In 2012 verscheen Bas Bellemans vertaling van de 28 laatste sonnetten uit Shakespeares beroemde reeks van 154: de sonnetten voor de donkere dame. Belleman laat in zijn vertaling een eigenzinnige interpretatie van de aangesprokene expliciet meespelen: de dame die Shakespeare bezingt is geen vrouw, maar een man in travestie.
Niet alleen Bellemans interpretatie wijkt nogal af van die van Peter Verstegen, wiens vertaling van de gehele reeks in 1993 het licht zag, maar ook zijn vertaalopvatting. Verstegen houdt een mimetische vorm aan; zijn metrum volgt net als bij Shakespeare zelf overwegend het patroon van de jambische pentameter, het rijmschema is identiek en hij streeft naar volrijm, al geeft hij toe af en toe zijn toevlucht te hebben moeten nemen ‘tot onzuiver eindrijm; anderzijds’, zo vervolgt hij, ‘zijn de muzikale effecten van binnenrijm, assonantie en alliteratie ruimschoots nagevolgd’ (5). Belleman kiest een meer organische benadering. Hij rijmt minder strikt dan Shakespeare, wijkt soms af van het schema of kiest voor halfrijm. Ook rijmt hij niet op lidwoorden of voegwoorden, ‘omdat dichtregels dan hun noodzaak verliezen: het zou lijken of ze op elk willekeurig woord mogen eindigen, als de klank maar klopt’ (96). Met als argument dat je als je bepaalde regels ‘in het raster van het metrum perst’ geen gevoel voor muziek hebt, houdt Belleman evenmin ‘dogmatisch aan het metrum vast’ (97) en gebruikt hij vaak meer onbenadrukte lettergrepen tussen de klemtonen (waardoor sommige regels erg lang worden); alles om de zeggingskracht van de originelen, in zijn optiek, ook in vertaling ten volle over het voetlicht te brengen.
In een uitzending van Met het oog op morgen in januari 2012 is Belleman te gast om te praten over zijn vertaling. Verstegen is ook van de partij, zij het per telefoon. Het wordt een wat moeizaam gesprek. Verstegen heeft weinig tot geen waardering voor de vertaalopvattingen van Belleman. De laatste pareert Verstegens kritiek beleefd en tamelijk onverstoorbaar, wat alleen maar tot meer irritatie aan de andere kant van de lijn leidt. Op zeker moment kan Verstegen alleen nog uitroepen, alsof dat het ultieme argument is: ‘Maar hij houdt zich niet aan de regels!’
Mijn bijdrage aan Alles verandert altijd is getiteld ‘De regels voorbij – het vertalen van poëzie’ en gaat over dichtregels, over opvattingen over vertaalregels en hoe die laatste worden gevolgd en met voeten getreden – met versvoeten, die niet per se die van de brontekst zijn. Het stuk neemt als uitgangspunt clichéopvattingen over poëzie, over het vertalen ervan (wat mag wel, wat mag niet) en over het al te vaak voetstoots aangenomen idee dat een vertaling van een gedicht nooit dezelfde zeggingskracht kan hebben als het origineel. ‘Poetry is what is lost in translation’, u weet wel, die uitspraak van Robert Frost, die nooit zó door Robert Frost is geformuleerd. Hoe dan wel?
I’d like to say, guardedly, that I could define poetry this way: it is that which is lost out of both prose and verse in translation. That means something in the way the words are curved and all that – the way the words are taken, the way you take the words. (Geciteerd in Deborah Browns et al., Lofty Dogmas: Poets on Poetics)
Niet alleen een heel voorzichtige uitspraak dus, maar ook een tamelijk ondoorzichtige: ‘something in the way the words are curved and all that – the way the words are taken, the way you take the words’ – het lijkt wel poëzie!
‘Poetry is what is lost in translation’ is een cliché geworden dat zijn oorsprong vindt in het door de Romantiek gemunte ‘standaardbeeld van de dichter als eenzaam genie, ver verheven boven de massa, van de sensibele, sensitieve geest die oorspronkelijke en unieke kunst schept uit de bron van zijn ziel’, om Cees Koster te citeren. Als vertaler van poëzie die zich aan de regels van het origineel houdt – strikt mimetisch vertaalt (dus bijvoorbeeld altijd naar dezelfde metrische structuur en dezelfde rijmvorm als die van de brontekst streeft), loop je de kans op z’n minst op het niveau van die vermaledijde ‘poëzie’ (hoe abstract die term ook is) een fremdkörper te scheppen. In het Nederlandse oor bijvoorbeeld zal bij strikte naleving van de regels van het Shakespeareaans sonnet wellicht onontkoombaar een sinterklaasgedichtassociatie meedreunen – en dat lijkt me niet de bedoeling.
Vrienden, Romeinen, landgenoten! Ik ben hier niet om Belleman te prijzen en Verstegen te begraven of omgekeerd. Wat ik wil benadrukken is dat je ‘de regels’ óók voorbij moet durven gaan als je in de doelcultuur zelfstandig functionerende vertalingen wilt realiseren – hetgeen geen vanzelfsprekend uitgangspunt is, al helemaal niet voor vertalingen opgenomen in tweetalige uitgaven, zoals die van zowel Verstegen als Belleman. Dat is voor een vertaler uit een niet-bekende taal en al helemaal van een niet-bekend auteur, wellicht gemakkelijker en vanzelfsprekender dan voor een vertaler van pak ’m beet Shakespeare of Baudelaire: eigen omtrent de canon aangeleerde normen en de veronderstelling dat het doelpubliek tot op zekere hoogte bekend is met brontaal en bronnormen die ook nog eens deels verwantschap tonen met doeltaal en doelnormen: dat alles legt een zware druk op de schouders van de vertaler uit die ‘bekende’ brontaal (voor Nederlandse lezers zullen dat met name Engels, Duits en Frans zijn). En toch zal ook de vertaler uit de ‘bekende’ brontaal het oor te luisteren moeten leggen bij vertalers als Alexander Pope en John Dryden, die driehonderd jaar vooruitliepen op James Holmes’ uitspraak ‘God save us from Homer in English hexameters!’: in hun vertalingen van de klassieke epen, hanteerden zij de vorm die voor het Engels epos geschikt werd geacht: de jambische pentameter en het heroic couplet. Zij hielden zich niet aan de regels! zou je kunnen zeggen.
Poëzievertalers moeten zich vooral niet laten intimideren door de brontekst, of deze nu tot de westerse canon behoort of niet, en of deze nu in een ‘bekende’ taal is geschreven of niet – of daarin is ópgeschreven of niet. Dat laatste is een subtiel maar belangrijk verschil. Homerus, bijvoorbeeld, wie hij ook was, heeft zelf nooit iets geschreven; de ‘regels’ die we in geschreven versies van orale epen tegenkomen (bijvoorbeeld vaste formuleringen en ritmische patronen) zijn inherent aan het uit het hoofd kunnen opzeggen van die ellenlange lappen tekst. Vertalers hoeven zich daar niet per se aan te houden (dat verklaart het bestaan van de vele prozavertalingen van epen) en als vertalers het orale aspect willen behouden of benadrukken, kunnen ze daar doeltaalspecifieke prosodische middelen voor gebruiken. Deze lenen zich daar veelal veel beter voor, Pope en Dryden wisten het al, dan brontaalspecifieke.
De poëzievertaler is een poëzieveranderaar: de taal verandert, de vorm verandert; je creëert per definitie een versie in de doelcultuur die – als het goed is – zélf zingt van je reinste poëzie, vaak juist omdat de regels niet worden gevolgd. Of dat Belleman gelukt is, daar gaat het nu niet om: waar het mij om gaat is dat hij het heeft aangedurfd (nota bene een tweetalige uitgave, zodat iedereen meteen kan ‘zien’ dat hij zich niet aan de regels houdt) om de ‘regels’ van het Shakespeareaans sonnet voorbij te gaan en gestreefd heeft naar een versie in het Nederlands die als Nederlands gedicht werkt. Sterker nog, hij heeft een vertaling geproduceerd die de interpretatie van de brontekst in de bróncultuur zou kunnen veranderen. Volgens Lawrence Venuti is dat laatste een cruciaal ingrediënt van een hervertaling: ‘In evaluating a translation, the crucial question is how it interprets the source text and whether that interpretation challenges or sustains the previous reception of an author’s work or works in the source language and culture’ (‘Shift Work’).
Kortom, we mogen stampvoetend beweren dat we Shákespeare in vertaling willen lezen en niet Burgersdijk of Komrij of Verstegen of Belleman, maar dat doen we lekker toch. Hun vertalingen zijn, hoe strikt of vrij ook, altijd een product van door de doelcultuur bepaalde interpretaties (door Lawrence Venuti de ‘interpretants’ genoemd) – die er wellicht één is die ook voor de lezer in de broncultuur alles doet veranderen.
Vertalen kan niets anders zijn dan radicaal veranderen. Het is onzin te pleiten voor de zichtbaarheid van de vertaler: de vertaler is altijd zichtbaar. Wie de taal verandert, verandert alles, altijd. Kom daar als vertaler – en als uitgever, literatuur- of letterfonds, als recensent, als criticus, als lezer die zowel des vertalers semblable als frère is – dan ook rond voor uit, al was het maar om de opmars der machinevertalingen, die niet anders dan regels kunnen volgen, al heten ze in dat geval algoritmen, te pareren. Alleen het nadrukkelijk uitdragen en in vertaling tonen van een humanistische, creatieve toepassing van alle middelen waarover de doelcultuur beschikt om de vertaling haar eigen tekst te laten spreken, zal de naïeve maar (of moet ik in dit tijdsgewricht zeggen ‘dus’) o zo heersende opvatting kunnen bestrijden dat op den duur ook literair vertalen geheel en al door vertaalmachines kan worden overgenomen (voor een recente bespiegeling daarop, zie Martin de Haans column ‘Vertalen in de toekomst (bis)’). Dat wil zeggen, als we willen blijven streven naar een bloeiende literaire vertaalcultuur waar meer dan het overbrengen van semantiek op het spel staat; als we willen blijven streven naar een vorm van literair vertalen die zich volledig bewust is van de brontekst en zijn context én van de interpreterende mechanismen die inherent zijn aan vertaler en doelcultuur.
Laten we het voldongen feit accepteren dat alles dat altijd verandert pas hetzelfde kan blijven als we de zichtbaarheid van de vertaler als uitgangspunt nemen. U leest niet Shakespeare of Baudelaire; u bent stilzwijgend, of u dat nou leuk vond of niet en of u zich daar nou bewust van was of niet een contract aangegaan met de illusie dat u Shakespeare of Baudelaire leest. U leest Verstegen, u leest Belleman; hun bronteksten staan voor u in travestie; hun schrijfmachines mijmeren vertalerspraat. U leest niet wat er stond, maar wat er staat.
Bibliografie
Belleman, Bas. 2012. [Vertaling:] William Shakespeare, De sonnetten voor de donkere dame. Amsterdam: Van Gennep, 2012.
Brown, Deborah e.a. 2005. Lofty Dogmas: Poets on Poetics. Fayetville: University of Arkansas Press.
Haan, Martin de. 2019. ‘Vertalen in de toekomst (bis)’, Filter 26:3, p. 47–48.
Holmes, James S. 1988. ‘Forms of Verse Translation and the Translation of Verse Form’, in: idem, Translated! Papers on Literary Translation and Translation Studies. Amsterdam: Rodopi, p. 23–34.
Koster, Cees. 2004. ‘Twee liedjes voor één cent: Over vertalingen van poëzie’, Filter, 11:3, p. 21–24.
Kosters, Onno. 2019. ‘De regels voorbij – het vertalen van poëzie’, in: Lieven D'hulst & Chris Van de Poel (eds.), Alles verandert altijd: Perspectieven op literair vertalen. Leuven: Leuven University Press, p. 169–82.
Venuti, Lawrence. 2012. ‘The Poet’s Version; or, An Ethics of Translation’, in: idem, Translation Changes Everything: Theory and Practice. London: Routledge, p. 173–192.
Venuti, Lawrence. 2018. ‘Shift work: Difficulties in analyzing the act of translation’, Times Literary Supplement, 3 oktober.
Venuti, Lawrence. 2019. Contra Instrumentalism: A Translation Polemic. Lincoln: University of Nebraska Press.
Verstegen, Peter. 1993. [Vertaling:] William Shakespeare, Sonnetten. Amsterdam: Van Oorschot.
Dit is de bewerking van een lezing die Onno Kosters op 11 oktober 2019 hield bij de presentatie van Alles verandert altijd: Perspectieven op literair vertalen (Leuven University Press, https://lup.be/collections/ro_textbooks/products/109748). Kosters schreef voor dit boek het hoofdstuk over het vertalen van poëzie.