Mijn auteur is dood. Günter Grass was de schrijver van het boek waarmee ik in 1980 als vertaler debuteerde bij een ‘echte’, grote uitgever: Kopgeboorte of De Duitsers sterven uit, een soort literair verkiezingspamflet dat in grote haast vertaald moest worden. En omdat Grass’ vertaler van dat moment, Peter Kaaij, geen tijd had, deden de jonge honden Ton Naaijkens, Hans van Megen en ik dat. Tien jaar later werd ik Grass’ vaste vertaler, eerst met een bundel essays, maar in 1992 was de eerste roman aan de orde, een ‘dunne’, Unkenrufe, die in het Nederlands Onheilspad ging heten. Vanaf dat moment vertaalde ik alle romans en een uitgebreide keuze uit de poëzie, ook maakte ik nieuwe vertalingen van twee oudere werken, dertien boeken in totaal, en tussendoor op gezette tijden redevoeringen, open brieven enzovoort voor allerlei kranten. Grass hield mij vijfentwintig jaar lang goed bezig.
De vertaling van Unkenrufe in 1992 was ook de eerste gelegenheid om Grass persoonlijk te leren kennen tijdens een van de intussen legendarische vertalersbijeenkomsten die Grass sinds 1977 organiseerde. Sinds de roman Der Butt namelijk liet Grass in de contracten met zijn Duitse uitgever opnemen dat die zo’n bijeenkomst moest organiseren (en betalen); in de contracten die de Duitse uitgever op zijn beurt met zijn buitenlandse collega’s over de boeken van Grass afsloot kwam te staan dat die de reis van hun vertaler naar de bijeenkomst moesten financieren. Er zijn twaalf van dit soort bijeenkomsten geweest, bij negen ervan was ik aanwezig. Ze waren allemaal even interessant, nuttig en plezierig, maar het hoogtepunt was een twaalfdaags verblijf in 2005 in Gdańsk met een klein aantal vertalers van nieuwe of herziene versies van Die Blechtrommel. Al die bijeenkomsten, de ontmoetingen tussendoor en het soms langdurige bezig zijn met al die boeken leveren na 23 jaar een gevoel op van grote verbondenheid met Günter Grass. Mensen uit mijn omgeving vragen dezer dagen voortdurend of ze mij mogen condoleren met zijn overlijden, en dat mag.
Een van de vragen die de media naar aanleiding van het overlijden van Grass een paar keer stelden was: Was u met hem bevriend? En dan antwoordde ik: Dat is een goede vraag. Een biograaf van Grass (of Gielkens) zou, als hij daarnaar op zoek zou zijn, geen correspondentie tussen ons vinden. Maar we tutoyeerden elkaar, en dat is een Duitse omgeving bij mensen van een bepaalde leeftijd nog steeds een teken van genegenheid. We zagen elkaar buiten de georganiseerde bijeenkomsten om ook wel eens, en waar en onder welke omstandigheden dat ook gebeurde, het contact was altijd hartelijk en van Grass’ kant steeds geïnteresseerd in de mens achter de vertaler, maar ook in het land achter die mens, dat hij van een aantal bezoeken kende. Zijn laatste bezoek aan Nederland was een privébezoek met zijn vrouw Ute in maart 2014, ze bezochten onder andere het Van Gogh Museum, we gingen samen naar het Singer Museum in Laren, we aten een ijsje op een terras in Hoorn, in een Amsterdamse kroeg dronken we jenever en ondertussen namen we de toestand in de wereld door.
Ik heb vaker geschreven over het vertalen van en de omgang met Grass, de laatste tijd een paar keer in deze rubriek. Wat langer geleden deed ik het ook al een keer voor een soort Festschrift voor Grass met verhalen van zijn vertalers Der Butt spricht viele Sprachen. Grass-Übersetzer erzählen (Göttingen 2002, herdruk 2008). Veel van die verhalen gaan over de vertalersbijeenkomsten. In Filter, toen nog alleen van papier, recenseerde Henri Bloemen dat boek, met een lange aanloop waarvan de strekking is dat een vertaler eigenlijk geen contact moet hebben met een auteur over zijn vertaling, want ‘de betekenis van een tekst [mag niet] worden gelijkgesteld aan de intentie van de auteur’. De auteur schrijft iets, als het klaar is, is hij een lezer net als elke andere lezer, zijn interpretatie van zijn tekst is evenveel waard als die van elke andere lezer, en dus ook de vertaler. Bloemen veronderstelt – ik parafraseer het wat gechargeerd – dat de verzamelde Grassvertalers aan diens voeten lagen en zwijmelend luisterden naar de interpretaties van de auteur.
Maar dat was niet zo. Ten eerste zijn al deze Grassvertalers zelf- en weldenkende mensen en bovendien ervaren dan wel getalenteerde vakmensen, die het bij onze bijeenkomsten zelden hadden over literatuurwetenschappelijke interpretaties. Ook Grass was daar geen liefhebber van. Net als zijn vertalers wilde hij het over de tekst hebben, over woorden, zinnen, constructies, betekenissen, historische en andere verwijzingen, en wat verder maar ter tafel kwam. Het ritme en de melodie van de tekst bijvoorbeeld, op het belang waarvan Grass telkens weer wees, onder andere door op gezette tijden stukken voor te lezen – hij was een meesterlijk voorlezer. En de vertalers stelden vragen, vanuit hun eigen vertaalculturele achtergrond, maar ook met de specifieke problemen die elke taal oplevert in confrontatie met het Duits, en in het bijzonder met het Duits zoals Grass dat hanteerde.
En het is belangrijk daar aan toe te voegen dat Grass op geen enkele manier probeerde zijn vertalers te sturen, want hij wist waar ze mee bezig waren: een eigen versie maken van een tekst die hij in de wereld had gezet en waaraan hij geen jota meer veranderde, op druk- en spelfouten na. Zijn telkens weer terugkerende opmerking tijdens onze bijeenkomsten: ‘Denkt Euch etwas aus!’ Juist dat soort opmerkingen aan het adres van zijn – vond hij – beste lezers en de ijzeren discipline waarmee telkens een week lang van 9 tot 12 en van 2 tot 6 een heel – vaak dik – boek werd doorgenomen, dwong respect af bij ons vertalers, en ook de aard van het sociale en persoonlijke contact tussen het werken door. Het is dus niet verwonderlijk dat Grassvertalers telkens weer enthousiast en met veel sympathie en respect voor de auteur duidelijk maken dat ze deze Übersetzertreffen tot de hoogtepunten van hun carrière beschouwen.
In 2009, bij de vertalersbijeenkomst over Die Box (het tweede deel van zijn memoires), verklaarde Grass tijdens zijn traditionele toespraak op het afsluitende diner dat dit onze laatste bijeenkomst was geweest, omdat zijn volgende boek onvertaalbaar zou zijn. Wij vertalers maakten hem toen, in onze al even traditionele toespraken, duidelijk dat wij zelf wel uitmaken of een boek onvertaalbaar is. Grass accepteerde dat weerwoord onmiddellijk en organiseerde dan ook weer een bijeenkomst toen dat zogenaamd onvertaalbare boek, Grimms Wörter, verschenen was. Het was wel een ander soort bijeenkomst, een openbare namelijk, waar een aantal vertalers kwam vertellen dat ze niet in staat zouden zijn het woordspelige boek om te zetten in hun eigen taal en een enkele dat er misschien wel een vertaling inzat. Op het eind van deze dag in het Europäisches Übersetzer-Kollegium in Straelen werd alweer gepraat over een volgende, ‘voorlaatste’ gedoopte ontmoeting. En die kwam er: ze ging over Grass’ poëzie en we sloten haar af met plannen voor een volgende. En die volgende voorlaatste bijeenkomst zal er ongetwijfeld komen, maar dan zonder Günter Grass, groot schrijver en – vooruit dan maar – vriend.