‘Ik weet niet goed of de mensen die in uw land mijn boeken in Spaanse vertaling uitgeven dat doen uit sympathie voor me of uit afkeer, maar ze wekken in elk geval grote haat tegen me op.’ Dat schreef Erasmus op 2 september 1527 aan zijn vriend Juan de Vergara, secretaris van de aartsbisschop van Toledo en promotor van Erasmus’ gedachtegoed. Vertalen als haatzaaien, dat is een ongewone gedachte. Vond Erasmus het werkelijk onprettig om in de volkstaal vertaald te worden uit het Latijn, de enige taal die hij schreef? Het antwoord is, zoals heel vaak bij Erasmus, ja en nee.
Juan de Vergara
Erasmus was nota bene zelf een productief vertaler, maar dan wel alleen uit het Oudgrieks in het Latijn, niet in ‘die lelijke taal waarvoor hij niet geboren was’, zoals hij zijn moedertaal aanduidt. Die vertalingen mikten op een geletterd publiek dat naast zijn eigen taal de lingua franca van zijn tijd kende. Maar Erasmus wilde ook meer. Hij vond zelfs dat iedereen de taal van de Bijbel moest kunnen begrijpen, iets waar veel theologen en machthebbers tegen waren: ook sommige apostelen waren immers eenvoudige lieden geweest en Christus preekte in de volkstaal. Dus werk van Erasmus zou zeker vertaald kunnen worden. Toch was dat riskant voor de auteur en nog meer voor zijn vertalers, omdat het leeuwendeel van al deze vroege vertalingen bestaat uit wat wij ‘non-fictie’ zouden noemen, theologie, filosofie, sociologie, kortom ideeën. Het gedrukte boek, dat nieuwe medium, was verreweg de belangrijkste manier om die ideeën breed te verspreiden – waarbij we moeten bedenken dat analfabeten ook kunnen luisteren naar een vertaling die wordt voorgelezen. Tegenwoordig is een boekvertaling zelden nodig om op de hoogte te raken van standpunten die overal ter wereld in alle talen worden en zijn verkondigd: er zijn talloze informatiebronnen die voor ons samenvatten en interpreteren. Omgekeerd werd er in Erasmus’ tijd ook wel samengevat en geïnterpreteerd voor een groter publiek, maar het monopolie op wetenschappelijke, dus Latijnstalige, kennis berustte bij een minderheid. En in de zestiende eeuw raakte opeens elke discussie in een hogere versnelling: ten thirty-one was het huidige nine eleven: 31 oktober 1517, de dag waarop Luther vijfhonderd jaar geleden zijn stellingen tegen misstanden in de Kerk openbaar maakte, veranderde alles: het bracht nieuwe politieke allianties en oorlogen, nieuwe veiligheidspolitiek, censuur, verbranding van boeken en dus uiteindelijk ook van mensen. Alles wat Erasmus schreef, ook vóór en zonder Luther, kwam nu in het licht te staan van de onontkoombare scheuring binnen het christendom die zovelen – en ook Erasmus zelf! – verafschuwden.
De eerste ketterverbranding onder Karel V, in 1523
Maar daarmee hadden conservatieve, anti-lutherse theologen in Erasmus’ ogen nog geen gelijk met hun starre standpunten over vasten, rituelen, kledingvoorschriften, Bijbelteksten of het celibaat. Dat wilde hij graag aan zoveel mogelijk mensen uitdragen. In een tijd waarin copyright niet bestond kon de auteur zelf weliswaar nauwelijks bepalen wat er van hem vertaald werd, maar uitgevers verwachtten hun winst inderdaad juist van theologische of godsdienstige boeken. De Spaanse vertaling waarover het hier gaat was die van het Encheiridion militis christiani (Handboek van de christensoldaat), een zelfhulpboek over hoe een christen moet leven, dat beroemd werd in de tweede editie, van 1518, met een nieuwe, controversiële opdrachtbrief over Kerk en maatschappij aan de abt Paul Volz. Binnen tien jaar werd het veertigmaal gedrukt en in acht talen vertaald. Erasmus schreef dat de Spaanse vertaling haat opwekte, maar dat was tegelijkertijd een voordeel: hij vervolgde zijn brief met: ‘het is niet moeilijk te raden waarom [de theologen] dat vertalen zo verafschuwen: in preken en gesprekken, op schepen en wagens, bij schoenmakers en kleermakers, en in de biechtstoel prijzen ze Erasmus aan als een ketter die nog veel verderfelijker is dan Luther; daar hebben ze veel laagopgeleide mensen van overtuigd, pubers, bejaarden, vrouwspersonen [...]. Maar wanneer Erasmus in de volkstaal begint te praten, zal hun kwaadaardige domheid aan het licht komen [...].’ Met andere woorden: taal is macht en het kraken van de geheimtaal Latijn in de vertaling breekt ook de macht van de elite – vergelijk (post)koloniale literatuur. Erasmus wilde graag zijn tegenstanders ontmaskerd zien doordat ‘gewone mensen’ zelf via vertalingen zijn standpunten leerden kennen. Over het bijbehorende risico schreef hij twee jaar later aan Emilio De’Migli, de Italiaanse vertaler van – alweer – het Encheiridion: ‘in Spanje heeft de vertaling in de volkstaal een enorm gekrijs van gaaien en kraaien veroorzaakt en dat zou niet verstomd zijn als het boek niet door de waardering van een aantal vooraanstaande mensen, maar vooral van de keizer, was ondersteund’.
Spaanse vertaling van het Encheiridion (eerste druk)
Om zichzelf tegen de negatieve effecten van vertalingen te beschermen stelt Erasmus twee dingen voor: de keuze van onschuldige(r) teksten en (zelf)censuur. Zowel aan zijn Spaanse als aan zijn Italiaanse vertaler suggereerde Erasmus om een paar van zijn vrome werken te vertalen, die minder controversieel zouden zijn. Die handschoen namen zij niet op, ongetwijfeld omdat uitgevers er geen brood in zagen. Erasmus schrijft aan zijn Italiaanse vertaler dat hij voor die werken zelf een vertaler in het Frans of Nederlands zou kunnen inhuren, ‘maar iemand die in zijn moedertaal zo’n prestatie kan leveren is een witte raaf’. Een eigenaardige opvatting van vertalen en de moedertaal! Maar dit idee bergt de mogelijkheid van controle door de auteur en zelfcensuur van de vertaler in zich, die Erasmus in diezelfde brief bepleit: ‘er zal minder vijandschap heersen als u de opdracht aan Paul Volz weglaat en een paar dingen die dubbelzinnig zijn zodat ze als laster kunnen worden opgevat expliciet maakt en hatelijke zinsnedes tactisch verzacht. Een mens moet meegaan met het stroopsmeren dat bij deze tijd hoort [...]’. Dat een vertaler van non-fictie zijn voorbeelden aanpast aan het doelpubliek vinden we niet zo vreemd, maar dat de auteur zelf in de vertaling zijn meningen aangepast wil zien gaat wel verder. Zo langzamerhand vragen we ons af of Erasmus echt zo graag zijn werk gelezen wilde hebben, of dat het hem eigenlijk ging om de polemiek met zijn vijanden. Erasmus’ favoriete manier om iedereen de Bijbel te laten lezen is dan ook niet zozeer vertaling als wel dat iedereen ‘de drie talen’ Hebreeuws, Grieks en Latijn zou leren. En vaak uit hij ronduit zijn minachting voor de volkstaal, niet alleen voor het Hollands, ‘die lelijke taal’, maar ook voor het Duits, ‘anders begrijpen de pooiers en matrozen het niet’, een taal waarvan hij stelselmatig, en in strijd met de feiten, beweert dat hij haar niet kent. Kortom: vertaald worden, graag, maar alleen wanneer, zoals en voor wie ik zelf wil, ja en nee.
Houtsnede door Dürer, met in het Grieks de tekst: 'Een beter beeld van hem geven zijn boeken'
Dat die houding niet helemaal onbegrijpelijk is, blijkt uit het lot van Louis de Berquin, vurig fan en vertaler van Erasmus. Vanaf 1526 lag hij onder vuur van de theologen van de Sorbonne vooral om die vertalingen, die hij doorspekt zou hebben met zijn eigen teksten en die van lutheranen. Berquin hield altijd vol dat hij geframed was. Ondanks de bescherming van koning Frans I werd hij op 17 april 1529 in Parijs verbrand. Erasmus had een hoge dunk van zijn karakter: ‘Totaal afkerig van alles wat onecht is, een onafhankelijk, rechtschapen karakter [...].’ Bovendien vond hij: ‘een mens verbranden vanwege willekeurig welke dwaling is als afschrikwekkend voorbeeld ongehoord’. Maar tegen Berquin pleitte vooral de manier waarop hij Erasmus bij zijn zaak wilde betrekken. In zijn terugblik op Berquins leven zegt Erasmus het zo: ‘Ik heb die geleerde, goede man dringend verzocht om, al interesseerde zelfbehoud hem niets, in elk geval zuinig op zichzelf te zijn voor het onderzoek en voor zijn vrienden: mocht er onverhoopt iets gebeuren, dan zou hij die verschrikkelijk gehaat maken. [...] ik wilde geen onenigheid met hele legers monniken of met de theologische faculteit, dankjewel.’ Erasmus had ‘[...] allang spijt van onze vriendschap, die me meer kwaad had gedaan dan de dodelijke vijandschap van veel andere mensen’. Berquin zelf hield dan niet ‘doortrapt en koppig vast aan een ketterse leer’. Maar, al is mensen verbranden verkeerd, ‘toch is het misschien beter om in die zin te zondigen dan bandeloze vrijheid te propageren zoals we die in heel wat Duitse landen zien ontstaan [...] Het hoogste gezag is [daar] in handen van het plebs.’ Waren dat nu niet juist de mensen die de Bijbel moesten kunnen lezen, bijvoorbeeld in het Duits van Luther?
Vertaald worden, ja en nee. Erasmus kan makkelijk van egoïsme en inconsequentie worden beschuldigd. Maar een beetje begrip voor deze ruim 65-jarige, ooit zo vernieuwende geleerde is ook mogelijk: elk woord over het geloof werd door de autoriteiten gewogen, en vertalen was soms inderdaad levensgevaarlijk.
Alle vertalingen zijn van mijn hand, zie Erasmus Brieven 1484 – 1536, gekozen, vertaald en toegelicht door Harm-Jan van Dam, Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, oktober 2017.