Cracking Powers    88-98

Ton Naaijkens

Abstract: Bespreking van De dubbele helix van het verlangen, de vertaling door Jean Schalekamp en Frank Carmiggelt van Richard Powers’ boek The Gold Bug Variations.

 

The world is only translation, nothing but.
Richard Powers

Een bekend verhaal intussen: toen de antropoloog Bronislaw Malinowski voet zette op de Tobriand Islands en met de aldaar woonachtige Melanesiërs in contact wilde komen, moest er gecommuniceerd worden. Maar hoe? Met handen en voeten, eerst en vooral. Maar Malinowski zag in dat voor alle gebaren, ook die tot geluid geabstraheerd werden, de rol van de context beslissend was. De verhalen van de vissers, over de natuur, over hun voorouders en hun gebruiken, konden alleen worden begrepen als ze vertaald werden en daarbij geplaatst werden in wat hij de ‘context van de situatie’ noemde. Grofweg was er volgens hem een keuze tussen drie werkwijzen: vrij vertalen, letterlijk vertalen of vertalen met commen­taar. Zijn afwegingen waren zeer pragmatisch. De vrije methode leverde weliswaar fraaie en vooral leesbare teksten op, maar de vreemde cultuur was er in het geheel niet meer in te herkennen. Bij de letterlijke zou de vreemde cultuur daarentegen alle mogelijkheden tot begrip bij de wester­se lezer blokkeren. De enige manier om nog iets van de cultuur van deze eiland­bewoners in de Stille Zuidzee te begrijpen was hun verhalen te vertalen - vanzelfsprekend zo vrij als nodig en zo letterlijk als mogelijk was - en die vertalingen tegelijkertijd van commentaar te voorzien. De alledaagse handelingen en gebruiken, de voorwer­pen, de rituelen, de religieuze en ethische opvattingen moesten worden geplaatst en geduid, en die plaatsing en duiding dienden te worden toegevoegd om de culturele kloof te dichten. De sprong die de westerse antropoloog naar dit Melanesische volk maakte, moest met andere woor­den in de vertaling worden weergegeven en geaccentueerd.

Je kunt zeggen dat Malinowski een formule aanbiedt, een soort gebruiksaanwijzing, maar je kunt het ook omdraaien. Mijn idee is dat iedere aangeboden vertaling uiteindelijk zo'n vertaling met commentaar is. Dat ‘commentaar’, het aangebrachte accent, is altijd in meer of mindere mate aanwezig, expliciet of impliciet, soms buiten de tekst om, maar de facto steeds ook binnen de tekst. Dat commentaar is het effect van de tussenkomst van de vertaler die zich tot doel heeft gesteld de vreemde tekst inclusief de ‘vreemde’ situatie waaruit deze voortkomt, in een nieuwe situatie over te zetten. Soms is veel ‘commentaar’ nodig, soms weinig. Hoe meer de talen, de literaire tradities, de culturele ‘settings’ on­derling verschillen, hoe uitgebreider het commentaar zal zijn. De verta­ling is het effect van filters, filters die werkzaam zijn in de cultuur, de taal en de literatuur en daar sporen in achterlaten. Verschuivingen, weglatingen, toevoegingen, al deze no­toire verschijnselen van het vertalen zijn de uitkomst van een proces van filtering, een proces waarbij denkbeelden over cultuur, literatuur en taal en ver­talen aldoor blijven gisten.

De dubbele helix
In de roman The Gold Bug Variations (1991) van de jonge Amerikaan Richard Powers (*1957) gaat het over het proces waar het leven uit voortkomt, en tegelijk over de term waarmee de omzetting van de DNA-moleculen in een genetische code wordt aangeduid. De term en tevens de metafoor voor het proces luidt vertalen. In elke cel zitten DNA-moleculen; de vorm van het DNA lijkt op een gedraaide ladder, de zogenaamde dubbele helix, met vele treden. De treden noemt men de letters van het genetisch alfabet en een reeks letters vormt een gen. Door de verschillende combinaties van het genetisch alfabet te ontcijferen kom je achter de samenstelling van de materie waaruit het leven bestaat. Dat kun je vertalen noemen. Powers nu merkt op dat bij het vertalen van de code het een en ander misgaat. Vogels hebben bijvoorbeeld geen gevoel voor compositie, geen muzikale wil, zegt een personage in zijn boek: ‘Ze zingen; dat is alles. Het lied van een soort wordt door de ouder aan het jong geleerd, maar om de zoveel generaties raakt er in de vertaling iets zoek, een jong pikt zijn riedeltje niet op, leert het verkeerd, begint te improviseren. Als de fout - hoogst onwaarschijnlijk - een grotere aantrekkingskracht uitoefent, dan zal die nieuwe melodie aan meer jonge vogeltjes worden geleerd dan het zwermgemiddelde, en mettertijd zal de afwijking status quo worden. Tussenvoegingen, weglatingen, omzettingen: blunders die tijdens de uitvoering worden goedgekeurd of bekritiseerd’ (p. 403-404 in de Nederlandse vertaling van Jean Schalekamp en Frank Carmiggelt). Een soort zou zich dus, over een langere periode, van een toonladder in G-majeur naar Bachs Goldbergvariaties kunnen fluiten. Het wemelt in de roman van passages over dit vertalen in de ruimste zin van het woord, telkens met de tragische ondertoon dat elke boodschap, hoe zorgvuldig ook samengesteld, in de loop der tijd in het wilde weg gewijzigd wordt. ‘De tekst zal er bijna zeker onder te lijden hebben, áls hij al verstaanbaar blijft. De kans dat het invoeren van ruis in een signaal dit zal verminken, is veel groter dan dat het een verbetering zal opleveren. Mislukking is oneindig veel waarschijnlijker dan al het andere.’ Een weinig hoopvol maar reëel gegeven, door Powers in zijn prachtige roman tegelijkertijd geduid als een uitspraak over intermenselijke verhoudingen: ‘She made him realize, at cell level, that the only message worth receiving will be intercepted, garbled, lost in translation,’ zegt de vrouwelijke hoofdpersoon. De ruis in het signaal: dat is wat wijst op zoiets als het ‘commentaar’ dat in de verta­ling hoorbaar wordt. En verlies zou je inderdaad kunnen omvormen tot een fraaie metafoor voor de uitkomst van noodzakelijke verandering.

Het boek is een dubbel liefdesverhaal van twee stellen, gescheiden door een afstand van vijfentwintig jaar. Stuart Ressler, een briljant moleculair bioloog aan de universiteit van Illinois, neemt zich in 1957 voor de genetische code te kraken. Zijn pogingen worden in de weg gezeten door andere, nog lastiger codes - sociale, morele, muzikale, spirituele: hij wordt verliefd op een getrouwde collega uit zijn onderzoeksteam, dr. Jeanette Koss. Van haar krijgt hij een Glenn-Gouldopname van Bachs Goldbergvariaties cadeau, iets dat zijn leven verandert. Midden jaren tachtig werken een jongeman, Franklin Todd, en een vrouw, Jan O’Deigh (een van de vertellers van Powers), samen om een ander wetenschappelijk mysterie te onderzoeken: de vraag waarom deze buitengewoon veelbelo­vende Ressler plotseling uit de wereld van de wetenschap verdween en in de anonimiteit ging werken als eenvoudig computerprogrammeur (en voor zichzelf ook als componist). Draad voor draad draaien deze twee liefdesgeschiedenissen om elkaar heen in een dubbele helix van verlan­gen. Het zich herhalende patroon van vier noten dat ten grondslag ligt aan de Goldbergvariaties is op mysterieuze wijze analoog aan de se­quenties van nucleotiden die het script van iemands leven inschrijven in de dubbele helix van het DNA-molecuul. In de roman zijn de twee liefdesgeschiedenissen met elkaar verstrengeld. Beurtelings worden ze - trede voor trede - verteld. De ene geschiedenis wordt door de andere ontleed en onthuld. Elke tree van de gedraaide literaire ladder is gevuld met informatie, elke letter maakt deel uit van een code die gebroken wil worden. In het openingsgedicht staat de sleutelzin ‘From language to life is just four letters’, door Eykelboom, die neem ik aan verantwoordelijk was voor de gedichtvertalingen, enigszins ontmanteld tot ‘Taal en leef zijn beide slechts vier letters’ (p. 7).

Het lezen van deze roman is een meeslepend feest. Er wordt niet alleen openlijk gesnakt naar de onthulling van de geheimen des levens, maar tegelijk functioneert het boek op grond van datzelfde verlangen als een vorm van zingeving die zoveel samenhang vertoont dat alles naar alles verwijst. Je hoeft het maar te proberen: je verdiept je in de toespelingen op de dertig Goldbergvariaties van Glenn Gould. Van Gould is bekend dat hij (na zevenentwintig jaar) weer naar de studio ging om zijn vinger­oefeningen met behulp van de nieuwe technologie (digitale opnamen) te vervolmaken en de ‘rekenkunstige correspondentie tussen thema en vari­atie’ opnieuw te onderzoeken. Volgens Gould zou elke nieuwe poging om zijn nieuwe benadering volledig te verklaren een schriftelijke analyse van al die dertig zeer interessante en toch in essentie zo zelfstandige Bach-stukken nodig maken, en wel ‘in an almost book-length essay’. Dat raakt inderdaad regelrecht het hart van de roman van Powers, die zo'n essay ook is.

Of je verdiept je in de toespelingen op Poe, in het bijzonder op diens verhaal The Gold-Bug. Dat is hét verhaal van de geheimschriften, van de taal van de ‘cyphers’, de geheime boodschappen. Ook Poe heeft het in 1843 over het ‘vertalen’ van de codes; hij schreef twee jaar voor The Gold-Bug een studie over cryptografie. Met behulp van de gouden kever en een te ontcijferen stuk perkament wordt op een eiland een schat gevonden. De schat die Ressler zoekt is eerst het DNA en vervolgens de vrouw op wie hij verliefd wordt. Het onderzoeksteam waarin Ressler werkt, heet bij Powers CYFER. Een van de fraaiste romantische momenten vindt plaats als Jan O’Deigh na de dood van Ressler met haar pincode geld wil opne­men en dan als post vanuit het hiernamaals een boodschap op het schermpje krijgt die speciaal voor haar bedoeld is en haar en Todd weer bij elkaar brengt. Dat is de speciale ‘bug’, in de betekenis van virus, die Ressler in de computers kan stoppen, zoals hij ook bewijst door met Todd en O'Deigh via zo’n ‘bug’ de zieke portier van hun bedrijf aan een flinke bonus te helpen en hem te beschermen tegen de weigerachtigheid van het ziekenfonds.

Powers in Nederland
Richard Powers is een succesvol schrijver, overigens woonachtig in Nederland. Zijn eerste boek, Three Farmers on Their Way to a Dance (1985) werd bij ons vertaald door Frank van Dixhoorn als Op weg naar een dansfeest (in 1991 bij uitgeverij Veen). Een gedreven verta­ling vind ik dat, die het boek een plaats in de Nederlandse cultuur gaf. In 1988 publiceerde Powers Prisoner's Dilemma, dat nog niet in het Neder­lands is vertaald. Zes jaar later verscheen Operation Wandering Soul (1994, opgemerkt door Mels de Jong, Vrij Nederland van 21 maart 1994). The Gold Bug Variations (van 1991) werd in 1993 als De dubbele helix van het verlangen vertaald door Jean Schalekamp en Frank Carmiggelt, met medewerking van Jan Eijkelboom (gepubliceerd bij Contact, Amster­dam/Antwerpen 1993). Powers kreeg vooral in 1991 veel aandacht in de Nederlandse pers. Bas Heijne publiceerde in NRC Handelsblad een inter­view met hem (op 15 maart). Willem Otterspeer legde in NRC Handelsblad (12 juli en 8 november) getuigenis af van zijn be­wondering voor Three Farm­ers en The Gold Bug Variations. Mels de Jong (24 augustus in Vrij Nederland) en Michaël Zeeman (in de Volkskrant van 11 oktober) volgden Otterspeer. Negatieve reacties zijn er bij onze critici niet. Louis Jones verwijt The Gold Bug Variations in de New York Times Book Review (van 25 augus­tus 1991) dat Powers een onkritisch genoegen schept in het louter clevere, in ‘the nifty’: de vondsten, het gisse, slimmige - ‘so much sheer cleverness’ - bijna elke zin is een heroïsche tour de force, gebouwd rond een fascine­rende gimmick van taal, meestal een pun of een metafoor, afgeleid van de figuratieve mogelijkheden van natuurwetenschappelijke, technologische taal, bevrijd van de connotaties en de elegan­tie waarnaar de aandacht van de literatuur normaliter uitgaat. Te virtuoos allemaal, minder grapjes alstublieft, aldus collega-schrijver Jones. Vertaler Schalekamp laat zich eveneens enigszins negatief over The Gold Bug Varia­tions uit als hij het heeft over ‘een soort metaforische geheimtaal’ waarin de roman geschre­ven zou zijn en als hij beweert dat er ontelbare metaforen in voorkomen, 'vele zo duister en zo ongelofelijk vergezocht dat niemand anders dan de auteur zelf de bedoeling ervan kan begrijpen' (Vrij Neder­land, 24 oktober 1992).

Het lijkt me interessant eens te kijken wat er met al die metaforen en puns (elke bladzijde wemelt ervan, net als bij Nabokov) in de vertaling is gebeurd. En ook de passages over vertalen zijn de moeite van het bekijken waard. Aan Otterspeer ontleen ik een derde aandachtspunt: de liefdesscènes. Louis Jones laat zich daar negatief over uit. Als de weten­schappers seks bedrijven, doen ze dat weliswaar hartstochtelijk maar wel in termen van enzymen, klieren en de hemodynamica, zegt hij. Dan Ot­terspeer: ‘Zo wordt op p. 374 een liefdesscène gegeven die niemand rustig in zijn stoel zal houden. Het hoogtepunt wordt omschreven als een over­spoeld worden door serum, dat als een dikke verdoving delen van het lichaam binnenstroomt. “Het weifelde, intensiveerde toen naar wit, naar wijder dan ik mogelijk achtte, bodemloze seconden lang eer het in haar­vaten verliep. Ik kon niet zeggen of ik mezelf was geweest of niet. Domme semantiek. Ik was geïoniseerd.” Voor deze paginalange passage hoeft men niet op de hoogte te zijn van het feit dat ionisatie mutaties kan veroorzaken in de genetische informatie. Wie dat wel weet, geniet na­tuurlijk ietsje meer.’ Het is een passage op het hoogtepunt van het boek, als O’Deigh en Todd elkaar vinden in een hoofdstuk genaamd ‘Halcyon Days’, dat voor mij eerder ‘Gouden tijden’ zou moeten heten dan ‘Rustige dagen’. Maar het zwieren op de schommel van hetzelfde liefdespaar (in hoofdstuk XIV) en de ontmoeting in het lab van Ressler en Koss (hoofdstuk XXI) ademen een indringender erotiek. Ik wil zo gericht op zoek gaan naar het commentaar in deze vertaling, naar het accent dat Schalekamp en Carmiggelt hebben aangebracht, naar het verlies dat het boek leed en het nieuwe dat de vertaling heeft opgeleverd. Ik zal helaas moeten voorbijgaan aan andere punten, zoals de vertaling van de natuur­wetenschappelijke terminologie.

Het heeft er in het begin alle schijn van dat het boek ook in een dubbe­le helix van vertaling tot het Nederlandse publiek komt. Wel heb ik sterk de indruk dat de hoofdstukken van de roman beurtelings van vertaler wisselen. Dat komt omdat de oneven hoofdstukken (vooral die van de eerste helft van het boek) zijn gesteld in vlot Nederlands, terwijl de even hoofdstukken niet altijd even fraai zijn geformuleerd. Daar moet de verta­ling steeds op gang komen en stokt ze steeds in zinnen als: ‘De helft van de nachtploeg van wie ik kon beweren dat ik hem enigszins kende, nam op’ (p. 102), ‘Ik sta erop als een ietwat verschrikte vrouw’ (p. 40), ‘Ondanks alles wat we ten slotte over hem ontdekten, kwam Dr. Ressler toch uit het niets opdagen waarheen hij ook terugkeerde’ (p. 30) en ‘Ik kon dit gesprek niet in enen slaan’ (p. 103). Het kan zijn dat de strakke en korte formu­lering van Powers, zijn steevaste poging om in elke zin een wise­crack te stoppen zich in het Nederlands wreekt. Maar Van Dixhoorn lukte het in Op weg naar een dansfeest wel om de taal te beheersen. Ik zocht drie puns op om dit te controleren, ervan uitgaande dat de vertaling uitnodigt tot nieuwe ‘acts of understanding’: onder de nieuwe voorwaarden van de doeltaal, -literatuur en -cultuur, voorwaarden die zorgen voor onont­koombare verschuivingen.

Drie wisecracks
Jan O'Deigh bezoekt Todd voor het eerst in het bedrijf waar ook Ressler als programmeur werkt. Zij gaat met de lift omhoog: de lift is de over­gang van de gewone wereld naar de wereld van de informatica van Ressler en Todd. De lift komt ‘sidderend in zicht’ zeggen Schalekamp en Carmiggelt voor ‘sallied into sight’, een aanwijzing dat de vertalers willen klankvertalen. Gezien de vele assonanties en alliteraties die Powers ge­bruikt om elke zin ongewoon te maken en aan te scherpen tot een indrin­gende formulering, is dat niet gek, maar ik twijfel of ze erin slagen. Ook het heel korte van Powers in een zin als ‘He shook my hand as if we were execs meeting over power brunch’ (pp. 107-108) verdwijnt in ‘Hij schudde me de hand alsof we twee leidinggevende figuren waren die elkaar op een belangrijke zakenlunch ontmoetten’ (p. 131). Helaas is ook de ironie uit de zin weggevallen. Dat is jammer in een hoofdstuk waarin het gaat om een heuse ontdekkingstocht naar de nieuwe wereld die - ironisch - ‘Cook’s Tour’ heet (in het Nederlands slechts ‘Cook’s reisje’). De ‘Grote Rondrit’ (p. 132) is geen Grand Tour. Het omslachtige Nederlands wreekt zich her­haaldelijk, een nuance als de neutrale en politiek-correcte aanspreekvorm ‘Ms. O’Deigh’ (wordt ‘Juffrouw O’Deigh’, p. 131) sneuvelt eveneens.

In een volgende passage hebben Jan O’Deigh en Franklin Todd elkaar intussen een of twee keer ontmoet. Jan, die in een bibliotheek voor bezoekers met behulp van alle naslagwerken ingewikkelde vragen beantwoordt (niet voor een ‘vrager’, p. 45, maar voor een vragensteller), weet inmiddels wie Todds collega Ressler in werkelijkheid is. Hij vraagt haar mee uit eten in een ‘clam shack’ (p. 59, een ‘mosseltent’, p. 72). Todd draagt ‘gekreukelde, stijve, conventionele kleren die zijn ietwat verbijsterde uitdrukking nog accentueerden.’ Maar de grap is niet met een grap vertaald: bij Powers draagt Todd ‘creased, formal, button-down bemusement’ (p. 59). Als de kok de staart van de levende kreeft afhakt en het onthoofde beest ‘bourréed blithely across the counter to plunk back into the tank, mix it up one last time with the ladies’, zegt de Nederlandse Todd: ‘U zou hem de biefstuk eens moeten zien doen’ (p. 72). Nog afgezien van de vraag of dertigers elkaar met u aanspreken, denk ik dat ‘beef’ hier meer op het gehele rund dan op het lapje zal slaan.

Bij Schalekamp en Carmiggelt, die hier en daar wel degelijk met succes de grote dosis humor aanboren, las ik (op p. 86) over een pianist die met zijn spel niet veel ‘Gershwon’ (voor ‘the pianist of less than gershwinning ways’, p. 70), wat voor mij de opmerking van de New York Times Book-reviewer enigszins relativeert. Idem voor ‘Zachtgecoked’ (p. 663). ‘Een pure Miss Daad’ (p. 260) voor de promiscue Sandy is natuurlijk prachtig; idem voor een volgehou­den beeld waar iemand op figuurlijke wijze naar iemand ‘vist’ en de zin volgt waarin de bewuste persoon ‘er niet happiger op’ was geworden (p. 230). Maar ‘gestampte aardappelen’ (p. 206) zal geen grap zijn (‘mashed potatoes’, puree). De woordspeling ‘Joe Lovering describing her life as a series of near Mrs.’ (op p. 71, een leven van misgelopen kansen en bijna-huwelijken) ontbreekt in ‘Joe Lovering, die haar leven beschreef als een opeenvolging van bijna-mevrouwen’ (p. 86). De voortgezette woordspeling, als dr. Koss ‘a certified Mrs. in her spare time’ wordt genoemd, wordt eveneens gemist in ‘een gewaarmerkte vrouw in haar vrije tijd’ (‘certified’ zal eerder in de buurt liggen van een goedkeuring door een vereniging van huisvrouwen, of gewoon ‘keurig getrouwd’). De humor van de dialogen bij Powers, tot uitdrukking gebracht in sprankelend korte en geestrijke formuleringen, ontbreekt in de Nederlandse versie vaak, al lukt het in hoofdstuk XII van de Nederlandse uitgave plotseling weer wel. De reductie tot een gewoon verhaal doet afbreuk aan de bijzondere roman (met veel dubbele bodems, diverse metaforische lagen en een heerlijk ingebouwd verhaal over een proefschrift over de Vlaams-Nederlandse schilder Herri met de Bles). Hier en daar trilt een alinea uit haar voegen, verwatert de scherpe taal en trekt er een flinke flard mist over de tekst: iets dat in het origineel niet het geval is. ‘Vertaal ik wat er staat, dan begrijpt de lezer er niets van en denkt hij, evenals de criticus die het origineel er niet naast heeft liggen, dat de vertaler gek is geworden. Maak ik in de vertaling gebruik van Powers’ toelichtingen, dan vertaal ik wat er niet staat (maar wel wat de auteur bedoelt) en krijg ik gegarandeerd op mijn kop van de criticus die het origineel er wel bij raadpleegt. Maar uiteindelijk vertaal ik voor de lezer, niet voor de criticus’, zegt Jean Schalekamp (Vrij Nederland, 24 oktober 1992). Voor de goede orde: er zijn allang critici die het volstrekt onzinnige en gewestelijke adagium ‘vertalen wat er staat’ verworpen hebben en zich in dit opzicht volgaarne bij het kamp van de lezers scharen. Tegelijkertijd lijkt me Schalekamps verzuchting, gedaan tijdens een ongetwijfeld zwaar vertaalproces, een regelrechte aanwijzing voor de aanwezigheid van zijn ‘commentaar’ in De dubbele helix van het verlangen.

Drie liefdesscènes
Op hun nachtelijke wandelingen bezoeken Jan en Franklin vaak een speeltuintje. Een van die keren wordt er op z'n double dutch geschommeld. Jan kruipt op Franklin en brengt hem van zijn stuk. Dat levert het koeter­waals van een ‘opblaasbaar slipje’ op (p. 370): ‘”Kom eens hier. Dan zal ik je iets laten zien.” Ik aarzelde, want ik kende de escalatie. Hij beduidde me in de slinger te komen, mijn benen op de zijne, binnen de ketting. Hij hielp mijn benen erdoorheen, waarbij hij ze met stomme ver­wondering aanraakte.’ Het Amerikaans (p. 303) is duidelijker: ‘He motioned me into the sling, each leg over his, inside the chain. He helped my legs through, touching them with mute amazement.’ (‘Hij lokte me naar de schommel en zette me, mijn benen over de zijne, tussen de kettingen. Hij hielp mijn be­nen erdoor­heen, raakte ze met stille verbazing aan.’). Schrijlings zit ze op hem, schommelend, niet ‘om mijn laatste tien jaren weer helemaal te verliezen’ (p. 370) maar om ‘weer tien jaar jonger te worden’. De hitsige spanning in dit fragment verslapt in de Nederlandse vertaling door zinnen als ‘Nu ik me eenmaal had losgemaakt, was het leren wie deze jongen was dichter­bij gekomen dan ooit.’

Illustratie _schommel

In een andere scène trekt Jan eerst antiek ondergoed aan om Franklin te verleiden. Als het lukt vliegen de kledingstukken die ze met zoveel zorg heeft aangetrokken, in het rond. In het Nederlands zijn het helaas de ‘kleren die ik zo zorgvuldig had verzorgd’ (p. 457). ‘Sommige bleven aan, hinderlijk en onverschillig’ staat er voor ‘displaced and uncaring’ (p. 374), wat me met ‘verschoven’ en ‘achteloos’, ‘nonchalant’ of ‘slordig’ beter lijkt weergegeven. Dan wordt de liefde bedreven, ‘strenuously’ (‘ingespannen’ zeggen Schalekamp en Carmiggelt, terwijl ‘krachtig’ of ‘zwaar’ wellicht mogelijk zijn) en ‘slowly’ (p. 374). Vooral dat laatste is van belang omdat zich bij het trage paren op de tong van de beide geliefden een woord vormt. In het Nederlands staat er ‘Het woord was naast. Het woord was haast’, waarschijnlijk om ‘nearly’ te vertalen in ‘The word was nihil. The word was nearly’ (p. 374). Maar ‘haast’ in een zich langzaam voltrekkende geslachtsdaad is wat ongelukkig. Vlak hierna staan de regels die Otterspeer citeerde in zijn recensie. Men vergelijke zelf: ‘De golf aarzelde, verhevigde zich toen, bodemloze secon­den lang, naar wit, weidser dan ik mogelijk achtte, voordat hij geleidelijk tot het formaat van haarvaatjes afnam’ (p. 457).

De eerste zin van hoofdstuk XXI luidt: ‘They rut’; Ressler en de over­spelige Koss ‘zijn bronstig’. De geilheid straalt van de bladzijden af maar het Nederlands is dodelijk. ‘Hij trekt de verkreukelde, olijfkleurige rok tot om haar middel op. Jeannie snuift eenmaal, een popelende gegadigde. Haar kousen en broekje wijken. Ze stoot schrille, zachte bosgeluidjes uit. Het geluid, de venijnige verschijning van haar vaginale krulletjes geven de doorslag. Hij duikt in haar’ (p. 553). Jaren-vijftig-seks natuurlijk, maar ik zou ‘The sound, the pungency of her vaginal quiff undo him’ (p. 455) liever vertaald hebben gezien met ‘De klanken, het prikkelende van haar vaginale kuif doen de rest.’ Jeannie ‘snakt even naar adem’ moet het ook zijn (‘gasps once’) en je kunt erover twisten of ze als ‘angry aspirant’ (p. 455) in plaats van een 'popelende gegadigde' niet eerder allitererend ‘woest en willig’ is. Het is harde seks en tegelijk een hitsige variatie op het vertaalthema: ‘Deze vrouw was lang geleden in zijn genotype ingegrift. Zij is zijn ontwerp, zijn tot vlees gemaakte, tot enzym gemaakte grond­tekst. Hij moet zich met haar verbinden, hoe zinloos dat deposito ook zijn mag. Hij kan niet anders. Zij is onder hem, om hem heen: hij voelt haar organische hunkering’ (p. 554). Vooral dat ‘grondtekst’ blijkt een goede toevoeging voor ‘his text made flesh’ (p. 456): alsof de liefde appelleert aan alle kennis over vertalen, zoals ook elk origineel ernaar hunkert hevig met zijn eigen vertaling te vrijen.

Da Capo e Fine
Hier liggen diverse vertalingen over één enkel boek heen: die van Schalekamp, die van Carmiggelt en die van mij als lezer die er graag iets anders had zien staan. Het boek blijft overeind, ondanks alles, misschien zelfs omdat in de roman het verschijn­sel vertaling gethematiseerd wordt: verlies ten opzichte van het origineel geldt er als een noodzakelijk gegeven en impliceert tegelijk dat het nieuwe, dat wat na het verlies resteert, een eigen stem heeft. Er valt veel te leren voor wie in vertalen geïnteresseerd is: ‘Woorden zijn een onbetrouwbare sextant, een armzalig surrogaat voor dat wat ze vertegenwoordigen. Maar ze zijn het enige wat ik heb - herinnering, brieven, dit taleninstituut. Vertaling zou onmogelijk zijn, in de etymologische kern zichzelf tegen­sprekend: er zou geen vertaling zijn als het niet zo was dat er alleen maar vertaling is. Niets betekent wat zijn stenografisch model zegt dat het betekent. Alles wat ooit geuit is moet worden ontcijferd. Zo blijf ik bezig, reis, leer een stuk of wat woorden... “Ik zal de wereld een school noemen, opgericht met het doel kleine kinderen te leren lezen.” Een hoog waarde­ringscijfer voor het thuisbrengen. Misschien vind jij het even hoopvol als ik, te ontdekken dat het Nederlands een en hetzelfde woord heeft voor “weather” en “again”. Laat me tenminste zeggen dat ik van je hou, en alle andere onvertaalbaarheden’ (p. 432). Een ode aan de nieuwsgierigheid, het informatietijdperk en de wetenschap, zegt de flaptekst van de Neder­landse uitgave - aan de vertaalwetenschap in het bijzonder, ben je in het laatste geval geneigd te zeggen. Niets staat vast, ‘everything requires cracking’. Powers heeft zijn zinnen speciaal voor de vertaaldeskundige geschre­ven: ‘Vertaling zetelt in iedere zin die ooit gezegd is. Niets is wat het is anders dan door contrast, ontcijferen, overbrengen’ (p. 596) en: ‘vertaling, hunkering naar overdragen, is niet Shakespeare in het Bantoe overbren­gen. Het is Bantoe in Shakespeare brengen. Om te laten zien wat een taal, afgezien van de zinnen van eigen bodem, verder nog zou kunnen zeggen. Het oogmerk is niet de bron uit te breiden, maar het doel te verbreden, meer te omvatten dan eerder mogelijk was’ (p. 596). Daar staat, in vrije parafrase: trouw zijn aan het origineel (een landschap, een cantate, een tekst) is niet het doel, en de schoonheid in de doeltaal al evenmin. Als de ontcijfering gelukt is, als de juiste oplossing getroffen is, ‘hoe tijdelijk, hypothetisch, vervangbaar en plaatselijk die ook mag zijn’, vormen het origineel en de vertaling (versterkt en verlengd, zegt Powers, want Shakespeare verandert ook eeuwig, ‘zijn analogieën passen zich aan de Afrikaanse vlakten aan’) een ‘driehoekssextant’ die terugverwijst naar de verwoeste toren van Babel en signalen doorgeeft aan een plaats ‘where knowledge goes without saying’: waar kennis vanzelfsprekend is, zeggen Schalekamp en Carmiggelt over en door Powers heen. Van de auteur krij­gen deze vertalers krediet, ze voegen iets toe aan zijn boek, herhalen en variëren het zoals Glenn Gould Bach varieert. Het is niet genoeg dat spelen als afgesloten te beschouwen. ‘Da Capo e Fine’ luidt het kleine slothoofdstuk van de roman dat ik volledig citeer: ‘Da Capo e Fine. What could be simpler? In rough translation: Once more with feeling.’ Herlees deze roman, inderdaad, vertaald en wel.