Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Zo, we zijn er

Over het volmaakte vertaalevenwicht & de Filter Vertaalprijs 2016

Heleen Oomen

Was ik maar Jan Gielkens. Dan bezat ik nu niet alleen de Filter Vertaalprijs, maar ook een onverstoorbaarheid waar een zenmonnik jaloers op zou zijn. Vrijdagavond sleepte Gielkens de prijs in de wacht voor zijn vertaling van Günter Grass’ De woorden van Grimm. Een liefdesverklaring, het laatste deel van Grass’ memoires, waarin de auteur zijn levensverhaal verweeft met dat van de gebroeders Grimm, en passant twee eeuwen Duitse geschiedenis behandelt en tegelijk met dit alles een ode brengt aan de Duitse letteren. Behalve sprookjesooms – ik leen het woord uit Gielkens’ vertaling – waren de Grimms ook lexicografen, of dat werden ze althans toen ze in 1838 de opdracht kregen een woordenboek van de Duitse taal te schrijven. Zodoende begint De woorden van Grimm:

Van de a van aanvang tot de z van zamelen. Antiquarische woorden die zijn afgeschaft of die afzijdig in het angstwiel rennen, en andere die luidruchtig nog steeds asem genoeg hebben: afgewezen en afgeserveerd. Ach, Adam, zo oud al!

En dat gaat zo door, want na het hoofdstuk ‘Asiel’ komt het hoofdstuk ‘Briefwisseling’, gevolgd door ‘Cesuur’, enzovoorts. En in dit alfabetgedicht moeten drie levensverhalen, twee eeuwen geschiedenis en ontelbare citaten en verwijzingen naar de Duitse letterkunde worden ingepast. ‘Was het een aparte klus?’ vroeg gastheer Ton Naaijkens, die voorafgaand aan de uitreiking in gesprek ging met de genomineerden. Op die vraag lichtte Gielkens volmaakt kalm zijn handen van zijn knieën, haalde zijn schouders op en zei: ‘Nee hoor.’ Uiteindelijk, vertelde hij, was De woorden van Grimm gewoon een Grass, zoals hij die al sinds 1980 vertaalt voor Meulenhoff. Al moest hij dit keer misschien wat meer ‘taalspelen organiseren’ dan normaal. Zijn vertaling was ook geen bewerking, maar gewoon een vertaling, en welnee, hij had er ook geen slapeloze nachten van gehad, want het was gewoon zijn werk.

Met minder onverstoorbaarheid was De woorden van Grimm er vast niet gekomen. Grass zelf had zijn vertalers, die hij sinds de jaren zeventig van tijd tot tijd bijeenriep voor gezamenlijk overleg, in een tafelrede meegedeeld dat zijn laatste boek onvertaalbaar zou worden. Daarop hadden Gielkens en een paar collega-vertalers gezegd: ‘Dát maken wij wel uit.’ Zo gezegd, zo gedaan, want wie stug doorwerkt komt van ‘Asiel’ ten slotte wel bij ‘Zo, we zijn er’. De zompige poelen en het Zypressenwald bleken bereikbaar – als je maar zen bent. ‘Een mooie kroon op veertig jaar vertalen,’ zei Gielkens bescheiden nadat hem de prijs was overhandigd. ‘Veertig jaar geleden heb ik voor het eerst iets vertaald, iets, ik weet niet meer wat, maar van het geld heb ik een spijkerbroek gekocht, dus dat ga ik nu denk ik ook maar doen.’

16.18 Illustratie 2
Ton Naaijkens in gesprek met Jan Gielkens en Rokus Hofstede

Behalve naar Gielkens luisterde ik afgelopen vrijdag in de Kluiskamer van het postkantoor aan de Neude naar nog vier andere genomineerden, allen, hoe zeg je dat, éminences grises van het literair vertalen, en dit jaar ook allemaal mannen. Maar saai, of – om mezelf af te leiden onder het schrijven van deze column lees ik er in het Vrijdag Vertaaldagarchief een paar van Jan Gielkens – ‘sjeuloos’ was de avond niet. Ontspannen, bevlogen en humorvol vertelden behalve Gielkens achtereenvolgens Rokus Hofstede, Arie van der Wal, Robert Dorsman en Jan van der Haar over hun genomineerde vertalingen en het werken daaraan. Niet aanwezig was Hans Driessen, maar Ton Naaijkens droeg een fragment voor uit diens nieuwe vertaling van Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz. 

Om van a naar z te komen stelde Hans Driessen strenge vertaalregels op die hij uiteenzet in zijn nawoord. ‘Trouw’ en ‘letterlijk’ zijn daarin kernbegrippen. Dat zijn nietszeggende begrippen, maar Driessen weet ze in zijn vertaling inhoud te geven. Ooit las ik de oude Berlijn Alexanderplatz van Nico Rost en nu sla ik – om mezelf af te leiden van het schrijven van deze column – elke tien minuten de nieuwe op een willekeurige plek open. Wat ik lees is strak, afstandelijk, bruusk, hard, humoristisch en waanzinnig, kortom: levendig, levend. Juist doordat niets in de nieuwe vertaling is gladgestreken, denk ik.    

Rokus Hofstede vertelde dat het tien jaar duurde voor hij en zijn co-vertaler Martin de Haan Régis Jauffrets Wereld, wereld! voltooiden, een roman waarin een burgerdame wacht tot haar lamsbout in de oven gaar is en ondertussen haar lege bestaan opvult met vijfhonderd denkbeeldige identiteiten. Hofstede & De Haan werkten er niet onafgebroken aan, maar vertaalden (terwijl de lamsbout in de oven stond) ondertussen nog zo’n vijftien andere boeken.

Over de vertaling van Antjie Krogs Medeweten vertelde Jan van der Haar: ‘We begonnen met gepaste weerzin.’ Natuurlijk doelde hij niet op een weerzin tegen Krogs gedichten, maar op de schijnbare onmogelijkheid van een vertaalopgave voor je eraan begint. Tegen de avond, vertelde Van der Haar, togen hij en zijn om de hoek wonende co-vertaler Robert Dorsman dan toch maar aan het werk, ze mailden Alfred Schaffer, die op een parkeerplaats in Zuid-Afrika halt hield om vanachter zijn laptop ook mee te denken, en dan om half twee ’s nachts – ‘Half twee alweer? Jij nog een glas?’ – hadden ze uiteindelijk toch weer wat vertaald. Dat klinkt jolig, maar het resultaat, de tweetalige bundel Medeweten, is bloedserieus en indrukwekkend; het publiek kreeg twee gedichten voorgedragen door de vertalers.    

Ook aardig, en herkenbaar, vond ik het gesprek met Arie van der Wal, die zijn auteur per mail het hemd van het lijf vroeg over de vaak op hol geslagen beelden in Gonzalo Tornés Echtscheiding in de lucht. Vaak kreeg hij van Torné dan een antwoord in de trant van: ‘Tja wat ik dáár nou zelf bedoeld heb, ik weet het eigenlijk ook niet meer.’    

Ik vond de tiende uitreiking van de Filter Vertaalprijs een inspirerende avond, hoorde mooie voordrachten en wijze woorden over de wegen naar het volmaakte vertaalevenwicht. Na deze column – die ik schrijf om mezelf af te leiden van mijn romanvertaling – ga ik mijn eigen vertaalpaadje weer op, dat, anders dan wanneer ik Jan Gielkens was, bezaaid ligt met slapeloze nachten over een handjevol nog te organiseren taalspelen. Zo zen als hij ben ik nog niet, maar het pad naar het vertaalnirwana bewandel ik ook nog geen veertig jaar. En ach, op dat pad is zelfs ‘Zo, we zijn er’ relatief: een tussenstation, een rustpuntje, daarna weer op naar het volgende. En gelukkig maar, want de rechtgeaarde vertaalboeddhist – novice of zenmeester met Filterprijs – is het natuurlijk steeds opnieuw te doen om de weg ernaartoe.