Spui25 nodigt uit voor de ‘The State of Translation’-lezing, in samenwerking met Athenaeum Boekhandel aan hetzelfde Spui in Amsterdam. Die wordt op 8 februari 2016 gehouden door vertaler, voormalig uitgever en redacteur Wil Hansen; zijn secondanten zijn vertaalster Elly Schippers en germanist Jerker Spits. Het thema van de avond: ‘De vertaler als redacteur’. De uitnodiging stelt alvast een aantal vragen: ‘Wat moet hij’ – en bedoeld is natuurlijk de vertaalster v/m – ‘met een zin die er ook in de oorspronkelijke taal moeizaam uitziet of fout is? Wat moet hij met zinnen, op zichzelf of in de context, die hij niet begrijpt? Wat moet hij met informatie in de oorspronkelijke tekst die pertinent fout is? Wat moet hij met culturele toespelingen die in onze taal vertaald hun waarde verliezen? Hoe autonoom, kortom, is de oorspronkelijke tekst? En wat kan, mag (of moet) de vertaler veranderen? In hoeverre is hij behalve vertaler redacteur?’
Al die vragen stellen vertalers zich – uiteraard – voortdurend, en antwoorden geven ze zichzelf ook, zeker in deze rubriek. ‘Vertalen is meer dan een tekst van de ene taal in de andere overbrengen,’ constateerde Els Snick hier al eerder. Een regelmatig terugkerend antwoord op de vragen hierboven is: ‘Dat verschilt van boek tot boek’. Laten we de kwestie van de pertinent foute informatie eens bekijken. Wat moet een vertaler daarmee? Dat verschilt dus van boek tot boek. Een boek waarbij ik me die vraag moest stellen was het autobiografische Ein Leben wird besichtigt. In der Welt der Eltern (2000) van de Berlijnse uitgever Wolf Jobst Siedler (1926-2013), dat in 2004 in vertaling bij Atlas verscheen als Een leven bekeken. Herinneringen van een uitgever. Ik had het niet zelf bij de uitgever aangedragen, maar als praktiserend (literatuur-)historicus vertaalde en vertaal ik graag non-fictie en de uitgever verwachtte misschien ook wel dat ik een beetje op de feitelijkheden zou letten. Ik had voor Atlas eerder onder meer de naoorlogse dagboeken van Victor Klemperer vertaald, en dat betekende inkorten en dus de annotatie aanpassen, ook aan de veronderstelde Nederlandse lezer.
Nu is het de vraag of een autobiografie non-fictie is. Het gaat tenslotte om herinneringen, dingen die ergens in je geheugen zitten, en als je die wilt opschrijven ben je niet per se verplicht alles te checken en dubbelchecken. Siedler had bij het schrijven vast zijn archief bij de hand, maar checken en dubbelchecken deed hij niet per definitie. En dat was toch wel nodig geweest, gezien de vele historische gebeurtenissen, plaatsen, personen en boektitels die hij noemt. Als je dat soort opzoekwerk als auteur niet zelf wilt of kunt, moet je iemand vragen dat voor je te doen, en Siedler deed dat: voorin het boek staat: ‘Lektorat Wolf Jobst Siedler jr.’ Maar dat lectoraat was niet helemaal waterdicht.
Hoe krijg je het gevoel dat er iets mis is in een boek? Als je struikelt over rare dingen bij zaken waar je zelf een beetje kijk op hebt, of gewoon omdat je uit belangstelling iets opzoekt. Mijn eerste potloodstrepen in het exemplaar van Ein Leben wird besichtigt waaruit ik vertaalde staan op pagina 10, waar Thomas Mann (marginaal) verkeerd geciteerd wordt, vervolgens op bladzijde 45, waar Siedler een lied van Rudolf Nelson uit de jaren twintig citeert, maar zo te zien uit het hoofd: hij gooit woorden om, verwisselt regels en geeft het chanson een andere titel. Bij het vertalen van het lied bracht ik alles stilzwijgend in orde. Omdat het grootste deel van het boek gaat over de persoonlijke belevenissen van Siedler als Berlijns kind van welgestelde ouders in een conservatief milieu, zijn schooltijd, zijn tijd als kindsoldaat, de krijgsgevangenschap en het Britse heropvoedingskamp, waren daar weinig zaken waar ik over struikelde. De problemen beginnen ongeveer halverwege. Dat zie ik behalve aan mijn incidentele gekras ook aan Siedlers antwoord op de lijst met vragen over feitelijke kwesties die ik hem stuurde. Mijn lijst kan ik niet meer vinden, maar in de reactie van Siedler is een kwestie op p. 206 de eerste.
Een aantal zaken was van weinig belang, maar ik had toch het gevoel dat er actie moest worden ondernomen. Zo noemt Siedler een in de jaren veertig in Berlijn actieve Nederlandse astroloog ‘Hoogervort’, en ik wilde meer weten, omdat ik deze meneer niet kon vinden. Ik wilde hem op zijn minst in het register een goede voor- en achternaam geven. Siedler wist het niet meer, en ik maakte er in mijn vertaling, vermoedelijk ten onrechte, Hoogervorst van. Vinden kan ik deze persoon nu nog steeds niet. Een andere relatief onbelangrijke kwestie was de passage waarin Siedler beschrijft hoe hij met zijn vriendjes in 1935 als ‘Dreizehn- oder Vierzehnjährige’ op de radio naar een verslag van een autorace luistert. Siedler was van 1926, hij was dus negen toen, niet dertien of veertien. Siedler stelde voor er ‘gymnasiasten’ van te maken. Dat deed ik, achteraf gezien misschien niet de meest heldere oplossing. Enkele tientallen verkeerd gespelde of incomplete namen in het register corrigeerde ik en vulde ik aan zonder overleg, ook in de lopende tekst deed ik dat af en toe.
Interessanter werd het in passages over Siedlers activiteiten als uitgever en zijn rol in de literaire wereld. Op pagina 365 bijvoorbeeld vertelt hij dat hij in 1959 bij de net uit de DDR naar West-Berlijn vertrokken schrijver Uwe Johnson op bezoek ging in de ‘Niethstraße’ in Berlijn-Friedenau, ‘ein paar Häuser von der Wohnung von Günther Grass entfernt’. Probleem is dat het Niedstraße is, met een d, en dat het Günter Grass is, zonder h, en die laatstgenoemde ging bovendien pas in 1963 in de Niedstraße wonen. Je zou je dus kunnen afvragen: waarom kan de Berlijner Siedler de naam van een straat even verderop niet spellen, en was hij wel zo bevriend met Grass als hij met het noemen van diens adres suggereert? Hoe dan ook: ik corrigeerde in de vertaling Günther in Günter en Niethstraße in Niedstraße.
Suggereren doet Siedler wel meer, bijvoorbeeld als hij meldt dat hij de dichter Paul Celan ‘ontdekt’ heeft. Hij bedoelt: als lezer las hij hem op een gegeven moment voor het eerst, maar zo staat het er niet. In het kader van name dropping staan zo’n linkse en zo’n joodse auteur wel goed in de memoires van een conservatieve uitgever die, zonder al te veel behoefte om naar de wandaden van het nationaalsocialisme te verwijzen, de memoires publiceerde van menige bekende nazi die daar na 1945 nog toe in staat was. De ‘charmante’ Albert Speer bijvoorbeeld, de architect die in 1942 tot ieders verrassing minister van bewapening werd; dat klinkt bij Siedler zo: ‘Het was een van de beroemde “intuïtieve” beslissingen van Hitler, die in dit geval gerechtvaardigd bleek. Het lukte Speer de wapenproductie met een veelvoud op te voeren, ondanks de heviger wordende bombardementen van de geallieerden.’ Dat had iets genuanceerder gekund. Heel bedenkelijk curieus wordt het als Siedler zwarte Britse soldaten beschrijft die hij tijdens zijn krijgsgevangenschap ontmoet. Hij constateert dat er allerlei soorten zwart bestaan, en dat hij het best kon opschieten met de laagsten in rang, die volgens hem ook de allerzwartsten zijn, en die kunnen lekker koken: lekker Afrikaans gekruid! Een van hen geeft hij een naam: Tom Mobuto, en dan voegt hij eraan toe: ‘of iets dergelijks’. Dat riekt toch naar racisme. In de vertaling bleef het – uiteraard – allemaal zo staan.
Speer en Hitler in Obersalzberg
Wolf Jobst Siedler was misschien geen auteur met wie ik onmiddellijk vriendschap wilde sluiten, dat betekende echter niet dat ik de feitelijke ongerijmdheden in zijn boek dan maar liet staan om hem een beetje dommer te laten lijken dan hij was. Ik paste een aantal zaken stilzwijgend aan en maakte dus een lijst van zaken waarvan ik dacht dat het misschien nuttig zou zijn als hij ze in een volgende druk van zijn boek liet aanpassen. Siedler antwoordde uitvoerig en sympathiek: hij vond het jammer dat hij niet zo’n attente lector gehad bij het maken van zijn boek – die kon Siedler junior in zijn zak steken. Hij deed een aantal voorstellen voor andere formuleringen, die ik volgens mij allemaal overnam, en hij hoopte dat mijn correcties van nut zouden zijn voor een Duitse pocketeditie die later dat jaar (2002) zou verschijnen. Een blik in die pocketeditie in een Berlijnse boekhandel een jaar later maakte snel duidelijk dat er niets mee was gedaan.
De oorspronkelijke tekst van dit boek – om een paar van de vragen van de in het begin genoemde uitnodiging te beantwoorden – bleef natuurlijk autonoom, want er veranderde geen jota aan. De net zo autonome tekst die door de vertaling van dit boek ontstond is op een aantal punten wat minder pertinent fout, want de vertaler mocht en moest van zichzelf het een en ander veranderen. Hij stelde wel, zonder dat te moeten, vragen aan de auteur om wat beter gedocumenteerd te kunnen corrigeren, maar hij vroeg niet of het mocht. En ten slotte: natuurlijk is een vertaler altijd ook een redacteur, want een vertaler werkt, vaak nog intensiever dan de auteur, aan de tekst die al doende ook zijn eigen tekst is geworden: hij wikt, hij weegt, hij krast, hij herziet, enzovoorts. En dat allemaal verschilt van boek tot boek.