Barber van de Pol, Er is geen ander zijn dan anders zijn. Denken met Carry van Bruggen. Amsterdam: Querido, 2020.
Rudi Wester, Bestaat er een raarder leven dan het mijne? Jef Last 1989-1972. Amsterdam: Prometheus, 2021.
Je wordt misschien niet standaard wijzer met de jaren, maar toch herken je meer – simpelweg omdat je het al eens gezien hebt. Misschien is het niet meer dan lichamelijke ervaring, een chemische reactie. Neem zoiets ordinairs als het intellectuele. Neem denkkaders. De een redeneert zo, de ander zo, de een kiest dit, de ander dat, de een heeft deze voorkeur, de andere die. En als er zich een debat ontspint – neem in ons geval iets letterkundigs, vertaalwetenschappelijks – is er niet veel anders aan de hand. Mensen redeneren nu eenmaal via denkkaders – moi aussi dus – en wat erbuiten valt wordt niet herkend of afgewezen. Je zag dat in een notendop in de discussie rond de Gormanvertaling dit voorjaar: veel gepraat, en dan ofwel ter bevestiging van het bekende (wat dan ook), ofwel geheel anders gepraat, volstrekt langs elkaar heen. Denkkaders overlappen elkaar meestal niet. Soms leidt het tot schermutselingen, soms tot een woordenoorlog.
Ik neem deze aanloop om – na mijn waardering voor Rudi Wester uitgesproken te hebben voor de prestatie, een lijvige biografie van het enfant terrible Jef Last (1898-1972) – meteen te zeggen dat ik het boek ook met een particulier denkkadertje heb gelezen: namelijk omwille van de waardering voor Last als vertaler. Nu was Jef Last (1898-1972) heel veel en pas in de zoveelste instantie vertaler, maar als je ziet wat hij op zijn vertaalnaam heeft staan is dat niet te onderschatten. En nog wel een oeuvre als vertaler uit een verbazingwekkend aantal talen, daaronder naast de ‘gewone’ moderne talen het Noors, het Chinees en het Japans. Daar vertelt Rudi Wester niet alles over. Neem een van zijn belangrijkste vertalingen: Yukio Mischima’s Bekentenissen van een gemaskerde (1967). Wester vermeldt de weigering van de Haagse Post (bij monde van W.L. Brugsma) om een artikel van Last over de Japanse auteur te plaatsen en noemt het vertalen van de roman als argument om de vruchtbare rol van Last als bruggenbouwer tussen Oost en West te benadrukken. Over de vertaling zelf, waaraan in ieder geval valt af te lezen dat Last zeer goed kon schrijven,1 geen woord, evenmin over de flaptekst waar Last fraai geciteerd wordt: ‘In de roman Bekentenissen van een gemaskerde beschrijft Mishima, gruwelijk maar psychologisch prachtig, het miezerige, verwende homoseksuele kind dat hij geweest is, bloeddorstig uit bloedarmoede, tot geen echte liefde in staat, in de volkomen vereenzaming van de mens, die zijn ware gezicht aan geen ander mensen durft te vertonen…’. Vervolgens beveelt hij Mishima (1925-1970) aan voor de Nobelprijs, maar zover zou het niet komen. De zinnen hadden niet misstaan in de biografie (al zijn ze in die zin tegelijk ook overbodig), want er zou een directer verband met het vertalen gelegd zijn, los van de gedrevenheid die Last zo kenmerkte.
Was vertalen bijzaak? Last, die weliswaar vaak om geld verlegen zat, was toch niet zomaar een broodvertaler. Het werk dat hij selecteerde en ontsloot (van Gide tot Chinese filosofen en auteurs als Lièh Tze en Lu Hsün) sloot aan bij zijn wereldbeschouwing, politieke houding en seksuele geaardheid: een weloverwogen, zelf gestuurd oeuvre dus met talloze nader te belichten aspecten. Uitermate bijzonder, zo niet verbazingwekkend, is het aantal talen waaruit hij vertaalde.2 De in de biografie opgenomen lijst vertalingen (van Marlies Hoff) vermeldt op z’n minst acht brontalen.3 Nu was Last vervolgens wel de eerste om zijn eigen werk ‘niet verantwoord’ te noemen: ‘Mijn werkwijze was meestal deze, dat ik de Chinese tekst eerst voor mijzelf vertaalde, het resultaat met de reeds bestaande vertalingen vergeleek, en tenslotte, niet op grond van tekstkritisch onderzoek, maar van intuïtie, mijn keuze deed’ (Wester, p. 469). Ook het auteurschap nam hij niet zo nauw en de anekdote hoe hij een Balinese auteur ‘vertaalde’ spreekt boekdelen: via vertellingen in het Indonesisch, die door de auteur in het Duits werden vertaald en een vertaling in het Nederlands naar een bewerking op grond van het voorlezen aan anderen, die dan weer eerst in het Duits werd vertaald – en ten slotte ook weer in het Nederlands. Tekenend is dat zo’n boekje dan verscheen als oorspronkelijk werk van Last.4 Toch kan ik na lezing van al wat Last deed, schreef en uithaalde, begrip opbrengen voor Rudi Westers conclusie dat de vele vertalingen uit het Japans en het Chinees samen ‘een indrukwekkende prestatie’ vormen (p. 467). Ze los zien van een bewogen en rebels leven kan ook niet.5
Ik leg nu mijn denkkader, versimpeld tot de vraag wat de auteur in kwestie over vertalen zegt, op een ander boek, dat van Barber van de Pol over Carry van Bruggen (1881-1932). Ook Van Bruggen was vertaler en dacht na over vertalen – evenals haar biograaf. Strikt genomen is Er is geen ander zijn dan anders zijn. Denken met Carry van Bruggen geen echte biografie: wat overheerst is uiteindelijk een nobele column in boekvorm waarin Barber van de Pol van meet af aan openstaat voor alle invallen en associaties die haar te binnen schieten. Omdat zij een fenomenale stiliste is en bovendien op een geheel eigen, uitdagende manier denkt is het een interessant boek geworden. Of Carry van Bruggen goed uit de verf komt en of haar denken volledig wordt afgedekt is wel eens te betwijfelen; in ieder geval kom je ook veel te weten over wat Van de Pol beweegt en bezielt. Waar Rudi Wester haar object als het ware begeert, spiegelt Barber van de Pol zich aan het hare, op zoek naar herkenning en gedeelde waarheid; paradoxaal genoeg lukt het in het eerste geval beter afstand te houden dan in het tweede – je zou het andersom verwachten. Hier lijkt het soms of je een dagboek aan het lezen bent.
Carry van Bruggen blijft desalniettemin een intrigerende figuur. Het is ook een grote verdienste van Van de Pols grote essay dat het culturele belang van Van Bruggen en haar manier van denken aanzienlijk vergroot is. Dat denken heeft grillige kanten, vooral omdat het openstaat voor emoties en het leven van alledag en wars is van gewichtig doen. Dat leidt tot een ongegeneerde bekentenis als ‘Zij was een vrouw, ik ben een vrouw, allebei denken we te veel en zwalken tussen ernst en kolder, al snakt iets naar gelijkmatigheid.’ Dat ervaar je als lezer als eerlijk, je weet waar je aan toe bent. Toch zoek je naar informatie. ‘Ze boeit mij in alle gedaanten, in alle genres die ze heeft beoefend,’ zegt Van de Pol, ‘inclusief het schotschrift en de bakvisroman.’ Ook als vertaler? Voor de vertaalgeschiedenis is Carry van Bruggen ook van belang, niet alleen door haar vertalingen, waarmee ze bij tijd en wijle de kost verdiende, maar ook door haar reflecties over taal en vertaling. Daar heeft Van de Pol wel degelijk oog voor, bijvoorbeeld als ze opgetogen blijkt over aangetroffen nieuwvormingen (‘kaakmummelen’, ‘lolligen’); ze noemt Van Bruggen ook een ‘geroepen vertaler’. Veel komen we daar niet over te weten. ‘Daarnaast vertaalde ze,’ luidt het op het moment dat er aan Prometheus gewerkt wordt. Van Bruggen vertaalde niet de minsten: Bernhard Shaw, John Galsworthy, met wie ze correspondeerde en over wie ze een essay schreef, Oscar Wilde, Alfred de Musset en Alexandre Dumas père (diens Les Trois Mousquetaires). Van de Pol bespreekt de vertaalideeën van Van Bruggen op een paar bladzijden en beperkt zich tot Hedendaags fetisjisme (1925) en Uit het leven van een denkende vrouw (1920). Daar staan ‘fantastische uitsmijters over vertalen’ in, uitspraken die Van de Pol ook herkent en die voor haar aanleiding genoeg zijn om Van Bruggens stellingen te omarmen ‘als een sister in translation’: ‘Vertalers herijken de “koerswaarde der woorden” (Carry). Een goede vertaler is multidisciplinair (ik). Hij is geen deskundige, maar een duizendkunstenaar die een vreemde uit liefde een nieuw hart geeft of, op z’n Engels, een update.’ Het zijn dit soort impulsen die intrigeren, fraai verwoord en ingebed in een intellectueel spel, weliswaar opgedragen aan ‘alle stampvoetende meisjes’, maar zeker ook besteed aan wie dat van nature minder is.
Noten
1 Ik citeer een willekeurige alinea: ‘In onversaagde galop kwamen de golfruggen aanrollen, maar door hun gespleten gelatinewand meende ik de beulshand te zien, die een grote bijl hanteerde. Vlak bij de kust sloeg hij toe, en de kop van de golf tuimelde verder over het zand, terwijl het onthoofde lichaam teruggleed in de diepte. Gefascineerd zat ik van mijn rotsblok te kijken naar de heremietkrabbetjes die zenuwachtig scheef over de rotswand krabbelden, en de garnalen die enkel hun sprieten bewogen en zich voor de rest maar lieten drijven.’ In de Literaire Reuzenpocket van De Bezige Bij (1967, p. 79). Of dit enigszins strookt met het Japans kan ik niet nagaan.
2 ‘Ik heb tien verschillende talen geleerd zonder mij de inspanningen te getroosten om ook maar één ervan werkelijk grondig te leren beheersen,’ stelt Last in zijn memoires. ‘En zoals het met mijn talenkennis staat, zo staat het met mijn kennis van die tien literaturen, met mijn schrijven en tekenen, mijn sport, mijn belangstelling voor schilderkunst en architectuur, mijn kennis van de geschiedenis, wijsbegeerte, economie en politiek, mijn vakbekwaamheid als zeeman en bankwerker, en mijn vermogen om lief te hebben. Telkens verdringt de ene belangstelling de andere, telkens blijft het werk onafgedaan liggen of wordt slechts in schuin en al te haastig beëindigd. Telkens volgt op een krampachtige werkperiode een maandenlange inzinking, altijd weer moet ik mijzelf op het rapport “onvoldoende voor de liefde” geven. Om alles op één noemer te brengen: het woordje “trouw” ontbreekt’ (Wester, p. 345-346). Voor iemand die zichzelf een dilettant noemt, nota bene, in de liefde, kun je eigenlijk alleen maar sympathie opbrengen.
3 Samengesteld door Marlies Hoff, die anders dan Robert Gillese op diens website jeflast.nl (geraadpleegd op 12 maart 2021) niet aan de vermelding van de brontalen twijfelt. Gillese stelt bij de boeken van Lin Yu Tang, Lièh Tze en Lu Hsün stelselmatig ‘vertaald uit het Chinees?’. Ook bij het boek van Mishima staat er ‘Vertaald uit het Japans?’. Rudi Wester weet (op p. 475) te melden dat de Leidse sinologen vrijwel al zijn boeken over China en de Chinese filosofie doodzwegen, ‘zelfs zijn dissertatie over Lu Hsün’.
4 Zie de beschrijving ervan op de pagina’s 457-459. Het gaat om kinderboeken waarvan het laatste Tjoebek in het Tijgerbos heet.
5 Hier stop ik met recenseren van dit met veel plezier gelezen boek – ik moet me ook bestraffend toespreken vanwege mijn eigen ‘denkkader’. Dan zie ik dus bijvoorbeeld hoe bekaaid de baanbrekende uitgeverij De Driehoek eraf komt en wil daar meer over zeggen (juist over de rol van Gide in hun fonds en de connecties met de voorlopers van het COC, een eventuele bekendheid met Henri Methorst, die niet opduikt in het personenregister). Of ik wil toch meer weten over het conflict met Nico Rost, of hoe het er in de oorlog nu echt aan toeging. Et cetera. Het valt in het niet bij het immense werk dat Rudi Wester verstouwd heeft.