‘De jury kiest voor de vertaling die voor haar het uitbundigst blijk geeft van creativiteit en originaliteit. Een toonbeeld van vertalersmoed, wellicht zelfs van overmoed. Het werk van een vertaler die met oneindig veel aandacht en liefde voor het origineel ook vrijpostig met de tekst durft te spelen, eigenzinnige keuzes maakt en deze vervolgens uiterst erudiet onderbouwt. Die de lezer meelokt en verleidt, steeds verder het dubbelzinnige spiegeltaalpaleis in van schijn en werkelijkheid, tot het hem of haar duizelt. Een vertaler die uit de schaduw van de auteur stapt, kleur bekent, zich in de kaart laat kijken. En die de eerbiedwaardige dichter – of moeten we zeggen: bard – ontdoet van het stof van eeuwen en hem tooit met groene blaadjes. Diep onder de indruk van zijn brille, zijn durf en zijn virtuositeit kent de jury de Filter Vertaalprijs 2021 toe aan Bas Belleman voor zijn magistrale vertaling van Shakespeares sonnetten’.
Aldus het juryrapport over een vertaling die juist om die vrijpostige creativiteit en originaliteit een aantal vragen oproept. In zijn in oktober 2020 in het TZUM Weblog gepubliceerde uitvoerige recensie uit Ronald Ohlsen de nodige kritiek, met name op Bellemans keuze om zich niet consequent te houden aan het strakke metrum en al evenmin aan de inhoud van de originele tekst. Vaak zet Belleman ‘de inhoud van de sonnetten naar zijn hand om bepaalde ideeën in de verzen te laten doorklinken. Op zulke momenten,’ stelt Ohlsen mijns inziens terecht, ‘zijn het eigenlijk geen vertalingen meer, maar arrangementen of interpretaties op rijm.’ Wat dat rijm betreft, ook hier veroorlooft de vertaler zich grote vrijheid door kwistig (en niet maar ‘weleens’, Belleman 2020: 24) halfrijm te gebruiken.
Ohlsens conclusie luidt: ‘Deze vertalingen van Bas Belleman voegen weinig toe aan de eerdere vertalingen die er in de afgelopen decennia in het Nederlands zijn verschenen.’ Dit roept de vraag op waarom er gemiddeld elke tien jaar zo nodig weer een nieuwe vertaling van deze sonnetten op de markt moet worden gebracht. Na die van Leendert Burgersdijk uit 1888 zijn er tot en met 1997 negen integrale Nederlandse vertalingen van de sonnetten verschenen (Lekens 2014), de meeste waarvan ook door Belleman in zijn literatuurverwijzing worden vermeld, aangevuld met die van Coenraedt van Meerenburgh uit 2012.
Om te komen tot een antwoord op mijn vraag wil ik in deze bijdrage één sonnet in vertaling aan een nadere analyse onderwerpen, namelijk sonnet 30, met als uitgangspunt de versie van Belleman. Het gaat mij er hierbij uitdrukkelijk niet om diens verrichtingen af te doen als een eigengereide postmoderne deconstructie van vier eeuwen oude gedichten die behoren tot de zogenaamde onaantastbare ‘canon’ van de wereldliteratuur. Er bestaat geen eigenwijzer en soms meer zelfingenomen volkje dan dat van de literaire vertaler, met name de poëzievertaler, en elk oordeel, dat van de vertaler, van een jury, en zeker van de doorgaans niet minder betweterige criticus (schrijver dezes uiteraard niet uitgezonderd) is uiteindelijk subjectief. Elke vertaling zegt dan ook meer over de maker (en de beoordelaar) ervan dan over het origineel.
Zoals geciteerd in Bellemans’ commentaarsectie (p. 186), aangepast aan moderne spelling en interpunctie, luidt sonnet 30 als volgt:
When to the Sessions of sweet silent thought
I summon up remembrance of things past,
I sigh the lack of many a thing I sought,
And with old woes new wail my dear time’s waste;
Then can I drown an eye (unused to flow)
For precious friends hid in death’s dateless night,
And weep afresh love’s long since cancelled woe,
And moan th’expense of many a vanished sight.
Then can I grieve at grievances foregone,
And heavily from woe to woe tell o’er
The sad account of fore-bemoaned moan,
Which I new pay as if not paid before.
But if the while I think on thee (dear friend)
All losses are restored, and sorrows end.
In Bellemans versie:
Als ik voor de zetel van zoete stille gedachten
Oproep de heugenis der gedane zaken
Zucht ik om zoveel zaken, het jagen en wachten,
Dat oude zonden opnieuw mijn nacht doorwaken.
Dan mag ik een oog verdrinken — vaak vloeit het niet —
Om dierbare doden, diep in hun tijdloze nacht,
En huilen om liefdes lang verlopen verdriet
En treuren om moois dat ik verdwijnen zag.
Dan rouw ik om de rouw die is verbeurd
En tussen snik en snik zal ik verhalen
Van droeve rekenschap en treur betreurd;
Alsof nog niet betaald zal ik betalen.
Maar dan denk ik aan jou, mijn schat, mijn vriend,
De pijn verdwijnt, verlies terugverdiend.
Uiteraard staat het de dichter Belleman volkomen vrij om met metrum, ritme, rijmschema en woordkeus van zijn eigen gedichten om te gaan zoals het hem belieft. Maar hier neemt de vertaler Belleman vrijheden met een beperking die sonnettendichters zichzelf al zo’n acht eeuwen vrijwillig opleggen. De uitdaging die ook door vrijwel elke eerdere vertaler is aangegaan, is om wat er staat binnen dat keurslijf te houden. Het sonnet, petrarcaans dan wel shakespeariaans, is een van de meest vormvaste dichtvormen, en dat heeft zijn prijs.
In Bellemans versie is in de eerste twee kwatrijnen geen enkele versregel metrisch. Ze lopen dan ook voor geen meter, al kan men er hier en daar met behulp van elisie (‘heug’nis’, ‘zond’opnieuw’, ‘treur’om moois’) nog iets van maken. Belleman meent dat je bij het lezen het metrum eigenlijk zou moeten ‘vergeten’, en dat hij dus ‘meer onbenadrukte lettergrepen tussen de klemtonen’ mag gebruiken: ‘jambe en dactylus kunnen allebei’ (Belleman 2020: 25). Maar dat is onzin, want dan, zoals Ohlsen ook al opmerkt, ontstaat er willekeur. Hoe je de verzen ook leest, bij Shakespeare, en in elk zichzelf respecterend sonnet, blijven de versregels op papier vijf jambische voeten van elk twee lettergrepen tellen, met eventueel een afsluitende elfde lettergreep bij gebruik van slepend rijm. De laatnegentiende-eeuwse dichter Gerard Manley Hopkins schreef sonnetten in ‘sprung rhythm’, maar dat waren zijn eigen gedichten.
Dat het Nederlands met zijn zwakbeklemtoonde woorduitgangen eigenlijk meer ‘ruimte’ behoeft dan het Engels is al eeuwen een probleem voor Nederlandstalige dichters en vertalers, en tot ver in de negentiende eeuw werden voor sonnetten in het Nederlands twaalf- of dertienlettergrepige alexandrijnen gebruikt. Dat wordt nu, evenals overmatig gebruik van elisie of inversie, te ouderwets gevonden. Ga er dan maar aanstaan! Hier volgt de vertaling van sonnet 30 door een andere dichter, Albert Verweij, uit 1933 (spelling aangepast):
Als ’t zoete denken zwijgend zitting houdt,
Roep ik de erinring van ’t verleden voor,
Zucht om zoveel waarvan ’t gemis mij rouwt,
En wek oud leed om vreugd die ik verloor.
Dan drupt een oog, het schreien ongewoon,
Om kostbre vrienden, dood in tijdloos zwart,
Om ’t lang sinds afgeschreven liefdeloon,
Om al ’t verdwenene dat nu nog smart.
De vroegre grief wordt grievende herdacht
En moeizaam tel ik over, leed om leed,
De droeve lijst van lang beklaagde klacht,
Die ’k nieuw betaal, of ik ’t niet eermaals deed.
Doch denk ik dan aan u, mijn vriend, zo zijn
Verliezen goedgemaakt en eindt mijn pijn.
De ideale vertaler (zo die zou bestaan) moet wel gevoel hebben voor poëzie, maar kan zelf misschien maar beter geen experimentele dichter zijn. Verweij is altijd Verweij en geen Nederlandse Shakespeare, zoals Komrij altijd Komrij is en Belleman wellicht Belleman. Een zuivere vertaling is die van Verweij wel, ondanks ‘de erinring’ (tweemaal elisie in één woord!), ‘vreugd’, ‘kostbre’ en ‘vroegre’. Voor ‘Sessions’ is ‘zitting’ een veel betere, want onmiddellijk verhelderende keuze dan ‘zetel’. Herbert de Roy van Zuydewijn (1997) vertaalt het eerste kwatrijn zo:
Als ik herinnering ter zitting daag
van stil gepeins en dingen vraag van toen,
kwelt mij, naast missen wat ik zocht, de vraag
hoe ’k, met oud zeer, mijn tijd zo kon verdoen.
Ineens valt op hoe ‘ouderwets’ het bij Belleman dan toch weer is om elke regel met een hoofdletter te beginnen (Jan Jonk deed dat in 1984 al niet meer), maar dat is misschien een kleinigheid. Mijn punt is hier dat dat kwatrijn zowel bij Verweij als bij De Roy van Zuydewijn niet alleen goed loopt, maar ook precies en volstrekt begrijpelijk vertaalt wat er staat, zonder er een ‘zetel’, ‘zaken’ en ‘zonden’ bij te halen (hoe aardig dat ook allitereert), en het uit de lucht gegrepen ‘jagen en wachten’ voor ‘the lack of many a thing I sought’. Dat riekt sterk naar rijmdwang.
Shakespeare gebruikt in dit sonnet het woordje ‘woe’ (leed, verdriet, ‘wee’) wel vier keer. Net als de meeste eerdere vertalers heeft Belleman niet vier keer hetzelfde woord kunnen gebruiken, en dat is jammer. In r. 4 wordt ‘woes’ vertaald als ‘zonden’, en dat betekent het in elk geval niet. In r. 7 wordt het correct ‘verdriet’, en in r. 10 heeft Belleman voor ‘from woe to woe’ het niet onaardige ‘tussen snik en snik’ gevonden. Maar Verweij heeft hier drie keer het meest neutrale ‘leed’, en eenmaal het merkwaardige ‘liefdeloon’, waarmee hij het leed even naar de herhaalde beeldspraak van liefde als ‘betaling’ trekt. Peter Verstegen vertaalde het consequent alle vier keer als ‘pijn’.
Bellemans tweede kwatrijn leest als poëtisch verwoord proza. Dat hij ‘nacht’ en ‘zag’ als rijmwoorden opvoert is niet sterk, vanwege het halfrijm maar vooral door de halve assonantie met het eerste kwatrijn. Pas vanaf r. 9 komt hij in de maat, en dan klinkt zijn vertaling meteen een stuk overtuigender, al is de syntactisch losse constructie van het afsluitende couplet niet erg fraai. Men vergelijke:
Maar denk ik straks aan u, mijn liefste vriend,
Is ’t leed gedaan, ’t verlies weer inverdiend. (Willem van Elden, 1959)
Maar denk ik, vriendlief, aan ons samenzijn,
dan is het verlies vergoed, verdwijnt de pijn. (Jan Jonk, 1984; met elisie)
Maar, lieve vriend, zie ’k dan jouw beeld voor mij,
Is het verlies hersteld, het leed voorbij. (Peter Verstegen, 1993)
Maar als ik dan aan jou denk, lieve vriend,
is leed gedaan, verlies terugverdiend. (Herbert de Roy van Zuydewijn, 1997)
De rijmwoorden ‘vriend’ en ‘(terug- of in-)verdiend’ lagen hier voor vrijwel elke vertaler voor het grijpen — dan moet een goedlopende zinsconstructie toch niet zo ingewikkeld zijn. En Bellemans ‘mijn schat, mijn vriend’ slaat een veel te ‘uitbundige’ toon aan vergeleken bij het al in de oorspronkelijke uitgave van 1609 ironisch tussen haakjes geplaatste ‘(deare friend)’.
De keuzes waar elke nieuwe vertaler voor staat, evenals de vergelijkbare beoordelingscriteria, hoeven hier niet uitgebreid te worden besproken. Het gaat altijd initieel om vragen als: hoe vormvast moet de vertaling zijn? Wat is de beste verhouding tussen vorm en inhoud? En vooral: hoe ‘ouderwets gedragen’, ‘neutraal’ of ‘eigentijds’ mag of moet de vertaling overkomen? Die laatste keus is misschien de lastigste. Bij de beoordeling van bestaande vertalingen zou ik beginnen met het natrekken van een zo letterlijk mogelijke lopende prozavertaling, zoals die van Peter Verstegen in zijn commentaar (Verstegen 1993: 210), of, wat poëtischer en al enigszins metrisch, de versie van Ko Kooman in Mollison & Romijn Meijer (1991: 67-68). Wie vervolgens, als vertaler in spe of als beoordelaar, de al bestaande poëtische vertalingen raadpleegt, zou in dit geval tot de conclusie kunnen komen dat bijna alle versies zo hun goede en minder goede vondsten hebben.
De eerste integrale vertaling van de sonnetten dateert uit 1888. Wat is er eigenlijk mis met deze vertaling van sonnet 30 (zelfs al uit 1879), van Leendert Burgersdijk:
Als ik in de eenzame uren van het peinzen
’t Verleden voor de stoel daag van mijn geest,
Zie ik nog eens het vaak verlangde deinzen,
En ik betreur nog eens, wat is geweest;
Dan stromen die sinds lang niet schreiende ogen
Om dierb’re, lang verstorven vrienden; ’k ween
Nog eens om teed’re liefde, lang vervlogen,
Om meen’ge hoop, die ’k voedde, en die verdween;
Nog eenmaal draag ik rouwe, lang gedragen,
Nog eenmaal moet ik lijden, wat ik leed,
Nog eens de klachten, die ik klaagde, klagen,
De tranenschuld voldoen, die ik voldeed; –
Doch brengt die stonde, vriend, uw beeld voor mij,
Dan is ’t verlies geboet, mijn leed voorbij.
De taal is natuurlijk verouderd, maar niet onbegrijpelijk. Deze vertaling, in door mij al aangepaste spelling, zou nog best dienstig kunnen zijn voor een ‘ouderwetse’, dat wil zeggen nog enigszins aan het taalgebruik en de conventies van Shakespeares tijd herinnerende versie, wanneer de talrijke elisies worden toegestaan. De derde regel is qua constructie dubbelzinnig – wij zouden nu waarschijnlijk het lidwoord vervangen door ‘wat’k’ (of, welluidender en met alternatieve elisie: ‘zie ’k nog eens ’tgeen ik vaak verlangde deinzen’). Dat ‘deinzen’ is echter wel wat vergezocht, en ook zou ik in r. 1 ‘de stoel’ vervangen door ‘’t gerecht’. ‘Rouwe’ in r. 9, ‘stonde’ in r. 13 en misschien ‘geboet’ in r. 14 zijn wellicht te ouderwets voor de gemiddelde hedendaagse lezer. Maar je denkt wel: ja, die tekst is ook ruim vier eeuwen oud...
Wat jammer dat poëzievertalers vaak zulke onverbeterlijke individualisten zijn. Zou het, in plaats van deze sonnetten steeds weer een nieuw, dus bijna per definitie opmerkelijk, Nederlandstalig jasje aan te trekken, niet de moeite waard zijn om in collectief de best geachte vondsten van diverse bestaande versies te combineren? Een door iedere lezer ‘magistraal’ geachte versie zal er nooit ontstaan, maar waarschijnlijk wel een die zowel qua vorm als inhoud optimaal recht doet aan het origineel, en mede daardoor de tand des tijds wat langer kan doorstaan dan een jaar of tien.
A.s. dinsdag publiceren we een reactie van Bas Belleman op dit stuk.
Bibliografie
Belleman, Bas (vert.). Shakespeares sonnetten. 2020. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Burgersdijk, L.A.J. (vert.). 1888. De werken van Shakespeare, Deel 12. Leiden: Brill.
Elden, Willem van (vert.). 1959. Sonnetten. William Shakespeare.’s-Gravenhage: Boucher.
Jonk, Jan (vert.). 1984. Shakespeare’s Sonnetten. Amsterdam: Tabula.
Lekens, Frank. 2014. ‘Shakespeares Sonnetten in vertaling’. http://fmlekens.home.xs4all.nl/Q1609/vertalingen.htm (geraadpleegd 24 mei 2021).
Mollison, Elizabeth & Henk Romijn Meijer (samenst.). 1991. Spiegel van de Engelse poëzie uit de gehele wereld. Van 1200 tot 1900. Amsterdam: Meulenhoff.
Ohlsen, Ronald. 2020. ‘Zal ik je vergelijken met een Zomerdag?’ TZUM Weblog (25 oktober). https://www.tzum.info/2020/10/recensie-... (geraadpleegd 25 mei 2021).
Roy van Zuydewijn, H.J. de (vert.). 1997. William Shakespeare. De Sonnetten. Amsterdam: De Arbeiderspers.
Verstegen, Peter (vert.). 1993. William Shakespeare. Sonnetten. Amsterdam: G.A. van Oorschot.
Verweij, Albert (vert.). 1933. Shakespeare’s Sonnetten. Santpoort: C.A. Mees.
Wim Tigges (1947) studeerde Engelse Taal- en Letterkunde in Leiden. Van 1974 tot 2004 was hij wetenschappelijk medewerker (universitair docent) bij de opleiding Engels aldaar, waar hij middeleeuwse en moderne Engelstalige letterkunde doceerde, en ook enige malen cursussen verzorgde over het vertalen van poëzie en liederen. Sedert 2004 is hij gastonderzoeker bij het Leidse Onderzoeksinstituut LUCAS (Leiden University Centre for the Arts in Society). Als literair vertaler publiceerde hij vertalingen van werk van Sir Thomas Malory, Alexander Pope, Samuel Johnson, Alfred Tennyson en Edward Lear.