Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Dan maar wat minder rijm

Bert de Waart

Acht jaar geleden verscheen Poems of 1890, een selectie uit Herman Gorters Verzen uit 1890 in de Engelse vertaling van Paul Vincent, en ik vond die vertaling prachtig (De Waart 2016). In zijn inleiding geeft Vincent alvast zijn vertaling van de eerste twaalf regels van Mei (Gorter 2015: 3). Dat smaakt naar meer, vond ik.

Die vertaling van Mei is in mei 2021 verschenen, en al in maart van dat jaar een andere in het Engels, door Michiel Kruijff. Er waren (maar) drie vertalingen van dat hele 4381-regelige gedicht uit 1889: in het Duits door Max Koblinsky in 1909, in het Fries door Klaas Bruinsma in 1998 en in het Frans door Nicolas Ouwehand in 2017. En dan in 2021 ineens twee bijna tegelijk, beide in het Engels.

Opmerkelijk, maar ook alweer twee jaar geleden. Tijd voor een vergelijking. Ik zal verder citaten uit Gorters brontekst, Gorter 1889, aanduiden met een G, en die uit de vertalingen met een Vincent en Kruijff respectievelijk met V of een K, telkens met paginanummers.

Paul Vincent heeft een grote staat van dienst als oud-docent Nederlands in Londen, bloemlezer, inleider en als vertaler Nederlands-Engels: hij vertaalde onder veel anderen Hooft, Vondel, Bilderdijk, Gezelle (een mooie dikke tweetalige bloemlezing: Gezelle 2016), Couperus, Van Ostaijen, Elsschot, Boon (Vondel Translation Prize 2012 voor My little War), Hermans, Mulisch en Nolens.

Informatie over Michiel Kruijff is schaarser. Hij is, volgens een aankondiging in De Volkskrant (Van den Berg 2021), lucht- en ruimtevaartkundig ingenieur, en dit is zo te zien zijn eerste literaire vertaling. De routinier tegen de enthousiaste amateur.

 

Een nieuwe lente …

            Een nieuwe lente en een nieuw geluid:

            Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,

            Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht

            In een oud stadje, langs de watergracht —

  5        In huis was ’t donker, maar de stille straat

            Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat

            Nog licht, er viel een gouden blanke schijn

            Over de gevels in mijn raamkozijn.

            Dan blies een jongen als een orgelpijp,

10        De klanken schudden in de lucht — zoo rijp

            Als jonge kersen, wen een lentewind

            In ’t boschje opgaat en zijn reis begint. (G: 1)

 

            A new-born springtime and a new-born sound:

            I want this song like piping to resound

            So often heard at summer eventide

            In an old township, by the waterside –

  5        The house was dark, but down the silent road

            Dusk gathered and above the sky still glowed,

            And a late golden, incandescent flame

            Shone over gables through my window-frame.

            A boy blew music like an organ pipe,

10        The sounds all trembled in the air as ripe

            As new-grown cherries, when a springtime breeze

            Begins its upward journey through the trees. (V: 15)

 

            The spring is new and new the sound it brings:

            I want this song to be like whistling

            I heard on summer days before night fell

            In an old town along the calm canal –

  5        Twas dark inside but in the silent road

            A gleaning gloam, upon the sky still glowed

            A light, there shone a blank and golden flame

            Over the gables of my window frame.

            A boy was blowing like an organ pipe,

10        The tones were trembling in the air as ripe

            As young red cherries, when the wind of spring

            Rustles the shrub, its journey there begins. (K: 15)

 

Van zo’n overbekend stuk cultuurgoed denk je gemakkelijk dat het precies goed is, dat het precies zo moet zijn als je het al zo vaak gehoord en gelezen hebt, maar wat staat er eigenlijk in deze twaalf regels? Drie dingen die ik voor het eerst zag toen ik close ging lezen.

  1. De komma na ‘stadje’ in r. 4 geeft een korte pauze, en daardoor staan er hier twee plaatsbepalingen. Zo heb ik deze regel ook altijd gelezen: de ik-persoon hoort dat gefluit in een oud stadje, en wel vanuit een huis aan het water. Maar dat huis kijkt uit op een straat, staat in r. 5, dus het moet dat stadje zijn dat aan het water ligt, en die komma zou er beter niet staan. Kruijff heeft gelijk – of hij is zuinig met zijn komma’s.
  2. Die gouden blanke schijn valt in r. 8 ‘over de gevels in mijn raamkozijn’. Waar komt dat licht vandaan? Het blinkt aan de lucht, staat in r. 6, en daarom zag ik het altijd van boven de gevels van de huizen aan de overkant – die dan al schemer aan het vergaren zijn – het raam aan deze kant binnenschijnen. Maar het was donker in huis van de ‘ik’, dus dat ligt aan de schaduwkant, en het late licht schijnt op de gevels ertegenover, die door dat raam zichtbaar zijn: vandaar ‘in’, vandaar ‘kozijn’.1 Dat er na ‘gevels’ geen komma staat is dus van betekenis. (Ruim een halve eeuw later schreef Bloem over wolken die, omrand door zolderramen, langs de lucht bewegen.) Vincents ‘through’ zou moeten gaan om de blik door het raam naar buiten, en niet om het licht dat door het raam naar binnen valt. Die blik van binnen naar buiten kan misschien met through: je vindt wel uitdrukkingen als the landscape through my window, maar het voorzetsel from is daarvoor geloof ik gewoner: the view from my window. Kruijffs ‘gables of my windowframe’ is nauwelijks te begrijpen als ‘door mijn raam zichtbare gevels’, of als wat dan ook.
  3. Kunnen jonge kersen rijp zijn (r. 10-11)? Zijn ze misschien jong, net als die klanken die ook jeugdig klinken, en zijn ze rijp omdat zo’n lentewind alleen op rijpe kersen genoeg vat heeft om ze door de lucht te laten schudden, net als die klanken? Kersen groeien aan bomen, en bij Vincent staan die er ook. ‘Trees’ en ‘springtime breeze’ is een mooi rijm, mooier dan Kruijffs ‘wind of spring’ en ‘begins’, maar Kruijff doet iets anders. Hij laat de wind zelf klinken, in een prachtig klanknabootsend ‘Rustles the shrub’, met handhaving van bosje. Bij Gorter staat er niets over het geluid dat de wind maakt: je moet bij hem dat geluid voor je zien: het lijkt op bewegende kersen. Dat is misschien een stoutmoedige synesthetische vergelijking, maar ik vind Kruijffs oplossing minstens zo mooi, en duidelijker.

Aan Vincents vertaling van deze twaalf beginregels is te zien dat hij een ervaren vertaler is. Met een handig gebruik van shifts weet hij bijvoorbeeld mooie rijmen te realiseren. De permutatie van ‘klinkt’ en ‘gefluit’ in r. 2 maakt het rijm ‘sound’-‘resound’ mogelijk, wat bijna net zoveel op elkaar lijkt als ‘geluid’ op ‘gefluit’, en door in r. 3 ‘voor een zomernacht’ te vervangen door  zijn synoniem ‘op een zomeravond’ laat hij ‘eventide’ rijmen op ‘waterside’. Kruijff rijmt in die eerste vier regels veel minder handig, en veel minder fraai. De alliteratie in zijn regel 6, ‘A gleaning gloam’, ‘een verzamelende schemer’, - ‘glowed’, ‘blonk’, vind ik echt lelijk, al zijn wel al Gorters woorden vertaald.

Het metrum van Mei is de jambische pentameter, vijf jamben per regel. En wat Wouter Tigges vindt van Shakespeares sonnetten (Tigges 2021) vind ik van dit gedicht van Gorter: die vijf jamben zijn een essentieel poëtisch kenmerk ervan (van die sonnetten vind ik dat trouwens ook). Dat metrum is de maat van het lopen, dat stuwt het gedicht voort. Die drive wordt nog versterkt doordat de overgrote meerderheid van de versregels, zeker in de eerste helft van het gedicht, mannelijk rijm hebben, zodat je na de vijfde jambe in dezelfde beweging verdergaat met de eerste van de volgende regel. En daar komen dan nog de talrijke enjambementen bij: aan het eind van een regel wordt je door Mei maar spaarzaam rust gegund.

Afwijkingen van het metrum vind je vooraan de regel, zoals in r. 4: ‘ĭn ěen ōud stādjě’, en in r. 8, ook in een plaatsbepaling: ‘ŏvěr dě gēvěls’, en waar die afwijking iets belangrijks prominent maakt, als in r. ‘dăt dĭt līed klīnkt’ in plaats van ‘dăt dīt lĭed klīnkt’: het lied, daar gaat het over. In r. 4 en 8 hebben beide vertalingen datzelfde huppeltje aan het begin. Bij Vincent heeft ‘Dusk’ aan het begin van r. 6 een accent: ‘dūsk gāthěred ānd’, en dat vertraagt die regel, maar dat stoort niet in de avondschemer: je weet wel, melancholie, en trouwens, ‘schemer’ heeft bij Gorter ook een accent. Bij Kruijff is de ritselende wind in het bosje extra klankrijk doordat ‘Rustles’ het accent op de eerste lettergreep heeft: ‘rūstlěs thě shrūb’. Geritsel is nooit in de maat.

Vincent gaat vrijer om met deze meeslepende Nederlandse tekst, en maakt er een meeslepende Engelse tekst van. Kruijff houdt Gorter steviger vast, en blijft (daardoor) vlakker, bleker.

 

Dŏor bōntě vlēkjěs līcht ŏp ’t wīttě bēen

In deze eerste twaalf regels, tenminste. Daarna lijkt het wel of Vincent zijn draai verliest en Kruijff de zijne juist vindt. Bijvoorbeeld:2

            Als een wit vlindertje liep zij daar heen,

620      Door bonte vlekjes licht, op ’t witte been

            Bevend schakeerend. En toen klom ze af

            Waar het beekwater viel en monding gaf

            Tusschen twee weien, die het beide streelt.

            Daar staat een wilg, een wachter die zich beeldt,

625      En komen grove runderen den stroom

            Drinken des avonds, daar valt laat en loom

            Het loof af in November, daar licht loomer

            In vreemde maanden al de jonge zomer.

            Daar stond in ’t engste hoekje van de wei

630      Tusschen wat elzen en een haag van mei-

            Doorn rood geknopt, […] (G: 28)

 

            Like a white butterfly she made her way,

620      Through coloured specks of light, oh so gay,

            Trembling hues on her white leg. She climbed down

            Where stream water fell and meadows lay round.

            Both it caresses: a willow stands there

            That thinks it's a guard, the meadow its care.

625      To drink from the stream come rough-mannered cows

            At eve, and leaves fall from November boughs.

            In strange months the languid young summer glows.

            There stood where hedges the narrow field close

630      Among some tall alders a hawthorn hedge

            With red buds, […] (V: 49)

 

            She walked there like a butterfly in white

620      Her legs through multi-coloured flecks of light,

            Like mottled marble, a vibrating glare.

            She then climbed down the waterfall to where

            The brook gave mouth between two fields and brushed

            Them both. A willow stands guard there robust,

625      Brute oxen come to drink the stream when eve

            Falls red, there late and lazy fall its leaves

            Novemberish, and lazier there shine

            In unfamiliar months young summer signs.

            At the narrowest grassy edge there lay

630      Between some alder and a hedge of may,

            With reddish buds […] (K: 56-57)

 

Lees beide vertalingen hardop en je hoort het: die van Kruijff loopt, net als Gorters tekst, stevig door, met soms een huppeltje of even een ingehouden pas, die van Vincent strompelt en struikelt. Kruijff schrijft vanzelfsprekende jamben, bij Vincent hoor je hoeveel moeite die jamben kosten. Daar staat tegenover dat al Vincents rijmen zuivere volrijmen zijn, en bij Kruijff alle eindrijmen in r. 623 – 628 halfrijmen.

Mei, het titelpersonage van dit boek, en personificatie van de gelijknamige maand, loopt langs een beekje door een bos naar de bosrand. Door het bladerdak vallen veelkleurige bewegende lichtvlekjes op haar witte been, en kijk eens hoe de beide vertalingen dat laatste verwoorden. ‘Gay’ (Vincent, r. 620) betekent (ook) ‘bontgekleurd’, maar na dat ‘coloured’ en met dat ‘oh so’ doet het wat kinderachtig aan, al rijmt het perfect met ‘way’. Kruijff vat beenkleur en lichtvlekjes samen in een nieuw beeld: ‘mottled marble’, ‘gevlekt marmer’, (r. 621). In deze passage volgt Vincent de brontekst getrouw, en is Kruijff de vertaler van het grote gebaar.

Maar niet noodzakelijk van het trefzekere gebaar. Heeft hij echt niet gezien dat Gorter in r. 630 het woord ‘meidoorn’ heeft afgebroken om het te laten rijmen op ‘wei’, en dacht hij dat we hier een meihaag met rode doornen hebben? Vincents vertaling is uit de maat met een toegevoegd ‘tall’ en een weggelaten lidwoord a.

Gorters syntaxis is zo nu en dan, laten we zeggen, eigenaardig. In r. 624: ‘een wachter die zich beeldt’, moet betekenen: ‘die beeldt zich in dat hij een wachter is’ – die wilg namelijk. Zoveel woordkunst was Kruijff te machtig: bij hem is die wilg wachter; Vincent is hier de betere kenner van Tachtiger taalgebruik.3 In de volgende regel zijn beide vertalingen ongeloofwaardig. ‘Grove runderen’, dat zijn toch zwaargebouwde koeien, en niet slechtgemanierde, zoals Vincent, of wilde, zoals Kruijff vertaalt? Die runderen drinken de stroom, en niet uit de stroom; Vincent corrigeert dat.

 

Tjalk als in valk, tjalk as in hawk

Mei begint en eindigt, zoals bekend, op het strand, dus het is geen verrassing dat we er een Nidiaanse zeehond (De Waart 2019) in aantreffen. Het gaat dit keer om een tjalk, een scheepstype voor de binnenvaart, en eigenlijk alleen hier te lande bekend. Het begin van de derde zang:    

            

                                    Het was de nacht

            Toen alle wolken te begraven gingen.

3600    Ik zat waar een rivier ging en er hingen

            Treurwilgen over mij, waardoor de wind

            Zoet en zoel weende tranen als een kind.

            Het was zóó een rivier tusschen twee dijken

            Als uit de bergen springt en door de rijken

3605    Van Duitschland en van Holland naar zee gaat.

            Het water gonsde, als een overlaat

            ’s Winters des nachts van water, en een tjalk

            Kwam soms den stroom af als een donk’re valk

            Op ’t tweetal vlerken, […] (G: 159)

 

                                   It was the night

            When all the clouds went out to dig the graves.

3600    I sat where a river ran; there hung caves

            Of willows above, through which the wind, mild

            And sultry, wept tears like those of a child.

            It was a river there between two dykes

            That springs from the hills and goes through the likes

3605    Of Germany and Holland to the sea.

            The water churned like an overflow, see,

            On a winter's night and a sailing barge

            Perhaps came downstream like a falcon large

            On its two wings, […] (V: 215)

 

 

                                   It was the night

            When all the clouds left for their burial.

3600    Where I sat went a river, and there lolled

            A weeping willow over me, through it

            The wind wept children's tears, balmy and sweet.

            Such a river in between two dykes commenced

            In mountain ranges and goes by the lands

3605    Of Germany and Holland to the sea.

            The water whirred, much like a spillway's wheeze

            Of water in a winter night, a tjalk

            Came sometimes down the stream like a dark hawk

            On its two wings, […] (K: 265)

 

Die tjalk staat in regel 3607, en rijmt op ‘valk’. Kruijff introduceert dit skûtsje in de anglofone cultuur, met zijn Nederlandse naam, die in het Engels blijkbaar rijmt op walk, zodat hij de valk vervangt door een andere, rijmende, roofvogel. Vincent zoekt in de Engelse cultuur, met name in de bruine vloot, een equivalent, en de ‘barge’ is dat inderdaad. De valk kan bij hem valk blijven, maar dan wel een grote: er moet gerijmd worden.

Nu is die tjalk in deze passage nogal dreigend, als een donkere valk, en daar past Vincents ‘large’ wel in. Ook ‘caves / of willows’ (r. 3600-3601) voor ‘treurwilgen’ is nog wel voor te stellen, evenals de toevoeging ‘wheeze’, ‘gehijg’, door Kruijff in r. 3606. Maar Vincents ‘see’ in regel 3606 doet echt niets anders dan op ‘sea’ rijmen. Gorters rijm ‘dijken’ – ‘rijken’ (r. 3603-3604) doet ook niet veel, maar Vincent, misschien in een poging om bij wijze van Hollandpromotie ‘dykes’ als rijmwoord te handhaven, komt met ‘likes’: dat is onmiskenbaar een stopwoord.

 

Verzen te leen

Die stopwoorden zijn allicht onvermijdelijk als je per se overal zuivere rijmen wil, alsof dat je invariandum is. In Poems of 1890 gebruikte Vincent ze ook vaak, maar daar bleven ze meestal binnen de sfeer van het gedicht; vaak was het toegevoegde woord light, en daarmee zit je bij Gorter eigenlijk altijd wel goed. In Mei/May zijn het er veel meer, en ze storen ook meer: ze voegen niets toe, of schuren zelfs tegen de context. Nog twee voorbeelden:

  1. Mei is hopeloos verliefd op de god Balder, en biedt hem zichzelf aan:

3230    Zie, ’k wil u geven alles wat ik heb,

            Ik deed het altijd, ’k doe ’t nog, ik schep

            Honderde dingen uit mij, àl voor u, […] (G: 142)

 

Maar bij Vincent is het een wat andere transactie: Balder krijgt bij hem e.e.a. te leen4.

 

3230    See, I want to give you all that I own.

            I always did. Still do, create on loan

            Hundreds of things from myself, all for you.  […] (V: 193)

 

  1. De slotregel is bijna even iconisch als het begin. Mei is gestorven, en de ik-figuur begraaft haar op het strand.

                                   […] met lachen of geschrei -

4380    Daar ligt bedolven mijne kleine Mei. (G: 194)

 

                             […] with laughter and with tears –

4380    For there lie buried my little May's fears. (V: 257)

 

Wat Mei ook gevoeld heeft in die laatste uren, verdriet, berusting, maar geen vrees: dat lachen of geschrei komt van de golven die vanaf nu over haar graf heen spoelen.5

 

Ik mis in Vincents vertaling de jamben, en die stoplappen zitten me in de weg. Mijn voorkeur voor Vincent of Kruijff zal daarmee wel duidelijk zijn; die bleek trouwens al uit de titel van dit stuk.

 

Noten

1 Dat ‘-kozijn’ staat er enkel voor het rijm, zou iemand kunnen zeggen. Maar dan nog is het licht scheen in mijn raamkozijn een rare zin: je zou dan eerder het licht scheen mijn raamkozijn in verwachten, maar dan moeten die kozijnen wel lichtdoorlatend zijn.
2 In Gorter 2021 en in Gorter 2020 zijn de regels niet genummerd; ik geef ze in de fragmenten die ik citeer het nummer van de corresponderende regels in het Nederlands. Vincents vertaling van dit fragment is een regel korter.
3 Dat laat hij bijvoorbeeld ook zien in zijn vertaling van r. 4303-4305: ‘En bleek en bleeker werden hare wangen, / En flauw en flauwer werd ook het verlangen / Dat in de oogen brandt der sterveling.’ (G: 191).  Deze passage staat tegen het eind van het gedicht, waar Mei stervende is. Het zijn haar wangen die bleek worden, en zij is ook die sterveling, heeft Vincent waarschijnlijk geredeneerd, want ‘der’ is vrouwelijk enkelvoud. Dan was der stervelinge correcter geweest, maar het woord rijmt op ‘kring’ in de volgende regel. Ik ken maar twee vertalingen van deze passage die hier een vrouwelijke vorm gebruiken: een Franse vertaling van enkele fragmenten door Liliane Wouters: ‘celle qui va mourir’ (Gorter 1989: 5) en Vincent: ‘the mortal woman’ (V: 253). De andere vertalers lezen hier blijkbaar des stervelings, en vatten dat op als ‘van alle stervelingen’. Kruijff heeft bijvoorbeeld ‘mortal men’ (K: 313).
4 En ’ik schep’ is hier niet ‘ik creëer’, dus is ‘I create’ niet de goede vertaling; de tekst vervolgt met ‘Ik ben zooals een mijn, uit mijn schaduw / Werp ik te voorschijn groote edelsteenen / En maak er bergen van […] (r. 3233-3235). Mei is hier aan het delven. Kruijff heeft ‘scoop’.
5 Misschien leed Gorter zelf hier ook aan rijmdwang: hij wilde zijn gedicht eindigen met ‘Mei’, en heeft voor de vorige regel ‘geschrei’ bedacht en daarna ‘lachen’: twee bezigheden die je van golven niet zomaar verwacht. Maar Vincents ingreep is niet zozeer ongeloofwaardig, als wel in strijd met de strekking van de hele derde zang van Mei.

 

Bibliografie

Berg, Erik van den. 2021. ‘May. Gorters lentegedicht, nu ook voor Engelstaligen.’ In: De Volkskrant, 27 maart. Ook:https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/gorters-mei-verschijnt-na-132-jaar-in-het-engels-en-meteen-in-twee-versies~b8bf862a/
Gezelle, Guido. 2016. Poems of -. A bilingual anthology. Ed. and transl. by Paul Vincent. [1st ed. 1999] London: UCL Press. Ook:   https://discovery.ucl.ac.uk/id/eprint/1527593/1/Poems-of-Guido-Gezelle.pdf
Gorter, Herman. 1889. Mei. Amsterdam: W. Versluys. In de dbnl: https://www.dbnl.org/tekst/gort004mei_01_01/colofon.php
Gorter, Herman. 1909. Mai: ein Gedicht. Übers. von Max Koblinsky. Leipzig: Maas & Van Suchtelen.
Gorter, Herman: 1989. ‘Uit: ‘Mei’. Extrait de ‘Mai’’ Traduit du néerlandais par Liliane Wouters. In: Septentrion, jg. 18: 5. dbnl: https://www.dbnl.org/tekst/_sep001198901_01/_sep001198901_01_0127.php
Gorter, Herman. 1998. Mei-Maaie. Mei oersetting fan Klaas Bruinsma. Ljouwert: Útjowerij Frysk en Frij.
Gorter, Herman. 2015. Poems of 1890. A selection. Transl. by Paul Vincent. London: UCL Press. Ook : https://discovery.ucl.ac.uk/id/eprint/1471224/1/GORTER%209781910634127%20WEB%20PDF.pdf
Gorter, Herman. 2017. Mai en français. Trad. par Nicolas Ouwehand. z. pl. [Namur]: La Rose des Vents.
Gorter, Herman. 2020. May. An epic poem about youth. Transl. by M. Kruijff. z.pl. [Leiden]: Arimei Books.
Gorter, Herman. 2021. Mei/May. Een gedicht. Transl. by Paul Vincent. Nijmegen: Uitgeverij Flanor.
Tigges, Wim. 2021. ‘‘Verspilling van vermogen’? Moed gevraagd bij de zoveelste vertaling van Shakespeares sonnetten’ Filter, webfilter, week 30 https://www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2021/week-30-wim-tigges/ 
Waart, Bert de. 2016. ‘Woordkunst revisited’ In: Filter, webfilter, week 46 https://www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2016/week-42-bert-de-waart/
Waart, Bert de. 2019. ‘Eugenes zeehond’. In: Filter, webfilter, week 5. https://www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2019/week-5-bert-de-waart