Een kleine kunst   

Lisa Thunnissen

Kate Briggs, This Little Art. London: Fitzcarraldo Editions, 2017, 400 p. ISBN 978 1910695 45 6

 

Al even geleden, in september 2017, kwam bij het Britse Fitzcarraldo Editions een curieus boek uit van Barthesvertaler Kate Briggs1: This Little Art. Curieus omdat het wordt gepresenteerd als non-fictie, een essay, maar soms leest als een roman of een verhalenbundel, en op andere momenten als (auto)biografie. Het deed mij denken aan De argonauten van Maggie Nelson, of bijvoorbeeld Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman, al is in die boeken het romanelement nadrukkelijker aanwezig. Verhalen over al dan niet verzonnen personages worden in beide romans onderbroken door, of vervlochten met theorieën over verschillende aspecten van een thema (genderkwesties, moederschap, klimaatverandering).

In This Little Art gebeurt iets vergelijkbaars: Kate Briggs schrijft over vertalen – en lezen, en schrijven – en haalt daarbij allerlei theoretici aan, de door haar vertaalde Barthes komt vaak ter sprake en is ook impliciet aanwezig in het boek, maar ze duikt bovendien in het leven van vertalers als Helen Lowe-Porter, die vele werken van Thomas Mann in het Engels vertaalde, en Dorothy Bussy, vertaler van André Gide. En passant lezen we over Briggs’ eigen leven, en vooral: haar vertaalpraktijk, worden ons vertaalproblemen en alternatieve vertalingen van een woord of zin voorgeschoteld, afgewisseld met af en toe een (ver)taalgrapje.

Enfin bref.
   The difficulty of doing (making, writing) something of the same subtle order in a comparable number of words:
   So, anyway.
   There we have it. (278)

Het boek heeft één echte hoofdpersoon: het vertalen. Oftewel, ‘This little art’, zoals Lowe-Porter vertalen in de jaren vijftig beschreef, om het te onderscheiden van grotere kunsten als schrijven, schilderen, beeldhouwen. Het is enigszins ironisch dat een boek over een zogeheten ‘kleine kunst’ vierhonderd pagina’s telt waarop allerlei kleine en grote kwesties rondom vertalen de revue passeren. Bijna terloops komt er in This Little Art een breed scala aan vertaalproblemen voorbij, met soms onverwachte voorbeelden. In het eerste hoofdstuk gaat het over meertaligheid in vertaling naar aanleiding van passages uit De toverberg van Thomas Mann, waarbij Briggs een uitstapje maakt naar het gebruik van drakentaal in boeken die ze voorleest aan haar kinderen: geef je die – tijdens het voorlezen – weer door te expliciteren (nu spreken de draken, op een slissende toon), gebruik je een ander lettertype, pas je de schrijfwijze aan zodat het bijna fonetisch wordt (‘N-n-n-n-o’, 28)? De reflectie over drakentaal gaat naadloos over in een gedachtegang over de willing suspension of disbelief, die bij vertalingen wordt verdubbeld: de lezer moet, behalve de wetenschap dat het verhaal dat zij/hij leest niet echt gebeurt of gebeurd is, ook zijn bewustzijn van de taal die wordt gesproken opschorten. Een Spaanstalig boek met daarin een zogenaamd verhaal over personages die Spaans spreken wordt in Nederlandse vertaling een boek met daarin een zogenaamd verhaal over personages die zogenaamd Spaans spreken.

Er zijn ook teksten over veranderende vertaalopvattingen en het effect daarvan op de receptie van vertalingen, over vertaalkritiek, en soms komt er plots iets heel concreets ter sprake, bijvoorbeeld: hoe begint een vertaler met vertalen, waar komt die eerste vertaalopdracht vandaan. Er lopen verschillende rode draden door de vele onderwerpen die worden aangekaart. De belangrijkste is misschien wel: wat is vertalen eigenlijk, wat is een vertaling? Briggs stelt vragen over de relatie tussen een vertaler en het werk dat zij/hij vertaalt, over de overeenkomsten en verschillen tussen vertalen en schrijven, over de grenzen aan wat een vertaler kan en mag verzinnen (en of die er zijn), en denkt na over waaróm een vertaler vertaalt en hoe vertalen wel en niet lijkt op het bouwen van een tafel. Zo benadert ze die kernvraag telkens weer vanuit een andere hoek.

I look about me for all the small contacts translation makes: putting one book literally in touch with another, their faces smashed against each other in the pile by my bed. Or on my desk. Or, with less pressure: the one leaning into the other, supporting the other, on my shelves. (59)

Ik schreef net: bijna terloops, want This Little Art is uiterst zorgvuldig in elkaar gezet. De structuur is ogenschijnlijk heel fragmentarisch: er is een indeling in hoofdstukken, maar binnen die hoofdstukken begint Briggs regelmatig op een nieuwe pagina. Bijvoorbeeld na vijf regels al. Of soms na anderhalve pagina. De stukjes zijn zelden langer dan dat. En in die kleine tekstjes komen allerlei personages, beelden, ideeën voor – ik noemde al even Helen Lowe-Porter en Dorothy Bussy – die meerdere malen hun opwachting maken. Maar het zijn geen losstaande stukjes, al zien ze er zo uit: Briggs grijpt voortdurend terug op eerder genoemde voorbeelden en gedachten, concrete en abstracte zaken, alles is met elkaar verbonden. ‘Look to the whole,’ een ander citaat van Lowe-Porter dat ze meerdere malen aanhaalt: misschien kan haar eigen boek ook het beste als geheel worden bekeken.

Redeneringen bouwt ze stap voor stap op, vandaar de korte tekstjes: een nieuwe gedachte begint meestal op een nieuwe pagina. En zo’n met voorbeelden en redeneringen en citaten opgebouwde gedachte breekt Briggs soms plots in een paar regels weer af – op een nieuwe pagina, uiteraard –, door een tegenwerping te geven, of iemand te citeren die het helemaal niet eens is met wat ze zojuist heeft beweerd. Briggs is bepaald niet verstoken van zelfspot, en relativeren kan ze als de beste. Haar observaties maakt ze vanuit een subjectief standpunt, maar ze pretendeert ook geen grote objectieve waarheden te verkondigen. Door de kritiek op haar eigen heel precies uiteengezette gedachten, door de onverwachte voorbeelden uit de dagelijkse praktijk (een dansles, de eerder genoemde drakentaal, jongens die op de trappen voor haar huis parkour beoefenen), door de lege ruimte op sommige pagina’s, door de gekke hoofdstuktitels die meteen al nieuwsgierig maken – dat deden ze bij mij tenminste –, bijvoorbeeld: ‘don’t do translations’, ‘maker of wholes (let’s say a table),’ zet het boek aan tot nadenken maar blijft het ook luchtig. Speels, is het woord dat keer op keer bij me opkwam tijdens het lezen. Antwoorden of heel stellige beweringen over vertalen zul je in dit boek niet vinden, vraagtekens en suggesties des te meer. Het lijkt alsof Briggs vooral de lezer aan het werk wil zetten, of liever: de lezer wil laten spelen met alle ideeën die ze in het boek aanreikt.

[…] translation as a practice is a way for such a reader to add, attach, apprend herself (actively, ongoingly) to that writing by writing it herself and, in so doing, for her to change it, distort it precisely because what she has made is not it but something else (something new) that is now set in relation to it but might very well come to be read as it. (138)

A friend who translates academic articles for a living once listened very patiently to my account of how translation begins before saying: You know? For me, on the other hand. It is really not. Like that at all. (139)

Die ideeën zijn niet alleen van haarzelf: er komt een groot aantal mensen in het boek voor die hebben nagedacht over vertalen, lezen en schrijven, ik noemde eerder Roland Barthes, maar er zijn anderen, onder meer vertaalwetenschappers als Theo Hermans, Douglas Robinson, Lawrence Venuti, vertalers als Edith Grossman, Jen Hofer, Tim Parks, schrijvers als Elena Ferrante, Javier Marías, Iris Murdoch. Ze verschijnen niet in chronologische volgorde en we krijgen geen uiteenzetting van al hun theorieën voorgeschoteld, maar citaten of korte verhaaltjes die een gedachtegang illustreren. Een uitnodiging om verder te lezen. Of niet. (De bronnen staan keurig achter in het boek vernoemd, met paginanummers erbij, maar in de tekst zelf is geen noot te bekennen: de lezer mag kiezen.)

Toch zijn er, hoe subtiel ook, best statements te vinden in This Little Art. Briggs maakt bijvoorbeeld heel bewuste keuzes in haar taalgebruik. Als ze naar vertalen verwijst, beschrijft ze dat consequent als ‘writing […] again in my own language’. En soms gaat het over vertalingen maken, maar meestal of misschien altijd (ik ben vergeten te turven) is het ‘to write translations’ – vertalingen schrijven. Die woordkeus zegt iets over hoe zij vertalen ziet.2 Zo verwijst Briggs regelmatig naar ‘the translator’, de vertaler, en gebruikt ze vervolgens voor diegene consequent vrouwelijke persoonlijk voornaamwoorden. Bijvoorbeeld in een passage over het maken van keuzes, waarbij ze de vertaler met een stoppeuse, een naaister vergelijkt (in navolging van Barthes, die de romanschrijver zo noemde):

Likewise, to my mind, if I can venture this: the translator wets her finger, she presses it down on the run of alternatives, the run of endless translation possibilities, each one with its own particular shades of meaning. And right now, in this moment, if only for her moment, familiarly and necessarily, and with all the delicate immobilizing power of saliva on wool, she makes it stop. (192)

Toen het boek in 2018 ook in de VS werd uitgebracht, ontstond er enige commotie in de New York Times, naar aanleiding van een ietwat venijnige recensie van Benjamin Moser3. Hij meent dat Briggs’ schrijven onnauwkeurig is geworden doordat ze te veel inspiratie put uit het werk van Barthes, die bekend staat als iemand die weleens slordig, knoeierig schrijft. Moser verwijt Briggs dat ze subjectieve indrukken plaatst boven objectief onderzoek, en verklaart als redacteur, als vertaler én als schrijver geschokt te zijn door Briggs’ nonchalante of zelfs lakse houding ten opzichte van kwaliteit. Hij ziet hier aanleiding voor in wat ze schrijft over vermeende fouten van Lowe-Porter, de eerder genoemde Engelse vertaler van Thomas Mann. Volgens Moser is het ‘usually quite easy to distinguish between a good and bad translation.’ De stijl van het boek lag deze recensent duidelijk niet, hoewel hij sommige van Briggs’ vragen kan waarderen: ‘Despite her tone, these are good questions; like many others in this book, they dangle unanswered.’

Een paar weken later verschenen er drie lezersbrieven in diezelfde krant, de eerste en langste brief ondertekend door onder meer schrijver en vertaler Lydia Davis, vertaler Susan Bernofsky en vertaalwetenschapper Lawrence Venuti. De ondertekenaars zijn verontwaardigd over de toon van de recensent én over dat de recensie een heel beperkte en daarnaast niet kloppende indruk geeft van de inhoud van het boek. Ze stellen (terecht) dat het grootste deel van de recensie gericht is op het onderuithalen van standpunten die Briggs helemaal niet inneemt. In Mosers recensie, zo schrijven ze, is het subtiele, genuanceerde denken over vertalen waar Briggs toe uitnodigt (verrassend genoeg) volstrekt afwezig, hij reduceert vertalen tot de status van een ‘concrete kunst’, waar dus alleen praktisch over kan worden nagedacht; iets wat inderdaad lijkt te blijken uit bijvoorbeeld de hierboven geciteerde zin over dat goede en slechte vertalingen makkelijk van elkaar te onderscheiden zijn.

Een reactie van Moser op deze kritiek heb ik niet kunnen vinden, enkel een rectificatie onder aan de oorspronkelijke recensie:

Correction: July 2, 2018
The biographical note with an earlier version of this review omitted a translator’s name. The reviewer translated Clarice Lispector’s novel “The Chandelier” with Magdalena Edwards; he did not translate it alone.

In diezelfde week stond het boek van Briggs overigens op een lijstje met negen aanbevolen boeken, in de New York Times.

Al met al is er, volgens mij, reden genoeg om This Little Art van Kate Briggs eens open te slaan, al is het om zelf te zien waarom het kennelijk voor wat ophef zorgde. Maar liever nog omdat het vol staat met mooie, originele of hervonden, ingewikkelde en lichtvoetige gedachten over vertalen. Ik vermoed dat dit voor mij een van de boeken wordt waar ik telkens naar terugkeer.

 

Noten
1 Kate Briggs is schrijver en vertaler. Daarnaast geeft ze les op het Piet Zwart Instituut in Rotterdam, en was ze in het verleden docent aan de American University of Paris. Ze vertaalde twee teksten van Barthes, transcripties van zijn laatste seminars: How to Live Together: Novelistic Simulations of Some Everyday Spaces en The Preparation for the Novel: Lecture Courses and Seminars at the College de France (1978–1979 and 1979–1980).

2 De kwestie van maken versus schrijven komt later in het boek expliciet ter sprake: in een vertaling van Barthes maakte Briggs van ‘Comment faire un roman’, ‘How to write a novel’, waarover ze nu schrijft dat ze denkt dat het ‘How to make a novel’ moet zijn, omdat dat meer ruimte geeft voor verschillende soorten maken, en doen (269). Het voert te ver om hier de hele redenering uit te leggen, waarin het maken van een tafel wordt vergeleken met het (her)scheppen van een tekst, de oplettende lezer weet wellicht al in welk hoofdstuk dat zal zijn.

3 Benjamin Moser is een Amerikaanse schrijver, vertaler en redacteur, woonachtig in Utrecht. Zijn biografie van de Braziliaanse schrijver Clarice Lispector, in het Nederlands verschenen als Clarice Lispector. De biografie, vertaald door Adri Boon, Amsterdam: De Arbeiderspers – Open Domein, 2016, is in allerlei talen uitgegeven. Moser vertaalde ook werk van diezelfde auteur. Daarnaast schreef hij onder andere voor Harper’s Magazine en The New York Review of Books.

 

Lisa Thunnissen vertaalde onder meer werk van Eduardo Halfon, Ronaldo Menéndez, Legna Rodríguez, Aura Xilonen en Raúl Zurita (poëzie). Momenteel werkt ze aan een vertaling voor Uitgeverij Wereldbibliotheek.

Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.

Bronnen
Moser, Benjamin, ‘Did He Really Say That? On the Perils and Pitfalls of Translation.’ New York Times, 28 juni 2018 (geraadpleegd op 17/8/2018).

Letters to the editor. The art of translation.’ New York Times, 20 juli 2018 (geraadpleegd op 17/8/2018).

Editors’ choice. 9 new books we recommend this week.’ New York Times, 5 juli 2018 (geraadpleegd op 22/8/2018).