Soms krijg je iets zomaar in de schoot geworpen. Onlangs was ik plots weer in de stad aan de Neckar waar Hölderlin zijn oude dag sleet, die dichter van wiens gedichten ik – om met Nescio te spreken – sinds de bevlogen dagen van mijn jeugd nooit ook maar één dag minder heb gehouden. November en regen – wat een sombere dag. Snipverkouden. Maar ik stond in de toren van Hölderlin! Met schilderijen van Armando om me heen. Stond in een van de ronde torenkamers, met achter me een foto van een van Armando’s zwarte vlaggen, links en rechts van de ramen grote landschappen in bruin en groen – niet zwart-wit, niet grijs! Naast me stond Helge Noack, programmamaakster van de Hölderlintoren en initiator van de twee tentoonstellingen die die dag in Tübingen geopend werden. Aan de muur tegenover ons ingelijste gedichten van Hölderlin, onder meer ‘Hälfte des Lebens’ met de zo toepasselijke regels:
Weh mir, wo nehm ich, wenn
Es Winter ist, die Blumen, und wo
Den Sonnenschein,
Und Schatten der Erde?
Die Mauern stehn
Sprachlos und kalt, im Winde
Klirren die Fahnen.
We zouden daar in de toren om beurten in het Nederlands en het Duits teksten van Armando voorlezen, bij wijze van opluistering. Nadat de grote opening in het centrum van het stadje, in de Kulturhalle, achter de rug was. Daar hingen de ‘grote’ schilderijen van de 87-jarige schilder, een stuk of twintig, allemaal productie uit het jaar 2016, allemaal met een eigen busje kostenbesparend gehaald uit Potsdam, door Helges man, Burkhard Baltzer, de bevlogen hoofdredacteur van Kunst&Kultur, het tijdschrift van de Duitse vakbond ver.di, waar ik al vele jaren lid van ben. De schilderijen hingen er niet ‘zomaar’. Anders dan Armando gewend was (één schilderij per muur), hingen ze deels boven en deels naast elkaar, bijvoorbeeld tweemaal ‘bosrand’ naast elkaar, naast twee ‘figuren’ boven elkaar, beide overduidelijk in een beweging weg uit het schilderij, waardoor je in een visioen belandde van vluchtende mensen op zoek naar een schuilplek en Armando’s oude thematiek naadloos aansloot bij het leven anno 2016. Die bijzondere compositie was het werk van de mensen die Armando naar Tübingen hadden gehaald. Maar wie waren zij?
Aan het begin van de zomer werd ik gebeld door een mij onbekende man met een zachte stem en een licht Berlijns accent; of ik zin had om een aantal gedichten van Armando in het Duits te vertalen voor het komende nummer van Kunst&Kultur? De titel deed slechts vaag een belletje rinkelen, moet ik tot mijn schande bekennen, want hoewel het tijdschrift regelmatig bij mij in de bus valt, belandt het meestal op de stapel van de nog te lezen bladen. Ik hield de boot af, ik had immers werk zat en bovendien was ik geen kenner van Armando’s werk. Desondanks kreeg ik begin september een mailtje met het verzoek om naar de teksten in de bijlage te kijken. Had ik soms ja gezegd? Nee toch! Maar de toon van de mail maakte dat ik er zin in kreeg. Helaas had ik nu geen tijd, mailde ik terug, want ik stond op het punt om drie dagen naar Berlijn te gaan voor een boekpresentatie. Dat kwam goed uit, luidde het antwoord van Burkhard, toevallig zou hij precies die dagen met zijn vrouw in Berlijn zijn om Armando in zijn atelier op te zoeken. Had ik misschien zin om mee te gaan en kennis te maken? Dat werkte immers veel beter, iemands teksten vertalen die je ook persoonlijk kent. Gesagt, getan. Het was een van die hete nazomerse dagen, een wandelingetje langs de oever van de Wannsee zat er nog in, en toen ik in Potsdam aankwam, werd ik door Burkhardt en zijn vrouw Helge opgewacht. Met z’n vijven – de fotograaf van het blad moest immers ook mee! – zaten we kort daarna bij Armando in de tuin. Thee, koffie en taart werden geserveerd door zijn Lebensgefährtin, die ook zijn chauffeur en huisvrouw is, en zijn maatje in het atelier. Eén voor één sjouwde ze de schilderijen van rechts naar links en van links weer naar rechts, zodat er uitgebreid gekeken en gekozen kon worden. Pas achteraf begreep ik dat op dat moment twee tentoonstellingen werden gecomponeerd, zoals ik ze begin november, nog geen twee maanden later dus, in Tübingen zou zien.
Fotoimpressie van Armando’s atelier in Potsdam, links in beeld Helge Noack
Half september vertaalden mijn co-vertaler en ik zes prozastukjes en twaalf gedichten van Armando. Het duurde een tijdje vóór we iets ‘zagen’, vóór de teksten beelden en gevoelens bij ons opriepen, verbonden met klank en ritme. De teksten begonnen te leven, en toen we ze hadden verstuurd, kwam de bevestiging van ons gevoel met het antwoord: ‘Hij schrijft, zoals hij schildert!’ schreef Burkhard verrukt. ‘Hebben jullie geen zin om naar de opening te komen?’, stond er ook. Maar eerst was er de Buchmesse, en daarna was er een nieuwe opdracht waaraan hard gewerkt moest worden – nee, ik wist eigenlijk al dat het niet kon. Maar het bleef niet bij die ene uitnodiging, heel terloops werd die herhaald. Moest ik nu wel gaan of niet? Ik was welkom als logee bij hen thuis, en nu kreeg ik ook de vliegreis nog aangeboden. Ik zou toch wel gek zijn als ik deze kans voorbij liet gaan? Dus, hoewel snipverkouden sinds de Buchmesse, vloog ik op een vrijdagavond naar Stuttgart, van daar was het twintig minuten rijden naar Tübingen. Met hun dochtertjes Macha en Bernadette bewonen Helge en Burkhardt de twee bovenste etages van een prachtig oud huis van vijf verdiepingen aan de rand van het stadje, vlak bij de rivier de Neckar aan de oever waarvan ook Hölderlins toren staat.
Uit het raam van mijn logeerkamer kijk ik uit over de daken en torens van Tübingen, op moestuinen en herfstige boomtoppen die in de verte overgaan in de blauwe heuvels en bergen van het Zwarte Woud en de Alpen. Wat een mooi huis is dit! Behalve oud gecombineerd met modern comfort, is het vooral een huis waarin iedere ruimte het verhaal van zijn bewoners vertelt. Aan de muren tekeningen, etsen, schilderijen van vrienden, uitpuilende boekenkasten en, belangrijker nog misschien, de bijbehorende verhalen waar ik geen genoeg van kan krijgen.
‘Hoe kwamen jullie eigenlijk op het idee om Armando naar Tübingen te halen?’ vraag ik tijdens het eten. ‘Het was Helge’s idee,’ zegt Burkhard, en als ik haar aankijk, glimlacht ze en beaamt: ‘Het was eigenlijk heel eenvoudig. Op een dag in het voorjaar zag ik een affiche met een groot rood schilderij en een beetje nors kijkende man ervoor, en ik werd door dat tafereel zo getroffen, dat ik dacht: Dat wil ik hier hebben!’ Met haar enthousiasme stak ze niet alleen haar man aan, maar ook de curator van de Kulturhalle die een al geplande tentoonstelling opschoof om plaats te maken voor de grote schilderijen uit Potsdam. Die er nu dus hingen... Maar, zegt Helge, morgen, zaterdag moet in de toren alles nog opgehangen worden... Dat gebeurde dus op de dag voor de opening, en ik zag hoe goed ze op elkaar ingespeeld waren: wilde Helge een schilderij in het trappenhuis ophangen, dan werd er een stellage geïmproviseerd die Burkhard vasthield, terwijl Helge erop klom en de spijkers in de muur sloeg... Om zes uur ’s avonds hing alles waar het moest hangen, drie grote rode geabstraheerde handen, wanhoop uitbeeldend of woede of bevlieging, tussen de vier ramen van de ronde kamer waar de oude Hölderlin ooit probeerde in het reine te komen met zichzelf en de wereld. En daar stonden wij dus de volgende dag, na de opening, en lazen het publiek teksten van Armando voor:
De blozende dag vertoont zich in een
kleurrijke mantel,
op ooghoogte hangen de lichamen te drogen,
ze worden ongeduldig, ze worden
onbesuisd.
Der errötende Tag präsentiert sich in
farbenfrohem Mantel,
in Augenhöhe hängen die Körper zum Trocknen,
sie werden ungeduldig, sie werden
ungestüm.
De mensen luisterden aandachtig en bekeken ondertussen de schilderijen. Ja, Armando schrijft zoals hij schildert en hij schildert zoals hij schrijft. De laatste tekst die we lazen was een stukje proza:
Oorlog
Iemand rijdt in de verte op een motorfiets.
‘Is er oorlog?’
‘Wat zeg je?’
‘Of er oorlog is. Altijd als er iemand op een motorfiets reed was het oorlog.’
‘Jij altijd met je oorlog.’
Hoe slaag je erin om met zo weinig woorden zo veel op te roepen, zo veel levenslange beschadiging?
Krieg
Jemand fuhr in der Ferne Motorrad.
‘Ist Krieg?’
‘Wie bitte?’
‘Ob Krieg ist. Immer, wenn jemand Motorrad fuhr, war Krieg.’
‘Du immer mit deinem Krieg.’
Armando, dat zagen we, dat hoorden we, is vandaag de dag actueler dan ooit.
Hij zat erbij te kijken en zelfs af en toe te glimlachen. En later op de dag werd hij nogmaals gefêteerd, toen we met een groepje vrienden meegingen naar een andere oude toren, ooit onderdeel van de stadsmuur, nu door Burkhard gebruikt als kantoor voor de redactie van zijn blad, maar tevens een perfecte plek om een feestmaal te nuttigen. Weer wist ik niet wat ik zag! Dikke oude muren, een rond vertrek met smalle ramen waar ooit de schietgaten ter verdediging van de stad hadden gezeten, een grote open haard, een tafel met laptop en printer, hup hup, alles opzij, een zware vierkanten tafel van hout in het midden van de ruimte, met daarop schalen gevuld met delicatessen, en nu zag ik wat Burkhard al die uren dat we zaten te praten aan het voorbereiden was geweest. Het leek wel Babette’s Feast! Een overdaad aan zelfgemaakte lekkernijen, van paddestoelensoep via een bijzonder mals stuk rundvlees dat ze in Duitsland Bürgermeisterstück noemen, naar kostelijke salades met kappertjes van jonge daslookbloemknopjes, tot kazen en fruit aan toe, alles natuurlijk overgoten met de kruidigste wijnen en dito verhalen. Want waarom zou je in een restaurant eten, als het thuis zoveel gezelliger is? Een feest, een ontmoeting als een weerzien met oude vrienden, zo voelde het, en allemaal omdat ik me had laten overhalen om teksten van Armando te vertalen...