Vertalen is meer dan een tekst van de ene in de andere taal overbrengen. Soms moet je als vertaler durven corrigeren, schrappen, toevoegen of herschrijven. En zorgen dat daar geen brokken van komen met de auteur of de uitgever. Bij mijn laatste vertaling, Zomer van de vriendschap, Oostende 1936, was dat zeker het geval. Ik aarzelde even toen Eva Cossee en Christoph Buchwald me vroegen of ik deze roman van Volker Weidermann wilde vertalen. In Duitsland stond Ostende: 1936, Sommer der Freundschaft dan wel wekenlang boven aan de bestsellerlijsten, maar de vakpers was niet onverdeeld enthousiast en Weidermann, die als journalist en non-fictie auteur zijn merites heeft, bleek als romanschrijver niet helemaal te overtuigen. Dat het boek bij het grote publiek zozeer in de smaak valt, heeft te maken met de inlevende manier waarop Weidermann vertelt over de groep Duitse schrijvers op de vlucht voor Hitler, die in 1936 in Oostende strandden en er in de cafés werkten, dronken, roddelden, grappen maakten en vooral met een bang hart de berichten volgden die hen uit nazi-Duitsland bereikten. Het boek is eigenlijk een soort collage van fragmenten uit teksten en brieven van de belangrijkste personages: Stefan Zweig, Joseph Roth, Egon Erwin Kisch en Irmgard Keun, die door Weidermann van bindteksten of een soort voice-over worden voorzien.
Het verschil in stilistische kwaliteit tussen die bindteksten en de citaten uit werk van bijvoorbeeld Stefan Zweig en zeker van Joseph Roth, is voor een vertaler een beetje lastig. Maar moeilijker vond ik het probleem van de inhoudelijke fouten en – dat is persoonlijk – de manier waarop Weidermann het Oostende van vandaag in zijn slotalinea’s beschrijft als een groezelige en verlaten stad die in niets meer lijkt op de bloeiende plek tijdens het interbellum.
Omdat ik het te delicaat vond mijn vele aantekeningen per e-mail of telefonisch te bespreken, zocht ik Volker Weidermann op in Berlijn, waar hij woont. Ik vertelde hem dat ik van Joseph Roth en het hele Oostende-verhaal een en ander af weet. Hij was erg verbaasd te horen dat mijn proefschrift over dat onderwerp op het internet te vinden is, in het Duits, en dat hij zich daar dus had kunnen documenteren. Maar compleet was zijn verbazing toen ik hem het boekje Oostende, de zomer van 1936 van Mark Schaevers uit 2001 liet zien, dat niet alleen in titel, maar ook in inhoud niet veel van Weidermanns boek verschilt.
Ik zei hem dat ik het jammer vond dat hij zo’n negatief beeld van Oostende had geschetst, want ik houd erg van die stad. Hij was er maar één keer geweest, was zijn reactie, en dan nog op een regenachtige novemberdag. Dat zouden we goed maken, ik nodigde hem meteen uit voor de boekpresentatie. Het belangrijkste resultaat van ons gesprek was dat hij me toestemming gaf om de foutendie ik in het boek had ontdekt recht te zetten, zaken die niet klopten weg te laten en hier en daar een aanvulling te doen. Dat was een hele opluchting. Ik ging aan de slag.
Omdat ik hoopte dat Roth- en Zweigliefhebbers met het boek in de hand door Oostende zouden kunnen lopen, had ik een geografisch probleem: Café Flore op de zeedijk, waar de schrijvers elkaar ontmoetten, bestaat niet en heeft ook nooit bestaan. Roth zou er ook niet hebben willen zitten, want hij had een hekel aan de zee: ‘Waarom zou ik gaan zwemmen, de vissen komen toch ook niet in het café!’ Het is Irmgard Keun, de schrijfster die in Oostende Roths geliefde werd, die Weidermann op een dwaalspoor heeft gebracht. Zij vertelde in de jaren zestig aan David Bronsen, de beroemde Rothbiograaf, over Café Flore in Oostende. Keun, een zo mogelijk nog groter drankorgel dan haar toenmalige geliefde, leed duidelijk aan geheugenverlies en haalde cafés door elkaar. Café Flore was het trefpunt van de emigrantenschrijvers in Parijs. De verwarring kan zijn ontstaan doordat Stefan Zweig in Oostende in een pension op de zeedijk logeerde dat naar de naam van de uitbater Pension Floréal genoemd werd. Met mogelijke Zweig- en Rothbedevaarders in gedachten besloot ik Café Flore in Brasserie du Parc te veranderen, het enige etablissement uit de jaren dertig dat de oorlogsbommen en de naoorlogse sloopijver van vastgoedspeculanten heeft overleefd en dat een prachtig interieur heeft waarin je Roth en Zweig zo ziet zitten. Je wordt er ook vandaag nog bediend door kelners in zwart pak met vlinderdas. De beroemde foto van Roth en Zweig samen aan een tafeltje in Oostende hangt er trouwens aan de muur sinds het Joseph Roth Genootschap er in 2014 een feestje bouwde ter gelegenheid van Roths 75ste sterfdag.
Stefan Zweig en Joseph Roth (r)
Ook Café Fynt bestaat niet, waar Roth in de roman een brief zit te schrijven. Fryat heette het volkscafeetje in de stationsbuurt, vlak bij Roths hotel. Weidermann heeft dit overgenomen uit de editie van Roths brieven door Hermann Kesten, die het priegelige handschrift soms foutief ontcijferde. Voor die aanpassing was in de vertaling maar een kleine ingreep nodig, net als voor een reeks andere feitelijkheden, zoals de beschrijving van Arthur Koestlers tocht over de Zuidpool in 1931, die de Noordpool moest zijn. Zo was Andrea Manga-Bell, de vrouw die Roth voor Irmgard Keun in de steek liet en die in Parijs om hem zat te treuren, geen ‘aus Kamerun stammende’ exotische schoonheid, maar de dochter van een Cubaan en een Duitse, die wel enkele jaren met een man uit Kameroen getrouwd was geweest. En niet in 1914 was Zweig voor het eerst in Oostende geweest, maar al in 1902, daar heeft hij zelfs een reisverslag over geschreven. Hier zijn het Zweigs memoires, Die Welt von gestern, die Weidermann op een dwaalspoor hebben gezet. Dat Zweig al op erg jonge leeftijd een grote liefde voor Vlaanderen koesterde, had alles te maken met zijn adoratie voor de Franstalige dichter Emile Verhaeren, van wie hij de gedichten in het Duits vertaalde. Ingegrepen heb ik ook waar gezegd wordt dat James Ensor in 1914, toen Zweig hem bezocht, nog een volstrekt onbekend schilder was. Zijn beroemde Intrede van Christus te Brussel baarde al meteen opzien toen het in 1880 voor het eerst tentoongesteld werd, en in 1914 had hij al een heel oeuvre bij elkaar geschilderd.
Dat Roth vanuit Oostende een paar keer op bezoek ging bij de voormalige Oostenrijkse keizerlijke familie, die politiek asiel had gekregen in het kasteel van Steenokkerzeel bij Brussel, beschrijft Weidermann juist, maar dat hij daar ‘der alte Kaiser’ bezoekt, is dan weer te veel dichterlijke vrijheid. De oude Franz Joseph was in 1916 overleden, werd opgevolgd door keizer Karl, die in 1918 werd afgezet en in 1922 in ballingschap overleed. Zijn zoon, Otto von Habsburg, die de wettelijke Oostenrijkse troonopvolger was en door Roth bezocht werd, was vierentwintig jaar...
De haven van Oostende in 1935, Henk Dekker
Dat Roth vanuit zijn hotel uitkeek op een Segelhafen – jachthaven klinkt al te modern. Vandaag liggen er inderdaad mooie zeiljachten op die plek in het oude havenbekken, maar in 1936 was dit de vissershaven van Oostende. Op de kade prezen garnalenverkoopsters hun waren aan en oude vissers zaten er hun netten te repareren. Dat in het Italiaanse restaurant Almondo in de Langestraat, waar Zweig zijn vriend Roth elke avond mee uit eten nam, nu een kroeg genaamd Manuscriptzit, klinkt wel mooi. Weidermann beschrijft die kroeg als een duffe keet waar de kelners ’s middags al dronken zijn en nauwelijks iemand komt, alleen drie man die aan de toog voor zich uit staren. Niet mooi. Niet juist. Om te beginnen zat Almondo wel in de Langestraat, maar helemaal niet op de plek waar het café nu is – ik begrijp natuurlijk dat het Weidermann om de naam ervan te doen is geweest. Maar voorts is Manuscript een heel fijne zaak, een van mijn lievelingskroegen. Of hoor ik me hier als vertaler niet aan te storen?
Ik heb wel af en toe gedacht dat ik deze vertaling misschien beter aan iemand anders had overgelaten, iemand die niet zo betrokken was bij Oostende en bij het verhaal van Roth en Zweig. Maar achteraf ben ik heel blij dat ik het wel heb gedaan. Weidermann vindt dat ik zijn boek beter heb gemaakt en heeft mij in zijn dankwoord toegevoegd als degene ‘die me leerde het Oostende van vandaag met heel andere ogen te bekijken en mij behoed heeft voor fouten en onnauwkeurigheden’. Dat maakt me trots. Het was bovendien heel fijn dat niet alleen Weidermann, maar ook Eva Cossee en Christoph Buchwald naar Oostende zijn gekomen voor de boekpresentatie. Christoph greep op een bepaald moment spontaan naar de microfoon om over zijn ontmoetingen, in de jaren zeventig, met Irmgard Keun te vertellen. Op het einde heb ikzelf de microfoon van hem overgenomen en – met de bibber in de stem – een lied van Marlene Dietrich gezongen. De zon scheen, op de achtergrond lag de zee, het was een geweldig feest. En wie weet of zich geen zangcarrière voor mij aandient?
Volker Weidermann, Zomer van de vriendschap, Oostende 1936, in juni 2015 verschenen bij uitgeverij Cossee, Amsterdam, vertaling Els Snick (Ostende: 1936, Sommer der Freundschaft, Köln: Kiepenheuer & Witsch, 2014).
Mark Schaevers, Oostende, de zomer van 1936. Amsterdam: Atlas Contact, 2001.