Monty Python’s Flying Circus zal na zo veel jaren weer zijn kunsten vertonen. Op 1 juli 2014 treden de vijf overgebleven leden op in de O2 Arena te Londen. Toen de tickets binnen 43,5 seconden geheel uitverkocht waren, werden daar nog vier optredens aan vastgeplakt. Maar het eigenlijke heroptreden is al achter de rug: dat was op 21 november jongstleden, op een onverbeterlijke persconferentie, waarbij de vijf bejaarde komedianten onbekommerd voort- en door elkaar heen kakelden tot ze bruusk onderbroken werden door een dwerg. De vijf bedaarden en namen plaats achter het verkeerde naambordje en antwoordden als de vraag aan de persoon op het naambordje werd gesteld. Alsof het vertalers waren. Het mooiste antwoord werd gegeven door Eric Idle, die John Cleese vertolkte. Op de vraag wat het hooggeëerde publiek kon verwachten was zijn antwoord ‘Some comedy, a lot of pathos, some music and a tiny bit of ancient sex.’ Alles werd direct verslagen door de media, ik heb daarna op het journaal gelet en op teletekst en gekeken wat er van dat zinnetje werd gemaakt. In de directe uitzending met live-ondertiteling stond er ‘een heel klein beetje oude seks’, wat blijkbaar jammer was en ook werd ingezien. Op het acht-uurjournaal was er al sprake van ‘ouderwetse seks’, wat al iets beter was, maar om tien uur daalde het humorpeil wederom drastisch af naar ‘bejaardenseks’. Het pleit werd beslecht door Het Parool dat de volgende dag sprak van ‘antieke seks’, wat zeker in combinatie met ‘een klein schepje’ de geestigste vertaling opleverde (niet gemeten naar enig wetenschappelijk model dat de mate van humor wil bepalen overigens). Mooi om zo’n vertaalproces op de voet te mogen volgen – en nu om met de profeten te spreken for something completely different.
Althans – in feite is het hele verloop van ancient sex te vatten in een nieuwe metafoor voor vertalen, gemunt door het tijdschrift Terras: die van maken en van breken. Er wordt je iets aangeboden, dat je vervolgens aanpakt – je maakt het stuk, verbreekt als het ware de code om het weer op te bouwen en te vernieuwen. Derrida zou het deconstructie noemen, uiteindelijk ook de naam voor het bijzondere proces dat vertalen behelst. De volgorde van het handelen kan evengoed omgekeerd zijn: je breekt en je maakt; of je maakt wat je in handen krijgt en je breekt het vervolgens af. In het eerste geval ligt de nadruk op creativiteit, in het tweede op de kritische zin waarmee je je materiaal te lijf gaat. Er zijn talloze metaforen voor het vertalen bedacht, al in ancient times zogezegd, en vele ervan leggen de nadruk op het negatieve (je kijkt bij een vertaling naar de achterkant van een geweven wandtapijt; een vertaler is een slaaf op andermans plantage of: de vertaler is een hondstrouwe bigamist). Het begrip vertalen is blijkbaar ontvankelijk voor metaforen, zoals Lieven D’hulst ooit al eens opmerkte; en bovendien komt het woord metafoor zelf in essentie vervaarlijk dicht bij het woord vertalen. Waarom is het apart om zo te wijzen op maken en breken? Er zijn per slot van rekening meer beelden waarin gewezen wordt op het geweld dat een vertaler gebruikt om zijn doelen te bereiken. In een artikel dat omineus genoeg 'Silence, the Devil, and Jabès' heet zei Rosmarie Waldrop, een fabuleuze vertaalster van Duitse poëzie in het Engels, bijvoorbeeld dit: ‘Ik schep er genoegen in om het origineel te vernietigen omdat dat inhoudt dat het van mij wordt, en misschien gewoon omdat het plezier doet om te vernietigen.’ Een andere vertaler, Antoine Berman, die allengs de status van een vooraanstaand vertaaltheoreticus krijgt, probeerde in veel van wat hij schreef achter de geheimen van het vertalen te komen. En ook hij schuwde de associatie met geweld niet. Wat te denken van zijn ‘Dertien vervormingen’, dat je in Denken over vertalen kunt nalezen. In feite is zijn betoog een confrontatie van gewelddadige met plausibele, zeg: goed bedoelde vertaaltechnieken die een vertaler nu eenmaal gebruikt om een lopende tekst te maken. Voor Berman kunnen ze allemaal gevat worden onder het begrip vernietiging – vernietiging van ritmes, vernietiging van verbanden in de tekst, vernietiging van de bijzondere formuleringen. Ik citeer echter zijn slotzin, in de vertaling van Henri Bloemen en Winibert Segers: ‘Als de letter in bepaalde opzichten vernietigd moet worden, dan moet ze in andere – meer wezenlijke – gered en behouden worden.’ Dat geeft me de sleutel om een antwoord te vinden op de vraag waarom is het zo apart is te wijzen op maken en breken. Dat het namelijk om de eenheid van maken en breken gaat en dat er een dilemma mee wordt verwoord dat eigen is aan alle creatieve processen, in het bijzonder aan dat van het vertalen. De duivelse Rosmarie Waldrop, die van vernielen houdt, spreekt van een ‘Dionysiac orgy of signification’, dat wil zeggen: ze spreekt (positief) van betekenisgeving maar noemt de hele actie die ermee gemoeid is, een Dionysische orgie.
Waarmee we terug zijn bij de ancient sex. Ook wij worden oud, ik bedoel: Filter. Toen ons eerste nummer in 1994 verscheen konden we ons niet voorstellen dat twintig jaar later een Webfilter het licht zou zien, en dat er genres zouden bestaan als blogs waarin je onbekommerd van de hak op de tak kunt springen en het zware kunt verenigen met het lichte. Het eerste nummer was zwaar en licht tegelijk, en het bevatte roemruchte bijdragen van bijvoorbeeld Matthijs Bakker, Marij Elias, Tonnus Oosterhoff en Patrick De Rynck. Daarin werden andere metaforen voor het vertalen aangedragen – die van de gedaanteverwisseling, van een vertaalmachine die op babeliet draait, van de waaier waarin een tekst uitwaaiert, en natuurlijk die van een filter waarin er altijd weerstand is, ‘kleuring, een rest’. Ik zelf blijk in dat nummer over antieke seks geschreven te hebben in een vertaalkritiek over een boek van Richard Powers – onder diens motto ‘The world is only translation, nothing but.’ Het gaat op een gegeven moment over drie liefdesscènes en er staat een fraai pornoplaatje bij van een man en een vrouw die het op een schommel met elkaar doen. Ik vond de beschrijving daarvan in het Engels duidelijker dan in het Nederlands en maakte me druk over een ‘opblaasbaar slipje’, antiek ondergoed en een opgewonden vrouw die in de vertaling ‘een popelende gegadigde’ wordt genoemd terwijl ze duidelijk ‘woest en willig’ is. En dan de zinnen van Powers die weer een volgende metafoor voor vertalen aandraagt, die van vertalen als neuken: 'Zij is zijn ontwerp, zijn vlees geworden, tot enzym gemaakte brontekst. Hij moet zich met haar verbinden. Hij kan niet anders. Zij is onder hem, om hem heen: hij voelt haar organische hunkering.’ Ja, dat is het eigenlijk, het is hetzelfde anders zeggen, het is maken en breken ineen. Twintig jaar geleden, waard voor mij om nog eens over te lezen, zeker als er nieuwe kunstjes vertoond moeten worden, of dat nu door bejaarde komedianten gebeurt of bij de doop van een nieuwe loot aan de Filter-stam.