Vieux-Hull, 11 november 2024. Het is 3u33 en ik sta op. It’s raining cats and dogs. Ik werd wakker met de gedachte dat het vandaag Remembrance Day is. En hoe deprimerend het is om Wapenstilstand te vieren in een wereld waar er meer oorlog dan ooit lijkt te zijn. Ik heb het warm, veel te warm, menopauzaal warm, en ben klaarwakker. Dan maar even wat overpeinzingen in mijn notitieboekje neerpennen. Bon matin! Wordt het een goede morgen? Zal ik straks, als ik om 6 uur écht opsta, nadat ik naar het goede voorbeeld van mijn furry friend Amélie mijn stramme spieren gerekt heb, mogen genieten van het roodoranje ochtendgloren? I do hope so. Het zou me in elk geval vrolijk stemmen en goesting geven om onze dagelijkse ochtendwandeling aan te vatten.
Gisteren legde ik de laatste hand aan twee kortverhalen, ‘Vliegende vrouwen’ (‘Las voladoras’) en ‘Hondentanden’ (‘Caninos’)1, waarvan ik een hopelijk laatste versie naar mijn mentor van het Expertisecentrum Literair Vertalen zal sturen vooraleer de definitieve versie naar potentiële uitgevers vertrekt. Terwijl ik sleutelde aan mijn teksten en ze luidop declameerde voor een ingebeeld publiek, besefte ik pas echt hoe wreed die verhalen zijn. En hoe noodzakelijk het is om ze te vertellen. Ja, het is fictie, ik weet het. Nee, het is niet echt. Jawel! Het is levensecht. Het gaat over kindermisbruik. Het is van alle tijden. Het gebeurt overal. In alle talen. Hoe verwoord ik semejante crueldad? Mónica Ojeda2 deed het al, in het Spaans, op een wreed poëtische manier. Hoe slaag ik erin die sfeer te verwoorden in het Nederlands? En vooral, in welk Nederlands? Noord-Nederlands? Zuid-Nederlands?
Als ik mijn vertalingen gepubliceerd wil zien, dan moet ik er met de Nederlandse grasmaaier door, aldus mijn mentor. De rebel in mij protesteerde en maakte me vroegtijdig wakker, wild tegen de schenen schoppend van jan en alleman. Al die heilige huisjes, ze zouden eraan moeten geloven! Waarom is het Nederlands uit het noorden nog steeds de norm in de uitgeverswereld? Waarom zou ik ervoor moeten zorgen dat de Nederlandse lezers geen beroep hoeven te doen op Google bij het lezen van mijn vertaling? Onlangs had ik de grootste moeite om een Nederlandse vertaling van een Argentijnse roman niet zonder enige ergernis te doorploegen. Het origineel in het Spaans is prachtig. De vertaling zou dat ook kunnen zijn, ware het niet dat de Vlaamse vertaalster waarschijnlijk moest zwichten voor de grasmaaier waarmee de Nederlandse persklaarmaker haar tekst onder handen nam.
Tijdens onze uiterst leerzame en gezellige gesprekken werd ik er door mijn mentor herhaaldelijk op gewezen dat deze of gene term toch wel heel Belgisch of Vlaams klonk en dat we het beter zus of zo zouden vertalen als ik wilde dat het Nederlandse lezerspubliek mijn tekst zou snappen en zou kunnen smaken. Ik leer altijd graag woorden bij en heb dus in zo goed als alle gevallen haar goede raad gevolgd, maar nu ik er wat langer bij stilsta, en met die Hollandse vertaling die ik echt onverteerbaar vond in mijn achterhoofd, weet ik het eigenlijk niet meer zo goed. Wat als ik nu eens mijn zin deed en de Nederlandse lezers trakteerde op een Vlaamse vertaling?
Als Vlamingen hebben wij nu al jarenlang onze woordenschat kunnen uitbreiden dankzij Nederlandse uitgevers, die begrijpelijkerwijze vooral ten dienste van de meerderheid staan en natuurlijk geen liefdadigheidsinstellingen zijn. Maar wordt het niet eens tijd om de rollen om te draaien en de Nederlandse lezers de gelegenheid te geven hun vocabulaire te verrijken? Ik stel voor dat we de grasmaaiers op stal zetten en plaats maken voor de taal van de minderheid. Voor de periferie. Voor het zuiden, dat maar eens moet stoppen met zo op te kijken naar het noorden. Nederlands is zoveel meer dan Hollands. Het is ook Limburgs en Brabants, aan deze en gene zijde van de landsgrens, het is ook West-Vlaams en Antwerps. Geheel in de geest van de tendens om te dekoloniseren zou ik op die manier kunnen meewerken aan een emancipatie die zich, me dunkt, wel al schuchter aan het installeren is, maar een volledige ontvoogding ligt nog niet in het verschiet.
Ik merkte dat een aantal Nederlandse uitgevers tegenwoordig Vlaamse correctoren in dienst heeft. Zou het kunnen dat dit te danken is aan ons grotere taalbewustzijn? Wij hebben moeten vechten voor onze taal en moesten loskomen van het Frans. Als die Vlaamse aanwezigheid in de Nederlandse uitgeverswereld maar niet leidt tot de instandhouding van de onderwerping aan de norm uit het noorden, maar eerder het begin van een Vlaamse verovering van Nederlandse grond. Of misschien is verovering niet het juiste woord, wederzijdse bevruchting is mooier en zeker ook wenselijker. Open staan voor, nieuwsgierig zijn naar. Dat is al het geval voor Vlaamse auteurs, die in Nederland steeds meer succes hebben en daarvoor hun woordenschat niet helemaal hebben moeten omgooien. Nu de vertalers nog!
Laat de vertaalster haar stempel drukken op de tekst en er even creatief mee zijn als de schrijfster van de oorspronkelijke tekst. Zichtbaar en voelbaar aanwezig, in haar taal. Lezers zullen er rijker van worden. Uitgevers wellicht uiteindelijk ook, maar daar wil ik niet van wakker liggen. Ik ga opnieuw naar bed. Dromen van een wondere wereld, waar mensen en talen naast en niet boven elkaar staan.
Noten
1 Mónica Ojeda (2020), Las voladoras, Madrid: Páginas de Espuma, 121 p. Mijn vertaling van ‘Sangre coagulada’ (‘Gestold bloed’), een ander verhaal uit de bundel, verscheen in PLUK nr. 12, jaargang 2022.
2 Mónica Ojeda werd in 2019 de Next Generation Prince Clause Laureate, maar vooralsnog is nog geen werk van haar in het Nederlands verschenen en daar hoop ik verandering in te brengen.