Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

De sterrenstroom trad uit zijn oevers

Over de taal van Níkos Kazantzákis’ De Odyssee: een modern vervolg

David O. Cohen

In zijn vervolg op Homeros’ Odyssee bediende de Griekse romancier en dichter Níkos Kazantzákis (1883 – 1957) zich, net als zijn voorvader die Ilias en Odyssee schreef, van een kunstmatige vorm van het Grieks die geen mens ooit heeft gesproken. In de jaren tussen 1923 en 1938, waarin hij werkte aan De Odyssee: een modern vervolg, reisde hij langs alle eilanden van Griekenland om in de dorpjes woorden, uitdrukkingen en liederen te verzamelen. Het was de tijd waarin auteurs steeds meer interesse ontwikkelden voor de dimotiki, dat wil zeggen: de volkse variant van het moderne Grieks, in tegenstelling tot de archaïserende kunsttaal, die gemodelleerd was naar het ideaal van het klassiek Grieks en katharevousa, ‘de reinigende’, werd genoemd omdat ze de volkstaal moest reinigen van invloeden uit den vreemde en de loop der eeuwen.1 Kazantzákis, zelf afkomstig van het eiland Kreta, was in zijn verwerping van de katharevousa en zijn inzet voor de dimotiki een voorloper, en in zijn Odyssee maakte hij niet alleen gebruik van een vormleer die sterk afweek van de op het vasteland gangbare,2 maar benutte hij ook woorden die geen Atheense intellectueel ooit had gehoord.3 In deze column wil ik dit aspect van Kazantzákis’ epos nader belichten en illustreren hoe zijn op de volkstaal gebaseerde kunstdialect in zekere mate in een Nederlandse vertaling kan worden weergegeven.

De Odyssee: een modern vervolg is een epische vertelling die voor beschrijvingen van de natuur haar toevlucht neemt tot het register van de lyriek. Een bijzondere rol is daarbij weggelegd voor de opkomst van zon en maan en lange evocaties van het nachtelijk firmament. In de column die ik in februari 2016 aan dit werk wijdde citeerde ik Kimon Friars Engelse vertaling van het begin van het vierde boek. In mijn voorlopige vertaling luiden die verzen die de overgang van nacht naar dag oproepen nu als volgt:

De late nacht ontvlocht haar donkerblauwe haren en ontdeed
zich langzaam van haar oude parelmoeren kam, de halve maan.
De sterren daalden af als schapen om te grazen van het zilt,
nog half in zonnedromen schudde een zwarte haan zijn verenpak,
want gauw zou door de diepe stilte van de nacht zijn roep weerklinken.4

1820 Kazantzakis Foto

Níkos Kazantzákis (1883-1957) aan het werk

Kazantzákis stelt zijn vertalers in het vierde boek voor allerlei uitdagingen, bijvoorbeeld wanneer Odysseus en Menelaos zich na deze warme dag samen op het veld te ruste leggen. Voordat Odysseus in slaap valt laat Kazantzákis zijn hoofdpersoon naar de sterrenhemel kijken, met een passage die exemplarisch is voor de taal van zijn dichtwerk. Hier volgen de eerste twee verzen in ruwe weergave:

De Jelásteras glansde naast de aan de rand ronddansende Nichtokópos,
de grote Astropótamos overstroomde en verdronk de nacht.5

De eerste twee namen zijn afkomstig uit de Griekse volkstaal. Met Jelásteras, hetgeen letterlijk de ‘Lachster’ betekent, is volgens het glossarium van Kazantzákis’ hartsvriend en bondgenoot in de letteren Pandelís Prevelákis de planeet Jupiter bedoeld: ‘Jelásteras: de planeet Jupiter. Zo genoemd omdat hij de ezeldrijvers uitlacht die hem voor de morgenster aanzien.’ Diezelfde Prevelákis biedt tevens in hoofdstuk 14 van zijn eigen roman De zon des doods een andere verklaring voor de naam: ‘Die ster daar heet de Lachster, en die naam draagt hij terecht, want wanneer je hem ziet gaat je hart open.’

De andere ster, de Nichtokópos, wordt ‘Nachtloper’ genoemd omdat hij de helderste ster aan het firmament is; in het Nederlands noemt men hem Sirius of Hondsster. De derde sterrennaam is niet ontleend aan de volkstaal, maar geldt als één van de zes woorden in de Odyssee waarvan Kazantzákis toegaf dat hij ze niet in een dorpje had gevonden, maar zelf had bedacht.6 Astropótamos betekent letterlijk ‘Ster-rivier’ en is een knipoog naar de Aspropótamos oftewel ‘Witte Rivier’, een oude naam voor de Acheloös-stroom, de op één na langste rivier van Griekenland. Hoe laten zich deze drie namen binnen de versmaat van acht jamben voorzien van een passend Nederlands equivalent?

Eerst de Jelásteras, de Lachster. Hier domweg het gebruik van de bijnaam te negeren en met de Chileense vertaler Miguel Castillo Didier ‘Jupiter’ op te schrijven lijkt me niet alleen een gemis, maar ook inhoudelijk problematisch, want de handeling van Kazantzákis’ Odyssee speelt in een tijd waarin de Romeinse god Jupiter, aan wie de planeet immers zijn moderne naam te danken heeft, nog niet bestond. Kimon Friar, Jacqueline Moatti en Gustav Conradi hebben dit probleem gezien en geprobeerd het uit de weg te gaan met ‘Zeus’, een anti-anachronisme dat naar mijn smaak zijn doel voorbij schiet. Een bijnaam dan? De planeet Jupiter heeft, voor zover ik weet en ben nagegaan, in het Nederlands niet zo’n gangbare bijnaam als poolster, morgenster of hondsster. De onvolprezen Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren openbaarde mij echter het bestaan van een lofdicht op de planeten door dominee-dichter J.J.L. ten Kate (1819 – 1889). In zijn vierde zang roept hij Jupiter aan als de ‘Reuzenster’, de ‘Hoofdplaneet’ en de ‘Stormkaap der Planeten’. Die laatste bijnaam roept een beeld op van snelheid, robuustheid en onbestendigheid, waardoor hij goed in de context past van zijn buurman aan Kazantzákis’ firmament, de ‘ronddansende Nichtokópos’.

Dan die Nichtokópos zelf: bij hem kan men andermaal kiezen voor de in ons taalgebied gangbare bijnaam van ‘Hondsster’, of ‘Sirius’ laten staan (zoals Conradi en Castillo Didier doen; bij Friar vindt men ‘Sirius the night-prowler’, bij Moatti ‘Sirius, le Noctambule’). Het leek me echter aardiger om een woordspeling te wagen, waartoe Kazantzákis met zijn eigen Astropótamos-woordgrapje in het volgende vers aanleiding biedt, en niet te spreken van Nachtloper, maar van ‘Nachtbraakster’, waarbij de context duidelijk moet maken dat de lezer aan een hemellichaam dient te denken, maar ook oog houdt voor het vrouwelijke achtervoegsel ‘-ster’. Een voorlopige vertaling van het eerste vers luidt daarmee: ‘de Stormkaap der Planeten danste lachend naast de Nachtbraakster’.

In het tweede vers moet een equivalent worden gevonden voor de Astropótamos. Kazantzákis buit het beeld van de sterrengroep als een rivier uit, want de rivier ‘overstroomde en verdronk de nacht’, met als gevolg dat de meest voor de hand liggende vertaling ‘Melkweg’ afvalt. Aan het beeld van de Melkweg als een straat zit men in West-Europa al sinds Romeinse tijden vast,7 terwijl men het sterrenstelsel in andere taalgebieden niet als een weg, maar als een rivier ziet. Dit geldt ook voor Griekenland. In het al eerder geciteerde hoofdstuk uit De zon des doods noemt Prevelákis de Melkweg zelfs de ‘Jordaan’:

En kijk nu daar, dan zie je de rivier Jordaan! Die laat zijn water van de ene kant van de hemel naar de andere stromen. Daar zie je een herder met zijn twee honden – zie je ze, de ene daarvóór en de ander daarachter? –, die verwoed probeert de Jordaan over te steken, om de geit met haar twee lammetjes te vangen, want die is de rivier al overgestoken en rent naar haar stal… En wanneer de geit haar stal bereikt, is dat het einde van de wereld…

Gustav Conradi bood me hier de helpende hand; hij vertaalde Astropótamos met Sternstrom. Het Nederlandse woord ‘sterrenstroom’ klinkt zo natuurlijk dat het haast wel moet bestaan, en andermaal toonde de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren me een dichteres (of dichtster?) die dit woord gebruikt heeft:

Eenzaam in de hemelweiden,
Spinnend droef haar liefdedroom,
Blijft haar bruidegom verbeiden
't Meisje, van haar lief gescheiden
Door den blanken Sterrenstroom.

In dit gedicht, ‘Chineesche Sage’, maakte Hélène Swarth (1859 – 1941) gebruik van een oud Chinees volksverhaal.9 Zodoende hebben twee verzen van Kazantzákis’ epos zijn vertaler langs allerlei paden laten kennismaken met J.J.L. ten Kate, die ik voorheen alleen van de naar hem vernoemde markt kende en door al te succesvolle Tachtiger-zwartmakerij al bij voorbaat voor een prekerige beunhaas aanzag, en het werk van Hélène Swarth, die voornamelijk figureert in de biografieën van andere Tachtigers, maar wier werk, waar ik naar aanleiding van de ‘Sterrenstroom’ in ben gaan grasduinen, me tot mijn aangename verrassing meer te zeggen heeft dan de meesten van haar bekendere ambtgenoten van Tachtig.

1820 Hélène Swarth

Hélène Swarth

Hiermee kom ik tot de volgende voorlopige weergave van Kazantzákis’ verzen, waarin ik mezelf wat vrijheden heb veroorloofd die hopelijk in een later stadium nog zullen verdwijnen:

De Stormkaap der Planeten danste lachend naast de Nachtbraakster,
de grote Sterrenstroom trad uit zijn oevers en verdronk de nacht.

De lezer die goed thuis is in het werk van Kazantzákis zal wellicht zijn opgevallen dat zulke beschrijvingen van het firmament in zijn boeken vaak terugkeren. In Christus wordt weer gekruisigd vinden we een passage die bijna letterlijk uit de Odyssee lijkt te zijn gekopiëerd:

Hij stond op, ging in de deuropening staan en keek naar de sterren; de Melkweg stroomde rustig voort, Jupiter bliksemde, de sterrenhemel fonkelde stil en blij. Alsof de hemel in haar geheel was neergedaald en hem toedekte; toen Manoliós naar binnen ging en weer voor de haard ging zitten, voelde hij blijdschap en verlichting…10

In de Griekse brontekst vinden we voor de Melkweg niet ‘Astropótamos’, maar de Jordaan (‘Jordánis pótamos’), en voor Jupiter andermaal ‘Jelásteras’ de Lachster. Hero Hokwerda heeft er echter voor gekozen de namen op deze plaats weer te geven met de in het Nederlands gangbare equivalenten. In een roman is dat een logische keuze. Het is dan ook mijn hoop dat degenen die Kazantzákis’ werken in het Nederlands lezen en door de reeds bestaande vertalingen van zijn romans een goed beeld hebben van de auteur als romancier, door de vertaling van De Odyssee: een modern vervolg een even accuraat beeld krijgen van zijn poëtische werk. Kazantzákis zelf meende dat hij als dichter alle aspecten van zijn schrijverschap had verenigd en zijn gaven als epicus, lyricus en dramaticus ten volle tot hun recht had laten komen. Wie de volgende Odyssee-verzen vergelijkt met de passage uit Christus wordt weer gekruisigd is geneigd het met hem eens te zijn:

De Stormkaap der Planeten danste lachend naast de Nachtbraakster,
de grote Sterrenstroom trad uit zijn oevers en verdronk de nacht.
Hij sloot zijn ogen, vol van vreugde, en het kwam hem voor alsof
hij rustte aan de wortels van een bloesemende hemelboom,
waarvan de blanke bloemen neerwaarts klapten en zijn hoofd omgaven,
zodat zijn geest, geheel omkranst door sterrenpracht, de slaap ingleed.11

 

Noten
1 Zie voor genuanceerde informatie over de verschillen tussen katharevousa en dimotiki bijv. Hero Hokwerda, ‘Soupermarket of yperagorá, waar gaat u liever heen? Taalzuivering in het Nieuwgrieks (19e en 20e eeuw)’ in: Nicoline van der Sijs (ed.), Taaltrots. Purisme in een veertigtal talen. Amsterdam: Contact, 1999, pp. 206-210. 
2 Een gedetailleerde beschrijving van de morfologische afwijkingen van het Grieks in De Odyssee: een modern vervolg geeft Alexander Sideras, 'Zur Sprache der Odyssee von Kazantzákis', in: Folia Neohellenica 5 [1983], pp. 89-156.
3 Nadere informatie over de rol van Kazantzákis en zijn dichtwerk in de Griekse taalstrijd is te vinden in het boek van Peter Bien, Kazantzákis and the Linguistic Revolution in Greek Literature. Princeton, 1972.
4 Níkos Kazantzákis, De Odyssee: een modern vervolg IV 1–5.
5 Níkos Kazantzákis, De Odyssee: een modern vervolg IV 424–425.
6 Dit schreef hij in de toelichting bij het glossarium dat hij zelf bij de eerste druk van zijn Odyssee voegde.
7 De Melkweg als via lactea bijvoorbeeld bij Ovidius, Metamorphosen I 178–179.
8 Pandelís Prevelákis, De zon des doods, hfst. 14, mijn vertaling.
9 Zie voor een navertelling van dit prachtige sprookje Jung Chang, Wilde zwanen: drie dochters van China, hfst. 24.
10 Níkos Kazantzákis, Christus wordt weer gekruisigd, vert. Hero Hokwerda, uitg. Wereldbibliotheek, p. 111.
11 Níkos Kazantzákis, De Odyssee: een modern vervolg, IV 424–429.

 

David O. Cohen (1994) is classicus en germanist en werkt naast zijn promotie-onderzoek aan een vertaling van Nikos Kazantzakis’ epos Odisia. Eerdere columns van zijn hand in deze rubriek verschenen in 2018: Week 162016: Week 92016: Week 29 en 2017: Week 18.