Zoals aangekondigd in het tweede deel van het drieluik over het vertalen uit het Latijn en Grieks op het gymnasium, zal in dit laatste deel verslag worden gedaan van een workshop literair vertalen. Dit stuk staat op naam van de drie vierdeklassers die aan de workshop hebben meegedaan en hun leraar David Cohen, die de ervaringen met deze workshop heeft geboekstaafd in de hoop dat ze interessant zullen blijken voor literair vertalers en docenten Klassieke Talen. In die laatste doelgroep is op de vorige twee stukken erg geestig gereageerd. Een docent liet dit weten:‘Zeggen dat je lekker Loukianos gaat lezen met de meest enthousiaste leerlingen van het Barlaeus en wel ziet wat daaruit komt is geen oplossing. (...) Ik heb zelf ook de wijsheid niet in pacht, maar ik compenseer dat ook niet door dan maar quasi-oplossingen te gaan lopen roeptoeteren.’ Classici houden wel van een beetje polemiek op z’n tijd.
Op zichzelf heeft deze docent gelijk: alleen het lezen is geen oplossing. Het onderzoeken hoe leerlingen omspringen met literair vertalen, in plaats van het gymnasiaal vertalen oftewel omzetten dat in het onderwijs schering en inslag is, zou kunnen bijdragen tot een oplossing.
Literaire vertalingen komen in de klas zelden voor, maar zijn op alle gymnasia en gymnasiumafdelingen steevast te vinden in bovenbouwproefwerken en schoolexamens, waar de leerling gevraagd wordt te analyseren hoe de vertaler is ‘afgeweken’ van de Griekse of Latijnse brontekst. De volgende vraag heb ik zelf een keer gesteld naar aanleiding van Paul Claes’ tien jaar oude stuk De appel van Sappho in Filter 20:1 (2013) 3-8:
Zoals de zomerappel hoog op een tak hangt te blozen,
hoog op de hoogste top door de appelplukkers vergeten,
nee, niet vergeten, maar onmogelijk om te bereiken...
Ook op deze vertaling van Sappho fr. 105a Voigt is heel wat aan te merken, ondanks de genialiteit van de vertaler. Wat mankeert er bijvoorbeeld aan zijn vertaling van het woord ἐδύναντ’?
Het antwoord is: de appel – die volgens de wetenschappelijke consensus symbool staat voor een bruid – was niet onmogelijk om te bereiken, maar de appelplukkers, oftewel degenen die naar de hand van de bruid dongen, konden het niet.
Verder zijn literaire vertalingen alleen dan te vinden als een leerling gevraagd wordt naar een thuis vertaald stukje Latijn of Grieks en dan een perfecte vertaling opleest, die vaak ook nog metrisch volmaakt is, en meent dat de docent niet door zal hebben dat een en ander uit een vertaling van pakweg Piet Schrijvers of Marietje d’Hane-Scheltema is overgepend.
Daarom wilde ik bij wijze van experiment met een aantal leerlingen een tekst vertalen die nog niet eerder naar het Nederlands vertaald is. Het betreft een satire van Loukianos van Samosata, een humorist uit de tweede eeuw na Christus, wiens science fiction-roman Ware Verhalen in mijn vierde klas is gelezen. Een aantal van zijn werken, waaronder die Ware Verhalen, is in Nederlandse vertaling (tweedehands) te verkrijgen. Een van die leerlingen, Nino, wist twee van zijn vrienden uit een andere klas, Nadir en Szymon, te overtuigen mee te doen aan deze workshop Loukianos vertalen.
In de eerste bijeenkomst heb ik verteld welke ervaringen ik zelf met het literair vertalen heb opgedaan en nog aan het opdoen ben. De drie jongens vertelden vervolgens wat hen eraan interesseerde: een van hen wilde wel meer Loukianos lezen (Nino), een ander overwoog Klassieke Talen te gaan studeren (Nadir), en de laatste meende op de verkeerde plek te zitten, want het Nederlands is niet zijn moedertaal en hij vond zichzelf er niet erg behendig in (Szymon). Zijn bijdrage bleek echter onmisbaar: waar Nino, Nadir en ik wel eens door onze virtuoze, hyper-idiomatische formuleringen op hol sloegen, wist Szymon feilloos de eenvoudigste en meest doeltreffende oplossing te vinden voor de vertaalproblemen die we onderweg tegenkwamen.
Loukianos’ satire Godenvergadering gaat over een vergadering rondom een laat-antiek probleem: de Griekse godenwereld barst uit haar voegen vanwege Oosterse godheden en allerhande personificaties zoals (de goden van het) Geluk, Noodlot en Recht die een plek als god hebben opgeëist. Ironisch genoeg is het juist zo’n personificatie, de god van de Spot, die daartegen van leer trekt.
ZEUS: Genoeg gemompeld, Goden! Houd op met dat stiekeme gefluister. We weten dat jullie boos zijn omdat er veel minderwaardige figuren deel beginnen te worden van ons gezelschap. Maar nu is er over deze kwestie een vergadering afgekondigd, dus laat iedereen zijn gedachten en klachten in het openbaar naar voren brengen. Hermes, jij spreekt de wettelijk verplichte aankondiging uit.
HERMES: Orde in de zaal. Wie van de eersterangs Goden die spreekrecht hebben, wil het woord voeren? De zaak betreft de vreemdelingen en buitenlanders onder ons.
Loukianos, die behoorde tot een literaire stroming waarin men het dialect uit het 5e-eeuwse Athene gebruikte, strooit kwistig met termen uit het Atheense recht. De briljante vondst ‘orde in de zaal’ is van Nino.
SPOT: Ik, de god van de Spot, wil spreken – als je het me wellicht toestaat, Zeus.
ZEUS: De aankondiging staat het toch al toe? Van mij heb je niets meer nodig.
De vondst om de optativus, een werkwoordsvorm die een wens, een mogelijkheid of een beleefd verzoek kan uitdrukken, te vertalen met ‘wellicht’, was van Nadir. In de tekst van Zeus worstelden we met een verbindingswoord tussen de beide zinnen, tot Szymon opmerkte dat er in de Nederlandse spreektaal eigenlijk geen verbindingswoord nodig is.
SPOT: Goed dan: ik vind dat sommigen onder ons bizarre dingen doen. Kennelijk is het voor hen nog niet genoeg dat ze zelf na hun leven als mensen tot goden zijn gepromoveerd: ze denken dat ze alleen iets goeds en innovatiefs kunnen doen als ze hun volgelingen en dienaren tot dezelfde rang verheffen als die van ons. En ik vraag je, Zeus, om het recht vrijuit te spreken: ik kan niet anders. Iedereen weet immers dat ik vrijheid van meningsuiting in de praktijk breng en dat ik geen enkele misstand met rust kan laten. Want ik bekritiseer alles en iedereen, zeg hardop wat ik denk, ben bang voor niemand en laat me niet uit schaamte de mond snoeren. Daarom denken de meesten dat ik een een lastpak ben die zomaar valse beschuldigingen uitspreekt en noemen ze me een intrigant. Maar aangezien het officieel is toegestaan en jij, Zeus, me in complete vrijheid laat spreken, zal ik alles zeggen en niets achterwege laten.
De jongens merkten al gauw wat ik eerder had geleerd, namelijk dat ‘spreektaal’ en ‘modieus taalgebruik’ akelig dicht bij elkaar liggen. We besloten dat ‘vrijheid van meningsuiting’ vermoedelijk nog heel lang in het Nederlands begrijpelijk zal zijn, maar ‘officier van justitie’ vonden we voor het woord κατήγορος (katêgoros – aanklager) te sterk actualiserend. Uiteindelijk kozen we voor ‘intrigant’, na opties als stokebrand, aanbrenger en aanklager te hebben gewogen en toch niet juist bevonden.
Het gaat hierom: velen nemen er geen genoegen mee dat ze deelnemen aan dezelfde vergaderingen en net zo luxe feestjes vieren als wij, en dat terwijl ze nota bene half sterfelijk zijn. Nee, ze hebben ook nog eens hun knechtjes en volgelingen meegenomen naar ons rijk en ze hier met valse legitimatie laten registreren, en nu krijgen ze naast uitkeringen ook een even groot aandeel in offers, terwijl ze ons niet eens de verschuldigde belasting betalen.
Loukianos laat de Spot hier met 2e-eeuwse xenofobie spelen. Wij wilden langs het hedendaagse register van vreemdenhaat scheren en tegelijkertijd ver weg blijven van kreten als ‘ze pakken onze banen af’. Zoals Szymon bij de laatste bijeenkomst opmerkte: de betekenis kennen we al, maar het gaat erom die over te brengen uit de 2e naar de 21e eeuw.
ZEUS: Spreek niet in raadsels, Spot, maar zeg duidelijk en verstaanbaar wat je te zeggen hebt, met naam en toenaam. Nu heb je je aanklacht gewoon in ons midden geslingerd en gaan de goden denken dat je die-en-die bedoelt. Zeg gewoon waar het op staat.
Vertaler Hans Boland adviseert vertalers om veel idiomatische uitdrukkingen te gebruiken, zodat de tekst als vlot hedendaags Nederlands wegleest. Of men ‘hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje’ daarvan een geslaagd voorbeeld vindt, hangt af van de context, de smaak van de vertaler(s) en de vermoede smaak van de beoogde lezer. In elk geval moet men maat houden: de woorden μηδὲν ἄγαν (‘niets te veel’) die op Apollo’s tempel in Delphi prijkten, gelden bij uitnemendheid voor vertalers. Ook moeten al te actuele uitdrukkingen vermeden worden: Zeus mag niet zeggen dat hij ergens ‘geen actieve herinnering aan heeft’.
SPOT: Goed dan, Zeus, nu je me aanspoort om vrijuit te spreken, en dat op zo’n koninklijke, werkelijk ruimhartige manier, zal ik inderdaad man en paard noemen. Het gaat om die uiterst edele Dionysos. Die is zelf half mens en van moederskant niet eens een Griek, maar de kleinzoon van een of andere Syrisch-Fenicische koopman genaamd Kadmos. Goed, hij heeft nou eenmaal onsterfelijkheid verkregen, dus mijn gedachten over hém zal ik jullie besparen. Zijn kleren, zijn dronkenschap en zijn manier van lopen laat ik buiten beschouwing, want volgens mij kunnen jullie allemaal wel zien dat hij een krankzinnig manwijf is dat al met een wijnadem rondloopt vanaf het ochtendgloren. Maar hij heeft ons opgescheept met zijn hele bende, en goddelijkheid verleend aan Pan, Silenos en aan zijn Satyrs, voor het merendeel een stelletje boerse woestelingen, springerige types met rare gedaanten. Een van hen heeft horens, lijkt van beneden op een geit en heeft een lange baard waardoor hij wel een bok lijkt. Een ander is een kale oude Lydiër met een stompe neus die meestal op een ezel rijdt, en de Frygische Satyrs hebben spitse oren en zijn ook kaal en dragen van die horens die je meestal op pasgeboren geitjes ziet. Ze hebben ook allemaal een staart. Zien jullie wat voor goden die hoogedele Dionysos voor ons aanlevert?
De ironie is bij Nadir in goede handen: ‘en dat op zo’n koninklijke, werkelijk ruimhartige manier’ was van hem. Met het woord ‘manwijf’ hebben we heel lang geworsteld: in het Grieks staat iets als ‘vrouwelijk en zelfs wijfachtig’. Het is natuurlijk een fictief personage dat wordt bespot, maar anno 2023 kun je als vertaler worden aangevallen vanwege je woordkeus op dit soort heikele gebieden. Uiteindelijk hebben we besloten het woord toch te laten staan en het risico te nemen dat Filter-lezers ons haatpost zouden sturen. Szymon merkte echter op: ‘Wie gaan dit lezen? Vertalers toch? Dat zijn net zulke nerds als wij, die snappen het vast wel.’
SPOT: En vervolgens zijn wij verbaasd als mensen op ons neerkijken bij het zien van zulke vreemde en belachelijke goden! Want laat me jullie vertellen dat hij ook nog twee vrouwen omhoog heeft gehaald, zijn minnares Ariadne, van wie hij de haarband als sterrenbeeld aan de hemel heeft gezet, en ook nog Erigone, de dochter van die boer Ikarios. En het absolute toppunt, Goden, die belachelijke hond van Erigone, die heeft hij ook mee naar boven genomen, omdat het meisje anders verdrietig zou zijn als ze dat hondje niet mee mocht nemen, waar ze aan gewend was en zo veel van hield. Dat is toch je reinste goddeloosheid, of niet soms? Maar wacht maar, er komt nog meer.
ZEUS: Waag het niet, Spot, om ook maar iets te zeggen over mijn zonen, Asklepios en Herakles. Ik zie waar jij naartoe wilt met dit betoog. Asklepios, de genezer, doet mensen opstaan uit ziektes en zelfs de dood, en hij is net zoveel waard als vele anderen bij elkaar. En Herakles, die tenslotte mijn zoon is, heeft door zijn twaalf opdrachten niet zomaar de onsterfelijkheid gekregen: dus laat hen hierbuiten.
De verwijzingen naar mythen die Loukianos’ tijdgenoten zonder enig probleem konden begrijpen, moesten wij zó formuleren dat een lezer die onbekend was met de levenswandel van de held Herakles er toch makkelijk doorheen kon lezen, zonder concessies te doen aan wat er staat. Hoe het er staat, daar ging het om.
SPOT: Speciaal voor jou zal ik zwijgen, Zeus, hoewel ik nog lang niet klaar was. Toch wil ik nog één ding zeggen: aan de brandwonden kun je nog zien dat ze pas na hun dood goden zijn geworden. Als het mocht zou ik jou ook aan de schandpaal nagelen.
ZEUS: Nou, je mag het best over mij hebben. Je klaagt mij toch niet aan; heb ik soms iets met die vreemdelingen te maken?
SPOT: Jazeker. Sterker nog: volgens het bijgeloof van de Kretenzers ben je ook nog eens dood, vandaar het graf dat ze aan de bezoekers laten zien. Maar dat is natuurlijk onzin, net zoals wat de Achaiers uit Aigion beweren: dat jij een ondergeschoven kind zou zijn. Maar goed: nu de kern van mijn pleidooi. Want aan het begin van al deze wandaden sta jij, Zeus, en jij hebt ons gezelschap verpest door steeds op sterfelijke vrouwen te springen. Je kunt het niet laten om elke keer een andere vermomming te kiezen. En wij maar telkens bang zijn dat je als stier nog op een altaar belandt, of in je gouden vorm door een goudsmit wordt bewerkt en dat we dan geen Zeus meer hebben maar een ketting, een armband of een oorring. En zo heb je de hemel volgestouwd met deze halfgoden: leuker kan ik het niet maken. En het belachelijkste is dat Herakles wel vergoddelijkt is, maar Eurystheus, die hem immers zijn twaalf opdrachten gaf, moest gaan rusten in een graf vlak bij de tempel van Herakles, zijn slaaf. En in Thebe hetzelfde riedeltje: Dionysos is nu bij ons op de Olympos, maar met zijn neven Pentheus, Aktaion en Learchos is het ietsje slechter afgelopen.
‘Door steeds op sterfelijke vrouwen te springen’ is precies het juiste register: niet grof en toch duidelijk spottend. De eer gaat naar Nino, die vaker de juiste formulering wist te treffen als het om dit soort scherts ging. Aan het eind van de alinea moest hij door Nadir en Szymon van zijn formulering ‘een tikkeltje slecht afgelopen’ worden afgeholpen: het uitgangspunt kill your darlings kun je als vertaler niet vroeg genoeg leren.
SPOT: Sinds het moment dat jij besloot de deuren open te gooien voor dit soort halfgoden en het bij sterfelijke vrouwen bent gaan zoeken, hebben alle anderen je voorbeeld gevolgd. Niet alleen de mannen, maar het absolute dieptepunt is dat zelfs de vrouwen nu durven van de Olympos af te dalen. Want wie heeft nou niet van Anchises en Tithonos en Endymion en Iasion en hun andere minnaars gehoord? Dat laat ik nu even terzijde, want het onderzoeken van al die affaires zou te lang duren.
ZEUS: En nu niet over Ganymedes beginnen, Spot, want als je de jongen kwetst door zijn afkomst belachelijk te maken, zal het lachen je vergaan.
‘Het bij sterfelijke vrouwen bent gaan zoeken’ is deze keer van Nadir. In de volgende alinea moesten we het verhaal van Ganymedes, die door de oppergod werd geroofd, goed parafraseren om de lezer niet te laten struikelen. Ook wordt nu duidelijk dat er veel oosterse godheden aan de Olympos zijn neergestreken, waarvan sommigen communicatief nogal beperkt lijken:
SPOT: Dus ik moet ook niet over de arend beginnen, die hem omhoog heeft gevlogen? Die zit hier op je koningsscepter en lijkt wel op jouw hoofd te willen nestelen. Is hij dan ook een god, of sorry, moet ik vanwege Ganymedes ook over hem zwijgen? Maar ik wil wel in ieder geval die Phrygiërs benoemen: Attes, Korybas en Sabazios. Waar komen die nou weer vandaan?! Of die Mithras, de Pers met een kaftan en een tulband, die niet eens Grieks spreekt: zelfs als je op zijn gezondheid wil gaan drinken verstaat hij het toch niet. Dan krijg je dus die Skythen en Geten die ons allang voor gek hebben verklaard: bij hen kan jan en alleman tegenwoordig god worden. Bijvoorbeeld Zamolxis, die de slaaf van Pythagoras was en op een of andere manier erdoorheen is geglipt en nu tot hun goden behoort.
Dit alles viel nog wel mee, mijn beste goden, maar jij, hooggeëerde hondenkop, die naar de naam Anubis luistert? Wat doe jij hier met je linnen gewaad, waar haal jij het lef vandaan bij een godenvergadering te zitten, terwijl je alleen kan blaffen? En Apis, uit Memphis: hoe komt zo’n beest aan aanbidders, orakels, en zelfs profeten? Ik schaam me dat die hele Egyptische dierentuin, met ibissen, apen, bokken en weet ik veel wat nog meer, hier nu aan tafel zit. Vinden jullie het ook niet onuitstaanbaar dat zij evenveel en zelfs meer worden aanbeden dan jullie? Zelfs jij, Zeus – of moet ik Ammon zeggen? – bent niet veilig voor hen. Hoe houd jij het nog uit met die Egyptische ramhorens op je hoofd?
Loukianos steekt zowel met vreemdelingenhaters als met complete cultuurrelativisten ongenadig de draak:
ZEUS: Wat een schandelijke dingen beweer je allemaal over de Egyptenaren! Maar Spot, de meeste van je klachten zijn voor mensen die de mysteriën kennen gewoon te begrijpen, dus waar heb je het over? Je bent zelf immers niet ingewijd.
SPOT: Ja, die mysteriën zijn zeker van belang om te snappen dat een god een god is een een hondekop een hondekop.
ZEUS: Wat maken die Egyptenaren nou uit? We bespreken het een andere keer wel als het wat rustiger is. Ga maar door met de anderen.
Voordat er een officiële resolutie wordt voorgelezen, gaat Spot over op twee laatste categorieën, waarbij zowel bijgelovigen als filosofen op het hakblok gelegd worden:
SPOT: Nou, Zeus, dan hebben we bijvoorbeeld Trofonios. Of Amfilochos, de zoon van een vervloekte moedermoordenaar, die met zo’n nobele afkomst in Kilikië orakels uitkraamt en zijn klanten voor twee obolen onzin verkoopt. En daardoor is jouw reputatie naar de haaien, Apollo! Uit letterlijk elk altaar kan een orakel galmen, ook al is het een steen. Zolang je er maar olie op gooit, er kransen op legt en er een of andere clown naast zet – en daar kun je op deze wereld al genoeg van vinden. Het is al zo ver dat we standbeelden hebben die mensen genezen, zoals Polydamas met koortslijders in Olympia, of wat Theagenes in Thasos uitvoert. Zelfs Hektor krijgt nu in Troje offers en Protesilaos in Chersonesos op Kreta, helemaal aan de overkant. En doordat we met zo velen zijn, zijn valse eden en heiligschennis aan de orde van de dag, en kijken mensen überhaupt op ons neer – en terecht.
Tot zover de bastaarden en degenen die illegaal zijn ingeschreven. Maar ik lig de hele tijd in een stuip als ik hoor over die rare, tot god gepromoveerde woorden, die helemaal niet kunnen bestaan. Waar zijn ze dan, die dingen die alsmaar worden aangehaald, zoals Deugd, Natuur, Lot en Toeval, ononderbouwde verzinsels van die stupide prutsers die zichzelf filosofen noemen? Maar hoewel al die dingen ad hoc in elkaar geflanst zijn, zijn sukkels er zo sterk in gaan geloven dat ze ons geen offers meer willen brengen. Ze hebben het idee gekregen dat zelfs duizend offers niets kunnen veranderen: het is toch het allesbepalende lot dat alles ten uitvoer brengt en onveranderlijk vaststaat. Graag zou ik je willen vragen, Zeus, of jij ooit met die Deugd, Natuur of Lot iets te maken hebt gehad? Jij hoort hun namen toch ook altijd in dat gezwets van die filosofen? Ik hoop dat je niet zo doof bent dat je hun geschreeuw niet verstaat.
Ik heb nog een hele hoop te zeggen, maar ik zal het hier bij laten. Want ik zie donders goed dat velen zich aan me ergeren en over me zitten te smiezen, vooral diegenen die ik met mijn vrijheid van meningsuiting heb beledigd. Dan zal ik nu maar mijn motie over hen voorlezen, met je welnemen, Zeus: hij is al af, hoor.
ZEUS: Voor mijn part mag je hem voorlezen, want je hebt ook zinnige dingen gezegd, en aan de meeste daarvan moeten we inderdaad iets doen.
Wie de resolutie tot zich wil nemen waarmee de Goden zullen proberen al deze indringers van de Olympos te jagen, kan het slot van onze vertaling hier als PDF-bestand vinden: https://davidomarcohen.files.wordpress.com/2023/07/loukianos-godenvergadering-vertaling.docx
Van deze exercitie, die wekelijks op donderdagmiddag heeft plaatsgevonden, heb ik geleerd dat je met leerlingen een heel eind kunt komen. Diegenen die aardigheid hebben in het zoeken van formuleringen waarmee een Oudgriekse tekst uit het staketsel van zijn lexicale, grammaticale, syntactische en cultuurhistorische beperkingen naar het hier en nu kan worden gehesen, verdienen een dergelijke uitdaging. We zouden er daarom goed aan doen de literaire vertaling niet alleen als toetsmiddel, maar ook als opdracht op te geven. Wie weet kan hiermee het nijpende tekort aan literaire vertalers ook het hoofd worden geboden. Vertalers uit de oude talen zijn er erg weinig, en degenen onder hen die nog niet met pensioen of emeritaat zijn, komen er minder snel aan toe – Vincent Hunink uitgezonderd, die elke tekst vertaalt die niet binnen drie tellen de benen neemt. Maar door de klassieken te leren vertalen op school, kan er wellicht goesting gewekt worden om ook uit levende talen te willen gaan vertalen: vertalers uit Romaanse en Scandinavische talen zijn er ook niet in overvloed, om van het Nieuwgrieks nog maar te zwijgen.
Na de laatste bijeenkomst, waarin we nog één keer door de tekst zijn gegaan en de laatste pijnpunten (intrigant? manwijf?) hebben weggewerkt, zijn we het café ingedoken om na te praten over deze zes maanden vertaalwerk. Deze foto mag dienen als herinnering aan een samenwerking die zich allengs ontwikkelde tot kameraadschap: vertalen blijkt te verbroederen. Wie had dat gedacht?
Vlnr: Nino, Szymon, Nadir, David in Café Heuvel te Amsterdam.