Mogen engelen jou begeleiden   

De biografie van Huub Oosterhuis

Ton Naaijkens

 

Marc van Dijk, Huub Oosterhuis. De biografie. Amsterdam: Ambo|Anthos 20232. ISBN 9789026365492, € 24,99.

 

Achter in de geactualiseerde heruitgave van de biografie van de theoloog en dichter Huub Oosterhuis (1933-2023) staat een bibliografie van zijn werk: naast veel poëzie, preken, kritische geschriften en ethische beschouwingen ook aardig wat vertalingen. De lijst eindigt met de aankondiging dat er nog een Thora-vertaling van hem zal verschijnen bij Skandalon, een uitgeverij van boeken voor godsdienst en samenleving. Oosterhuis heeft een aantal bijbelboeken vertaald, net als de Thora steeds samen met Alex van Heusden: van Genesis in 1999, via Exodus (2001) tot Numeri (2004); het gaat om de eerste vijf Bijbelboeken, maar Leviticus en Deuteromium zijn niet apart gepubliceerd. Twee boeken zijn verschenen onder directer aansprekende titels: van In den beginne en En dit zijn de namen.1 In de biografie staat dat het langlopende project in het door Oosterhuis geïnitieerde debatcentrum De Rode Hoed van start is gegaan: 

Ik dacht: in Rome, in Londen, in Madrid, in Berlijn, te beginnen hier in Amsterdam, moet aan het eind van deze eeuw de Bijbel worden voorgelezen, dat boek waar de nazi’s het hart uit wilden rukken. Acteurs die voorlezen, afgewisseld door exegeten die uitleg geven. Toen ik met dat idee rondliep heb ik er met prins Claus over gesproken. Hij vond het een belangwekkend project; hij heeft het ook financieel gesteund.
In het christendom wordt de Bijbel nog altijd gelezen vanuit de optiek dat alles in Jezus zou zijn vervuld. Maar ik wilde een buitenkerkelijke lezing, met joodse uitleg. Daarvoor hadden we een vertaling nodig die zo dicht mogelijk bij de Hebreeuwse grondtekst stond en die bovendien, net als oorspronkelijk het geval was, primair bedoeld was om hardop voor te lezen. (p. 303)

Dit is een opmerkelijk citaat, om een aantal redenen. Het is bijzonder dat Oosterhuis prins Claus opvoert, met wie hij bevriend was, en dat hij herinnert aan het feit dat Hitler en consorten met het probleem opgezadeld zaten dat Jezus joods was. Maar het opmerkelijkst, vanuit vertaalhistorisch perspectief, is dat Oosterhuis vertaalprincipes verkondigt die in hun algemeenheid veel, zo niet alles, weghebben van het grote project dat in 1993 begonnen was en in 2004 leidde tot de publicatie van De Nieuwe Bijbelvertaling. Biograaf Marc van Dijk herinnert er fijntjes aan dat die vertaling bij Oosterhuis niet in de smaak viel:

Het gaat om deskundigheid en vindingrijkheid, zowel in de kennis van het Hebreeuws als in het gebruik van het Nederlands. In dat opzicht vind ik onze vertaling van de boeken Genesis en Exodus beter dan die in de NBV. (p. 305)

Een echt argument heeft Oosterhuis niet, al is duidelijk dat hij, die veel voorging in diensten (zowel in zijn priestertijd als erna, toen hij het celibaat vaarwel had gezegd), een sterker accent heeft willen leggen op voorleesbaarheid. Van Dijk, die zich baseert op een lange reeks gesprekken met Oosterhuis (van 2008 tot 2023) citeert de vertaler wederom zelf, die beweert te zijn uitgegaan van ‘een artistieke claim’: ‘Petra Laseur, Gerardjan Rijnders, Hugo Koolschijn, Hans Croiset – de voorlezers [allemaal vooraanstaande acteurs, TN] zwoeren bij onze vertaling.’ (p. 304) Er is geen enkele reden te twijfelen aan die claim, vooral omdat de kwaliteiten van Oosterhuis ongetwijfeld gelegen zijn geweest in zijn vermogen helder, goed en begrijpelijk te kunnen schrijven (van Dijk typeert het Lukas-evangelie ergens als een politieke tekst ‘met zijn afkeer van rijkdom’). Maar met de ‘waarheidsclaim’ (een term van Oosterhuis zelf), waarmee hij opbokst tegen het collectief aan deskundigen, vertalers en schrijvers dat de NBV tot stand gebracht heeft, ligt het toch anders.

De paar bladzijden over de Bijbelvertalingen die je in de Oosterhuis-biografie als vertaalhistorisch kunt typeren, zorgen ervoor dat de vertaalweegschaal die we in Filter bij biografieën in werking zetten (en die andere kwaliteiten van biografieën vrijwel buiten beschouwing laat) toch positief uitslaat: tot de identiteit van Oosterhuis behoort ook zijn vertalerschap. Maar heel positief gebeurt dat uitslaan toch niet. Slechts sporadisch wordt in het boek nader inzicht verschaft in de grote inspanningen die Oosterhuis zich troostte om religieuze teksten te vertalen. Hij moet er veel tijd in geïnvesteerd hebben. Ook reflecties op het vertaalproces ontbreken nagenoeg, tenzij we de exegeses waar hij zich op voorstond als zodanig beschouwen. Misschien was het ook moeilijk om de vele psalmvertalingen (vijftig in 1967, samen met Michel van der Plas; ‘75 vrij’ in 2008; ‘150 vrij’ in 2011) te onderscheiden van de eigen publicaties, waarin eveneens vaak sprake is van religieuze liederen, gebeden en psalmen.2 Soms laait er in de biografie iets van op. Van Dijk wijst bijvoorbeeld op de Werkgroep voor Volkstaalliturgie, in 1963 opgericht door Oosterhuis en Bernard Huijbers, die allebei op dat moment actief waren in de Amsterdamse Studentenekklesia. Dat was een direct gevolg van de liturgievernieuwing die in de katholieke kerk was ingezet na het Tweede Vaticaans Concilie (1962).3 Het vieren van de complete liturgie in het Nederlands werd langzaam maar zeker in steeds meer kerken in het hele land overgenomen, aldus Van Dijk (p. 114). De Ekklesia had er overigens geen toestemming van hogerhand voor gevraagd:

Toch volgde in eerste instantie geen terechtwijzing of afkeuring. Integendeel, in hetzelfde jaar gaven de Nederlandse en Belgische bisschoppen Oosterhuis juist officieel de opdracht om het Latijnse tafelgebed, de canon missae, te vertalen. In november 1964 mocht Oosterhuis dankzij deze opdracht naar Rome, voor een instructiebijeenkomst voor vertalers. (p. 116)

Zijn vertaling stuitte uiteindelijk op bezwaren, door Van Dijk gerelateerd aan de kerkleer dat het brood en de wijn werkelijk het lichaam en bloed van Christus worden. Hij citeert de sleutelzin uit de zogenaamde ‘instellingswoorden’:

Hic est enim calix sanguinis mei, novi et aeterni testamenti

Want dit is de beker van mijn bloed, van het nieuwe en eeuwige verbond.

Want dit is de beker van het nieuwe, altijddurende verbond, / dit is mijn bloed

De laatste vertaling, van Oosterhuis, legt de nadruk op het verbond, zeg: een afspraak tussen gelovigen, de eerste op echte transsubstantiatie. Het werd een ruzie: Oosterhuis vond het punt ‘niet onderhandelbaar tegenstanders noemden hem ‘een arrogante vlegel’. Maar bisschop Bluyssen belde met kardinaal Alfrink en de versie van Oosterhuis werd ten slotte toch ‘de enig toegestane vertaling’ (p. 132). In de loop van de eenentwintigste eeuw keerde het tij weer richting traditie en kwam de vertaling onder druk, maar ze is nog steeds overeind gebleven en officieel.

Deze herziene en aangevulde versie van de biografie van iemand die representatief is voor hoe de katholieke kerk veranderde (liturgie, celibaat, euthanasie) eindigt met een beschrijving van de uitvaart van Oosterhuis. Daar werden zijn liederen gezongen, en ook een vertaling, toen zijn kist op de schouders van de dragers werd gelegd. In paradisum: deducant te Angeli: ‘Naar het paradijs / mogen engelen jou begeleiden.’ Dat is op dat moment een oprecht en innig eerbetoon aan iemand die vertalen zo’n groot hart toedroeg.

 

Noten 
1 Voorts publiceerden Van Heusden en Oosterhuis samen ook een vertaling van het evangelie van Lukas (in 2007).
2 NB: mij ontbreekt de kennis om na te gaan of er in de bundels met oorspronkelijk werk ook teksten staan die teruggaan op anderstalige bronnen.
3 Ik heb het oprukken van het Nederlands zelf meegemaakt, net zo goed als ik als jochie opkeek tegen mensen die in deze biografie opgevoerd worden als medestanders of zelfs vrienden van Oosterhuis: de vooruitstrevende Bossche bisschoppen Bekkers en Bluyssen. Ik had uiteraard geen idee waar dat Nederlands, dat het Latijn aan het vervangen was, allemaal vandaan kwam.