Nadat ik van de winter mijn been had gebroken en langer dan ik ooit had gedacht mijn hersenen er niet toe kon zetten om door te gaan met vertalen, bedacht ik een trucje. Zodra ik weer een beetje kon fietsen ging ik het terrein op van het voormalige Wilhelmina Gasthuis vlakbij het Vondelpark waar ik al een tijdje een derde van een kantoorruimte huur. In de hoop dat de stilte daar mijn concentratie terug zou brengen, wandelde ik naar het pleintje met de grote platanen en de kastanjeboom. Wie schetst mijn verbazing toen ik op dat pleintje een gek gevaarte aantrof dat daar niet eerder had gestaan: het leek wel een koets met twee paarden, alles gebouwd, geknutseld zou ik bijna zeggen, van losse planken - ja, het leek gemaakt van afvalhout, schoongemaakt en deels weer geverfd, er waren die twee houten paarden achter elkaar, zoals sleehonden, en ze trokken een wagen, of nee, eigenlijk geen wagen, het leek meer op een halve auto. Heel even deed ik mijn ogen dicht, het woord 'deux-chevauxtje' doemde op. Dat was het! Ja, een deux-chevaux, een lelijke eend, hoewel slechts het achterwerk van die auto, getrokken door twee paarden. Kijk maar:
Toen ik nog nauwelijks kon zitten met dat been had ik geprobeerd om een gedicht van Judith Herzberg te vertalen uit haar in 2022 verschenen bundel Sneller langzaam waarin dat deux-chevauxtje voorkomt:
Vergeetster die ik ben
gaat er wat tijd voorbij
tot ik besef hoe kwijt -
terwijl kwijter me toen
onleefbaar leek.
Nog steeds geneigd
tegen veel beter
weten in. Nog iets
verzin: een gril
voor op je graf.
Wat denk je
van een speelgoed
autootje, zo´n deux
cheveautje. De onze
in het klein...
Moeilijk genoeg al is het begin met die vergeetster, Vergesserin zou het equivalent zijn want ook een in het Duits niet bestaand woord, maar blijft ‘Vergesserin die ich bin’ niet te dicht op het Nederlands, zou ‘Vergesslich wie ich bin’, na de titel ‘Vergesserin’, wél kunnen?
Vergesslich wie ich bin
geht etwas Zeit dahin
bis ich erkenne wie sehr dahin –
wo doch dahinner damals
mir ganz unlebbar schien
Tevreden was ik over de niet bestaande vergrotende trap van het bijwoord ‘dahin’, dus dahin - dahinner - dahinnerst, of iets dergelijks, daar had ik plezier in, en eindelijk kon ik een rijm moeiteloos invoegen waar ie in het Nederlands niet eens stond (maar op zo veel andere plekken wel!).
Maar wat moest ik met dat ‘deux-cheveautje’, in die eigenaardige spelling, dat speelgoedautootje dat herinneringen aanwakkert aan lang geleden vakantietochtjes naar wie weet waar? Het Zuiden van Frankrijk? In het Duits wordt een Citroën 2CV ook wel lelijk eendje1 genoemd, ‘hässliches Entlein’. Maar dat roept dan vooral associaties op met het sprookje van Hans Christian Andersen, en is, net als de ‘lahme Ente’, minder dubbelzinnig maar dan nog steeds te lang. Ik koos uiteindelijk voor het Zwitserse woord ‘Döschwo’, hoewel dat dan weer erg kort was.
Was ik misschien toch beter bij die ‘lahme Ente’ gebleven, eventueel met een ‘chen’ of een ‘lein’ erachter?
Was hältst du
von einem Spielzeug-
Autochen, einem lahmen
Entlein. Wie unsrem
nur in klein.
Nu ik opnieuw naar het deux-chevauxtje op het Kastanjeplein keek, zag ik er ineens een man met dreadlocks bij die bezig was het geheel weer af te bouwen. Ik liep op hem af en vroeg of hij de kunstenaar was, ja hoor, nou kunstenaar zou hij zich niet willen noemen, maar hij had de constructie wel gemaakt, en hij had er niets op tegen dat ik een foto nam. Het is me helaas niet gelukt om zijn naam te achterhalen, dus voorlopig moet hij anoniem blijven, zoals de maker van het zagertje, zie verderop.
Een ander gedicht uit dezelfde bundel leek me nog veel onvertaalbaarder: Ode aan de Opstapper is wat de titel aankondigt, een ode aan een busje uit de jaren 90 dat de Prinsengracht op en neer reed, van de Brouwersgracht tot aan de Amstel en weer terug. Voor twee guldens mocht je mee, ik herinner me hoe heerlijk makkelijk dat was:
Je hoeft je hand maar op te steken
het busje stopt. Je stapt in,
groet en wordt gegroet
de kleinheid vergt vanzelf manieren.
De Opstapper was één van de ‘bijna-geheimen’ die Amsterdam rijk was, volgens het gedicht van Herzberg, zolang het een stad was ‘met on-opdringerig cultuur’. En wat te zeggen van het andere ‘bijna-geheim’ waar het gedicht mee opent? Het ‘klein sculptuur’,
... die man
die op het Leidsebosje in een boom
de tak waarop hij staat
bezig is door te zagen...
Hoewel ik al meer dan vijftig jaar in Amsterdam woon had ik nog nooit van het zagertje gehoord, en ook nu vond ik hem pas nadat ik mijn nek bijna had verrekt. Voor de zoveelste keer liep ik zoekend onder een grote tak door, en ja hoor, daar stond ie, heel klein, te zagen boven mijn hoofd.
Het grappige van dat zagertje is dat de beeldhouwer anoniem moet blijven, wil de stad het recht behouden zijn beelden neer te zetten. Nu ik hem eenmaal had ontdekt, volgde snel een tweede ontdekking: ‘Drie heertjes in gesprek’ is een beeld dat staat tussen het WG-terrein en de Ten Katemarkt, en intussen zag ik ook een foto van de ‘Man met vioolkoffer’ die ergens op de Marnixstraat staat.
Of je dit soort ‘realia’ in een vertaling over kunt brengen, blijft natuurlijk de vraag. Wel weet ik nu dat je dichters nodig hebt om de stad waar je leeft echt goed te leren kennen.
Noot
1 In Vlaanderen noemt men een deux-chevaux een ‘geit’ in plaats van een ‘eend’.