere human translation’ (2019: 47).1
Placial lijkt de betekenis van Pinksteren correct te duiden. De vrome Joden horen de apostelen in hun talen louter ‘over Gods grote daden’ spreken (Handelingen: 2:11). Daarmee wordt de belofte uit het boek Sefanja ingelost of op zijn minst bekrachtigd. In de Nieuwe Bijbelvertaling klinkt de belofte, zoals dat bij profetieën wel vaker het geval is, enigmatisch: ‘Dan zal ik de lippen van de volken rein maken,/zij zullen de naam van de HEER aanroepen’ (3:9). In de Bijbel in Gewone Taal wordt de belofte met de noemer ‘zuivere taal’ gevat: ‘Daarna zal ik alle volken een nieuwe taal geven. Een zuivere taal, waarmee ze mij als God zullen vereren’ (3:9). Door de uitstorting van de Heilige Geest is het, zoals Placial stelt, mogelijk om los te komen van de arbitrariteit van de empirische talen, maar louter in de aanroeping van God (Joël 2:31-32, Handelingen 2:20-21).
De verleiding om dieper in te gaan op de zuivere taal, de reine Sprache,is voor een liefhebber van Walter Benjamins vertaaltheorie, die haar beslag heeft gekregen in Die Aufgabe des Übersetzers (1923/2010), erg groot. Toch wil ik deze theorie terzijde schuiven. Ik wil stilstaan bij het feit dat we, ondanks het Pinksterfeest, in het dagelijkse leven van universele vertaalbaarheid verstoken blijven: ‘the malediction of Babel still plagues the status of human linguistic production’ (Placial 2019: 47).
De vraag die me nu bezighoudt, luidt als volgt: is het stiekem niet heel fijn dat we in onze ‘gewonemensentaal’ van die universele vertaalbaarheid verstoken zijn gebleven?
Stel je voor dat de vurige pinkstertongen ook de gewonemensentaal hadden geroerd. Stel je voor dat de staat van Babylonische verwarring, na Pinksteren, helemaal niet meer van kracht was geweest. In dat geval was de vertaalbaarheid van de taal daadwerkelijk universeel geweest. Dat betekent dat de vertaalbaarheid van elk woord en elke structuur, van elke taal in een andere, gewaarborgd zou zijn geweest. In dat geval was vertaling niet meer dan een simpel techniekje geweest. Zo simpel zou het vertaaltrucje zijn, dat vertaling niet meer aan de vertaler voorbehouden was geweest. Zo simpel zou het trucje zijn, dat een correcte vertaaloplossing zelfs geen menselijke tussenkomst zou vergen. Met een pinksteralgoritmetje zou Google Translate, of zelfs een van Google Translates voorgangers (Systran, Babelfish), de vertalersgemeenschap al het vertaalwerk afhandig hebben gemaakt. Decoderen en hercoderen: meer zou vertaling niet zijn. In dat geval was de behoefte aan vertaling volledig weggenomen. Het algoritme was zaligmakend geweest. De vertaler zou een stille dood zijn gestorven.
En daarmee is het laatste woord over dit gedachte-experiment nog niet gezegd. De universele vertaalbaarheid zou zelfs nog meer schade aanrichten. De taal zelf zou alras haar charme hebben verloren. De vertaalbaarheid van de talen zou immers enkel kunnen worden gewaarborgd na een systematisering, een verregaande standaardisering, een uitzuivering van de talen. Alle talen zouden door de pinksterdaad strikt ‘ééntalig’ zijn gemaakt. De liefde voor de taal was zeker weggedeemsterd, omdat de singulariteit van het idioom onherroepelijk zou zijn tenietgedaan. De talige diversiteit zou tot een isomorfe massa van holle en dode woorden zijn verworden, een massa die niet meer dan betekenis zou kunnen overbrengen. Alle literatuur zou wegkwijnen in de kille zakelijkheid van het vertaalbare woord. Taal zou niet meer kunnen plagen, ergeren of schuren, niet meer kunnen strelen, minnen of bekoren. De taal zou ons nog zo min mogelijk woorden ontlokken. Ja, door een algehele beroering van de ondermaanse talen zou de taal zelf zijn verstomd.
Stel je voor.
Op een mooie pinksterdag besef ik plots hoe fijn het is dat de gewonemensentaal niet universeel vertaalbaar is. Op een mooie pinksterdag realiseer ik me dat het goed is dat de ‘absolute’ vertaalbaarheid aan de communicatie van de goddelijke boodschap is voorbehouden. Misschien moeten wij als vertalers in de toekomst toch meer aandacht voor Pinksteren genereren. Misschien is het Pinksterfeest toch een vertalersfeest. En niet omdat het ons aan de vertaalbaarheid herinnert. Neen, het Pinksterfeest moet gevierd, omdat de pinkstervlammen de gewonemensentaal niet hebben geroerd. Ja, vier Pinksteren omdat de vlammen de gewonemensentaal nooit hebben geconsumeerd.
Noot
1 Zie Placial, Claire. 2019, ‘Biblical myths’, in : L. D’Hulst & Y. Gambier (eds.), A History of Modern Translation Knowledge: Sources, Concepts, Effects. Amsterdam: John Benjamins, p. 45–50.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.
Pieter Bruegel de Oude, ‘De toren van Babel’ (Wenen) [illustratie via Google Art Project]