Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Het kunstje van vertalen

Jeske van der Velden

Een tijd geleden vertaalde ik samen met Caroline Meijer de prachtige nieuwe roman van Siri Hustvedt. De vertelster in Herinneringen aan de toekomst betrekt als jonge vrouw een klein flatje in New York waar haar mysterieuze buurvrouw rare geluiden maakt. Geïntrigeerd begint ze haar af te luisteren, en al bladerend door de vertaling kom ik de volgende passage tegen:

Door de jaren heen heb ik me meermaals afgevraagd wat me tot mijn luistervinken bewoog en waar het bijna erotische gevoel dat ermee gepaard ging vandaan kwam (een ander woord voor luistervinken is eavesdropping, afkomstig uit het Oudnoors, ups voor eaves en dropi voor drop. Water druppelt van de eaves of dakranden van een huis, en transformeert na verloop van tijd tot woorden die kunnen worden opgepikt door een stiekeme luisteraar). Mijn buurvrouw liet druppeltjes vallen van een overkoepelend verhaal, een angstaanjagend verhaal dat ik wilde horen, maar het was meer dan dat, terugblikkend ben ik ervan overtuigd dat mijn luistervinken een vorm van grensoverschrijdend gedrag was, iets dat ik destijds niet inzag. (53-54)

Hier blijf ik even steken: ik herinner me de eerste zin anders. En ja hoor, in een eerdere versie laten Caroline en ik de verteller het volgende zeggen:

Door de jaren heen heb ik me meermaals afgevraagd wat me tot mijn afluisterpraktijken bewoog en waar het bijna erotische gevoel dat ermee gepaard ging vandaan kwam (luistervinken, eavesdropping in het Engels, een woord dat afkomstig is uit het Oudnoors, ups voor eaves en dropi voor drop. Water druppelt van de eaves of dakranden van een huis, en transformeert na verloop van tijd tot woorden die kunnen worden opgepikt door een stiekeme luisteraar).

Naast de afluisterpraktijken valt vooral op dat de toevoeging ‘in het Engels’ in de definitieve versie van de vertaling om niet nader gespecifieerde redenen het veld heeft geruimd. Wat heeft ons er uiteindelijk toe bewogen het te schrappen, vraag ik me af? Iets aan dat ‘in het Engels’ stoorde blijkbaar. Misschien omdat het iets was dat de verteller, S.H., niet zou zeggen – ze is natuurlijk Amerikaans, dus waarom de aandacht vestigen op de taal waarin ze haar verhaal al de hele tijd vertelt, of liever gezegd niet vertelt – want in de vertaling spreekt ze natuurlijk Nederlands. Toch? En iets aan dat ‘in het Engels’ vestigde de aandacht op die spanning, het kon de leeservaring weleens doorbreken, alsof je een speelfilm zit te kijken en opeens iemand met zo’n microfoon aan een lange stok en een T-shirt met daarop ‘crew’ door beeld ziet lopen.

En dit beeld doet me weer denken aan een vertaalatelier jaren geleden, toen ik vertaler Nicolette Hoekmeijer een bijzondere definitie hoorde geven van haar vak. Die nam de vorm aan van een metafoor: ze vergeleek zichzelf met een glazenwasser, wiens taak het is om een vuil raam brandschoon te poetsen zodat het uitzicht (de tekst) helder in beeld komt. Voor mij als ijverige vertaalstudent was het verband met wat Lawrence Venuti ‘de illusie van transparantie’ noemt natuurlijk snel gelegd, en ik meende in deze uitspraak een opvatting over vertalen te herkennen waar ik het niet mee eens was (de weggepoetste vertaalhandeling, de onzichtbare vertaler die met haar zeem en Glassex de tekst zo soepel mogelijk doet stralen) hoezeer ik het werk van Nicolette ook bewonderde.

Maar hoe meer ik erover nadenk, hoe vernuftiger en subtieler haar metafoor me eigenlijk lijkt. En hoe onmogelijker om dit onzichtbaar maken van het voor de hand liggende, namelijk de vertaalhandeling die tussen ons en de ‘andere’ tekst in staat en daar tegelijk uitzicht op biedt, niet te zien als iets dat inherent is aan het vertalen. Ook denk ik niet dat dit aspect van vertalen noodzakelijkerwijs verband houdt met bepaalde (al dan niet ethisch kwalijke) vertaalnormen en de erkenning die de vertaler (al dan niet) ten deel valt. In het beeld van de glazenwasser, die de illusie schept dat het glas er niet is, dat de persoon in de kamer zo een vreemde buitenwereld in zou kunnen stappen, zit een tweede metafoor vervat: die van de vertaler als illusionist die het onmogelijke mogelijk doet lijken, namelijk dat een (Duitse, Somalische, Engelse, Poolse) auteur tot ons spreekt in zijn of haar eigen woorden in onze eigen taal. Net zo min als een illusionist wenst de vertaler ons ervan te overtuigen dat deze illusie werkelijkheid is, dat de vertaler en zijn of haar interpretatie uit de vertaalde tekst kunnen verdwijnen. Vertaler noch vertaling doen (doorgaans) actief een poging om zich onzichtbaar te maken, om te ontkennen wie of wat ze zijn, net als de illusionist zijn voorstelling niet als iets anders presenteert. De vertaler gelooft niet per se dat zij het raam echt kan wegtoveren, en wil de persoon in de kamer niet laten denken dat er daadwerkelijk een gat in de muur zit. Nee, het zit anders.

Om te ontsnappen uit mijn mentale woud van metaforen sla ik weleens een boek open, en soms kom je dan een boek tegen dat je nog lang stof tot nadenken geeft. Recent leende ik van een vriendin This Little Art, en dat is zo’n boek. Natuurlijk was het door de redactie van Filter allang gesignaleerd, het verscheen in 2017 en Lisa Thunnissen schreef er een prachtige, gloedvolle recensie over, die online te lezen is. Het is geschreven door Kate Briggs, die onder andere Roland Barthes vertaalde, en het staat vol bespiegelingen over het vertalen die tegelijk verrassend en herkenbaar zijn. En net in een periode waarin ik hopeloos zit te broeden op de vertaler-glazenwasser-illusionist stuit ik al in het eerste hoofdstuk van mijn geleende boek, in een stuk over Barthes, op het volgende:

[W]hen it comes to writing and reading translations the question of what is wholly normal or truly plausible, of what was really said or written, gets suspended, slightly. The translator asks me to agree to its suspension. To suspend, or to suspend even further, my disbelief. This can’t really have been what he said (Barthes spoke in French; he claimed to barely speak English at all); nevertheless, I’ll go with it. (18)

Zo zit het dus misschien; het gaat erom je ongeloof op te schorten, om de fictie die de vertaler schept te onderschrijven, voor de duur van het lezen. Dit is de illusie waaraan de vertaler zich verplicht voelt, de ongeschreven afspraak die in stand gehouden moet worden, althans tijdens het lezen en het vertalen: ‘the thin layer [...] of further fiction that the translation introduces and asks us to accept’ (22), schrijft Briggs ietsje verder.

De suspension of disbelief waarom het lezen – en schrijven, zoals Briggs het noemt – van een vertaling vraagt doet zich wellicht het sterkst gelden wanneer die opschorting in het gedrang lijkt te komen, wanneer de aandacht wordt gevestigd op het feit dat de taal waarin de tekst die we lezen geschreven is, niet de taal is waarin het verhaal zich afspeelt. Briggs haalt het voorbeeld aan van De toverberg, of eigenlijk The Magic Mountain, van een passage daaruit waarin Hans Castorp Clawdia Chauchat aanspreekt in gebroken Frans en zij in de Engelse vertaling uitroept: ‘Parlez allemand s’il vous plait!’ en hij, uiteraard, antwoord geeft in het Engels (13-14). En ik moet denken aan Hustvedt, die de etymologie van eavesdropping onderdeel maakt van haar verhaal en daarmee ook de aandacht vestigt op de taal waarin ze schrijft. Op dit soort momenten zijn creatieve oplossingen nodig om de opschorting van ons ongeloof in stand te houden. Of zoals Briggs het formuleert, het is nodig om jezelf af te vragen: ‘What else are you going to do?’

Maar het idee dat het lezen en schrijven van vertalingen gepaard gaat met de opschorting van ongeloof heeft misschien wel betrekking op meer dan een verzameling specifieke vertaalproblemen, en in de praktijk liggen de zaken ingewikkeld. Je zou die opschorting immers als een soort contract kunnen zien dat op allerlei manieren afhangt van de verwachtingen van lezers, maar dat de vertaler ook in staat stelt eisen te stellen – de minimale eis lijkt me dat de lezer erkent dat er sprake is van een soort fictie. Hier gaat het helaas nog weleens mis. Briggs vertelt in een anekdote hoe een vriend, die een Engelse vertaling van Le cosmicomiche leest, maar al te graag wil geloven ‘that it was Italo Calvino who handled the words that he is now reading, who wrote them for him’ (44). Deze fantasie van nabijheid voedt, en wordt gevoed door, het negeren van het feit van de vertaling – en van de vertaler, wiens naam de vriend, die dit boek meerdere keren herlezen heeft, niet blijkt te kennen.

Dit soort situaties lijkt haast ondenkbaar als het ging om een andere kunstvorm dan het vertalen. Misschien dat een doorgeslagen Harry Potterfan weleens een vliegticket heeft geboekt om Zweinstein te bezoeken, maar over het algemeen zullen lezers de in Rowlings boeken beschreven wereld niet voor waar aannemen, hoezeer ze er ook door worden betoverd. Iemand die een historische speelfilm kijkt, zal zich ook niet snel afvragen hoe die filmcamera toch in de achttiende eeuw terecht is gekomen. En niemand die een goochelshow kijkt, gelooft werkelijk dat de illusionist over water kan lopen. Op dezelfde manier zou je mogen verwachten dat geen weldenkend mens er werkelijk van uitgaat dat de auteur in de vertaling rechtstreeks tot ze spreekt, dat de vertaling met andere woorden geen vertaling is, maar – op de een of andere manier – de oorspronkelijke tekst. Toch blijken zelfs geoefende lezers ertoe in staat bijzonder naïef te zijn, en wil die lezer er soms zelfs als het lezen is afgelopen liever niet aan herinnerd worden dat de vertaler bestaat.

Een oplossing voor dit merkwaardige probleem heb ik in Briggs’ boek nog niet gevonden, maar wie haar essays leest vindt daarin allerlei boeiende en vruchtbare gedachtes over het vertalen, waarvan het opvatten van vertalen in termen van de willing suspension of disbelief er maar één is. Sommige van mijn eigen afwegingen tijdens het vertalen lijken er in ieder geval iets inzichtelijker door. Al behoud ik me ook het recht voor, als ik daar zin in heb, om deze kleine kunst – of is het een ‘kunstje’? – in mijn hoofd soms als een vorm van goochelen of glazenwassen te blijven zien.

 

Bibliografie
Briggs, Kate. 2017. This Little Art. London: Fitzcarraldo Editions.
Hustvedt, Siri. 2019. Herinneringen aan de toekomst. Vertaald door Caroline Meijer en Jeske van der Velden. Amsterdam: De Bezige Bij.