In compromis acht vlijt Evi, een jonge provinciale Estse journaliste in de dop, zich tegen de hoofdstedelijke journalist-verteller aan, en zegt in steenkolenrussisch:
– Ik heb jouw artikelen veel gelezen. Heel veel grappigs. En heel vaak veel puntjes in... Hele tijd veel puntjes in... Ik wil graag in Tallinn werken. Hier is een hele kleine krant...
Dat had Evi goed gezien, dat van de vele puntjes. (Ook van het vele grappigs trouwens...) Dovlatov schrijft met veel puntjes...
Ook in Compromis komen ze veel voor. In dit achtste compromis – ik heb wetenschappelijk onderzoek gedaan, dat wil zeggen geteld – zijn het er exact 264...
Dat is zeven beletseltekens per bladzijde, gemiddeld...
Je kan het gerust een stijlkenmerk noemen.
En wat doen we als vertaler met stijlkenmerken?
Juist. Overboord zetten.
Nee, pardon. Afzwakken.
Nee, ook niet.
In stand houden! Aanzetten! Ze de volle glorie van het anderstalige daglicht geven natuurlijk!
Heel vaak veel puntjes bij Dovlatov
Dus niet zoals Aai Prins, die er in 2001 in haar vertaling 112 schrapt, en ter compensatie 1 toevoegt. Er dus van de 264 in dit hoofdstuk maar 153 overhoudt. Een verlies van 46%!
De hele flow, de hele smaak, de hele sfeer naar de haaien!
Een stijlkenmerk is niet voor niets een stijlkenmerk. De drie puntjes vervullen bij Dovlatov een essentiële functie.
Dovlatov was van nature een verhalenverteller. Iedereen die hem kende was het erover eens: man, die kon vertellen!
Als ik zijn boeken zou verfilmen – de hele Russische literatuur wordt in Rusland verfilmd, maar zijn boeken vreemd genoeg niet – zou ik hem (ik bedoel een goeie acteur, kaliber Konstantin Chabenski) aan een keukentafel zetten en zijn roman laten vertellen, van begin tot eind. Meer is niet nodig...
Dovlatov wist het zelf ook. Het was een gevaar voor zijn schrijven, vond hij, dat verteltalent. Voor je het wist werd het in geschreven vorm oeverloos geouwehoer...
Daarom verzon hij voor het schrijven een contrainte: geen woord mocht in een zin met dezelfde letter beginnen. Zo hield hij de zinnen kort. Op af en toe een lyrische uithaal na, zoals je die bij het vertellen soms ook kan hebben.
Die contrainte is ook iets waar Prins zich geen moer van aantrekt... Haar Nederlands is slap. De verteltoon is weg. Het leest geschreven, en niet verteld...
Al Dovlatovs boeken hebben zijn verteltoon. Je hoort hem vertellen.
En om die flow, die sfeer over te brengen, spelen de drie puntjes een essentiële rol.
Niet alleen de drie puntjes trouwens, maar de hele interpunctie en bladspiegel. De spreekstreepjes, de alinea-indeling, alles.
Alles is zo opgebouwd dat het de natuurlijke vertelstem imiteert.
Wie dat niet ziet moet het niet gaan vertalen...
Ook de zinsopbouw is vertellend, altijd. Als je daar literair of zelfs maar lecturair Nederlands van maakt ruïneer je de boel. Zo simpel is het.
Wat doen ze precies, die drie puntjes?
Ze geven adem... Ze geven enige ironische distantie bij de verteller... Ze geven de luisteraar-lezer het teken dat ze dit even kunnen laten bezinken... Ze geven de luisteraar-lezer het teken dat ze het vervolg er zelf bij kunnen bedenken... Zeg, vul maar in... Ze drukken een zekere moedeloosheid, hopeloosheid uit, een weemoed, een onoverkomelijkheid, een noodlottigheid... Een tja-wat-zal-ik-zeggenheid...
Je gaat bij Céline de drie puntjes toch ook niet weghalen!
Hoewel ik zeker weet dat de vingers al jeuken bij de Nederlandse redacteuren...
Er zijn immers conventies. In het Nederlands gebruiken we geen spreekstreepjes. We zetten de directe rede na een dubbele punt niet op een nieuwe alinea. Beletseltekens willen we zo min mogelijk. Etc.
Terwijl het bij Dovlatov van essentieel belang is dat dat alles wel gebeurt.
Waar je als auteur soms (soms!) op je strepen kunt staan, heb je als broodvertaler veel minder wrikruimte. Voor jou tien anderen...
In de huidige papieren Filter (28:4) beklaagde Nicolaas Matsier zich dat de uitgever hem in Alice in Wonderland een onnutte, contraproductieve, verkeerde conventie had opgedrongen. Namelijk de conventie dat we in Nederland om gesproken tekst aanhalingstekens zetten, maar om gedachte dingen niet. Terwijl er in de Engelse Alice voortdurend tussen spreken en denken wordt geswitcht en de mogelijke verwarring soms juist de grap is...
Conventies zijn net als idioom. Soms niet anders dan dat, maar voor daarvoor gevoelige schrijvers evengoed veelzeggende instrumenten. Ploegscharen.
Het is een keus, of je zegt ‘Ik heb er lak aan’ of ‘Ik trek me er niets van aan’. De twee frases kunnen uitwisselbaar zijn, bij journalistiek angehauchte schrijvers (die de vlotte leesbaarheid voorstaan), maar het kan ook stilistisch van belang zijn, de keus voor het een of het ander.
Bij echte schrijvers is woordgebruik nooit ‘alleen maar’ idioom.
Bij echte schrijvers is interpunctie nooit ‘alleen maar’ conventie.
Bij Carroll niet, bij Joyce niet, bij Céline niet – en bij Dovlatov niet.
Vertaler, sta op je streepjes!
Zet die punthakken in het zand!
Laat je de puntjepuntjepuntje niet van het brood eten...
Verwijzingen
Over Dovlatov, zijn boek Domein (Vleugels, 2020) en de contraintes schreef ik eerder in het VandaagsVertaalProbleem-blog, nr 2, 3, 4, 6, 8, 13, 14, 16, 43, 103 (makkelijker op te zoeken via de index), en op Webfilter: ‘Ik schrijf een blog’ (week 39, 2020).
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.