Vlak voor de laatste les van het eerste jaar aan de Vertalersvakschool had ik een afspraak bij de tandarts. Er moest een kies uit. Ik zal de details achterwege laten. Maar toen ik bij de tandarts in de stoel ging zitten werd ik opeens héél bang, en dat zei ik tegen de tandarts. Hij ging meteen in een andere modus. Hij begon luchtig te keuvelen met de assistente, maakte grapjes, rekende hardop uit hoe lang hij al in het vak zat, hoeveel kiezen hij waarschijnlijk al had getrokken en toen het zover was, legde hij me heel rustig precies uit wat hij deed. Hij praatte me stap voor stap door de hele procedure heen en hoewel er wat gewrik bij kwam kijken, kon ik me enigszins ontspannen en viel het hele gebeuren me uiteindelijk toch mee.
Toen ik naar huis liep, bedacht ik dat tandarts toch wel een heel ander vak is dan vertaler. Eh… ja? Nou, het valt me op dat het vertalersvak vaak wordt vergeleken met andere beroepen en ik dacht, een vertaler is misschien veel, het is in ieder geval géén tandarts.
Voor die laatste les moesten we een kort verhaal vertalen van Michel Faber, ‘A Flash of Blue Light’, en daar zat ik middenin. Het was een vreemd, maar op het eerste gezicht eenvoudig verhaal. Synopsis: komt een vrouw op het politiebureau, zegt dat ze ontvoerd is geweest door buitenaardse wezens en wil daarvan aangifte doen. Ik was nietsvermoedend begonnen met vertalen. En toen, ik was ongeveer halverwege het verhaal, gebeurde het. Ik werd er totaal door verrast. Heel gek, want ik had de tekst al twee keer gelezen, en ik had een audio-opname beluisterd waarin Faber het verhaal zelf voorleest. En daar gebeurde eigenlijk al iets eigenaardigs, want vóór Faber begon te lezen zei hij dat hij niet zo goed was in Engelse dialecten en dat de luisteraar het hem maar niet kwalijk moest nemen als zijn uitspraak een beetje knullig overkwam.
Hmm, had ik er misschien overheen gelezen? Nee, in de geschreven tekst stond niets dat ook maar enigszins wees op een Engels dialect. Er kwam één accent in de tekst voor en dat was van de Duitse echtgenoot van de (eveneens Duitse) vrouw die aangifte doet. De dienstdoende agent vraagt aan de vrouw of ze, naast haar verklaring, ook concreet bewijs heeft van de ontvoering. Daarop geeft ze hem het telefoonnummer van haar man en zegt dat hij haar verhaal zal bevestigen. De agent belt het nummer, de man neemt onmiddellijk op en voor de agent ook maar een vraag heeft kunnen stellen, zegt de man: ‘I vill pay anysing what you ask,’ (…) ‘Please do mein femmily no harm.’
Ik had net deze twee zinnetjes vertaald en dan zegt de agent:
‘Your husband’s English is nowhere near as good as yours.’
En ik vertaal: ‘Uw man spreekt lang niet zo goed Engels als u.’
Hè?! Ik schrijf dit op in het Nederlands!
‘Uw man spreekt lang niet zo goed ENGELS als u.’
Hè?! Ik moet hardop lachen. Kan dit? Toen ik het zinnetje van de Duitse echtgenoot vertaalde, vond ik dat niet gek. Ik maakte er gewoon een Nederlandse zin van, met een Duits accent. Ik werd niet achterdochtig, ik had geen enkele twijfel. Waarom nu dan wel? En wat moet ik ermee?
Moet ik de tandarts in me naar boven halen? Kom maar, lieve lezer, niet bang zijn, ik leid u er wel doorheen! Moet ik de hele boel verplaatsen naar Nederland, naar een provinciestadje in Noord-Brabant of Groningen? En dan? Moet ik dan schrijven ‘uw man spreekt lang niet zo goed Nederlands als u’? (Maar wat doe ik dan met het beeld van Stonehenge dat door de auteur als metafoor gebruikt wordt voor een paar picknickbanken in het ochtendlicht?) Of moet ik, wat een sadistische tandarts zou doen, de zinnetjes van de Duitse man letterlijk overnemen, ze laten staan in het Engels met een Duits accent? Maar waarom zou die man Engels spreken, met een Duits accent, in een Nederlandse tekst? En waarom zou ik dan überhaupt de hele tekst vertalen? Wel maar gewoon vertalen dan? Maar geloof ik het dan? Gelóóft een lezer dat dan?
En toen herinnerde ik me een essay1 van Kate Briggs, waarin zij over dit vertaalfenomeen schrijft. Ze schrijft fantastisch en haar essay voert veel verder dan wat ik hier aanstip. Maar ze schrijft dus (in het Engels, en ik parafraseer hier, vooral omdat ik anders opnieuw in een metaprobleem terechtkom): wij lezers hebben op voorhand al een overeenkomst gesloten met de vertaler. We lezen dit boek in het Nederlands. De vertaler heeft dit geschreven en wij gaan er in mee. We maken ons nergens druk om, we trekken niets in twijfel, we zitten lekker te lezen.
En ik dacht aan de pond en de dollar, die geen euro’s worden, aan Trafalgar Square dat geen plein hoeft te worden, aan boeken vol gesprekken op Engelstalig grondgebied die in het Nederlands gevoerd worden, en dat ik dat als lezer volslagen normaal vind. En oké, er zijn vast wel dingen waarbij een vertaler de lezer tegemoetkomt. Maar niet zoals een tandarts, eerder als een assistente die heel discreet nog even wat spetters van je wang veegt voor je opstaat uit de stoel.
Ik kwam weer op mijn pootjes terecht en de Duitse echtgenoot spreekt in mijn Nederlandse vertaling inderdaad ‘lang niet zo goed Engels’ als zijn vrouw. Als lezer wil ik lekker in mijn (eigen) stoel zitten en me laten meevoeren door het verhaal. Zonder extra uitleg, zonder voetnoten, en in het verhaal wil ik de vertaler liefst niet zien. We spreken op voorhand gewoon af: de schrijver schrijft, de vertaler vertaalt, en als lezer geloof ik wat er staat.
Het verhaal van Michel Faber is niet in druk verschenen. Het maakt deel uit van een serie korte verhalen met als thema ‘Elsewhere’, door verschillende auteurs geschreven voor het Edinburgh International Book Festival (2010).
Noot
1 Briggs, Kate. 2017. ‘Dragonese’, in idem: This Little Art. London: Fitzcarraldo Editions, p. 11–31.