Het is misschien enigszins verrassend voor iemand die zulk solitair werk doet als een vertaler, maar een van de leuke aspecten aan mijn vak vind ik het contact met andere mensen, met collega’s.
Als vertaler duik je om de zoveel maanden in een geheel nieuwe wereld, bevolkt door personages met hun eigen bezigheden, eigenaardigheden, belangstellingen. Een schrijver kan het over werkelijk álles hebben, wat betekent dat je als vertaler ook overal verstand van moet hebben. En dat heb ik natuurlijk niet.
Nu is er het onvolprezen internet, waarop van alles is te vinden. Maar daar kom je al snel op gevaarlijk terrein: vaak vind je wel woorden en termen, en meestal ook wel uitleg, maar gewoonlijk zonder de garantie of de geruststelling dat die woorden en termen ook in jouw specifieke context zo worden gebruikt. Dan is de keuze: alsnog op zoek naar een mens, of bluffen. Dat laatste raad ik ernstig af. Zo heb ik ooit, in het prille begin van mijn vertaalcarrière, in het pré-internettijdperk, een Indiaas gerecht laten bereiden met lange vingers, omdat ik niemand kende die Indiaas kookte. En meerdere bronnen zeiden tamelijk stellig dat ladies fingers lange vingers waren.
De mens, dus. Wat me in de dik dertig jaar die ik nu vertaal is opgevallen, is dat de meeste vertalers wel een of meerdere onderwerpen hebben waarvan ze héél erg veel weten. De een weet ongekend veel van sport, of specifiek van honkbal (met name handig voor vertalers van Amerikaanse boeken), een ander blijkt jaren te hebben geworsteld (erg nuttig voor John Irving-vertalers), sommige collega’s hebben een zeer gedetailleerde kennis van wapens of beheersen het zeiljargon tot in de finesses. Naarmate je langer vertaalt en een groter netwerk krijgt, weet je vaak wel bij wie je met welke vragen terecht kunt. Zo heb ik laatst iemand leren kennen uit de queer black community, een aardig iemand bij wie ik in voorkomend geval vast met vragen terecht zal kunnen. Ook zijn er opvallend veel vertalers die zich actief bezighouden met muziek en altijd bereid zijn een collega te helpen.
Los van de persoonlijke contacten zijn er de mailinglijsten van vertalers, waar iedereen elkaar helpt met specifieke kennis – en waar af en toe een ‘puber van dienst’ onder de douche vandaan wordt gehaald om vertalers van pakweg boven de zevenentwintig te behoeden voor onacceptabel outdated taalgebruik.
Als de collega’s geen uitkomst kunnen bieden, wordt het tijd om de deur uit te gaan, op zoek naar specialisten. Wat opvalt is dat mensen vrijwel zonder uitzondering bereid zijn te helpen, de eigen kennis of ervaring te delen. Zo heb ik met junks in een café gezeten, psychiaters bezocht, een introductiecursus kempo gevolgd, heb ik met collega Molly van Gelder een judoschool bezocht (voor onze vertaling van John Irving) en zijn we naar het treinmuseum geweest (voor Het archief van verloren kinderen van Valeria Luiselli), heb ik diverse malen een bevriende dichtader aangeboord, heb ik gekookt voor een muzikaal geschoolde buurvrouw en vraag ik met zeer grote regelmaat een bevriende filosofe de oren van het hoofd.
Hierbij gaat het dan vaak om enkele vragen, enkele details. Ingewikkelder wordt het wanneer een bepaald specialisme door een heel boek heen speelt, zoals bijvoorbeeld in Edward St Aubyns Dubbelblind, een boek dat is doortrokken van theoretische en praktische bespiegelingen over epigenetica. Gelukkig heb ik een vriend die biochemie heeft gestudeerd, en hij wilde me met alle plezier de beginselen van de epigenetica bijbrengen. Want je kunt nog zo lang in naslagwerken zoeken en googelen, maar om een passage als ‘Scientists are […] too busy […] zapping individual cells in the Caenorhabditis elegans nematode worm with laser beams – this is a one-millimetre worm, so we’re talking about precision work – looking for that single-cell death-inhibitor’ te vertalen als ‘Wetenschappers […] zijn veel te druk bezig […] afzonderlijke cellen in de Caenorhabditis elegans te bestoken met laserstralen – we hebben het hier over een rondworm van één millimeter, dus dat is precisiewerk – op zoek naar de eeuwige jeugd met single cell-analyse’ moet je niet alleen begríjpen wat er staat, maar ook weten welke termen gangbaar zijn in de Nederlandse biomedische wereld.
Al deze gesprekken en de verrijking van mijn kennis zijn een geschenk. Een leven lang leren… Maar er zijn grenzen aan de diversiteit van mijn vriendenkring én er zijn grenzen aan wat je van je vrienden kunt vragen.
Vorig jaar vertaalde ik On Freedom van Maggie Nelson, een essaybundel over vrijheid in kunst, seks, drugs en klimaat. Ik had eerder twee boeken van Nelson vertaald, De argonauten en Bluets, het een heel talig, rauw en poëtisch tegelijk, en het andere heel poëtisch en associatief, dus ik meende wel een beetje te weten wat me stond te wachten. In dat opzicht kwam ik bedrogen uit: Over vrijheid is een veel academischer werk dan deze eerdere boeken. Nelson staat hier op de schouders van een rijk filosofisch gedachtegoed dat sterk is verweven met, en doorklinkt in, haar eigen denken. Op het eerste gezicht kwam deze doorwrochte tekst me op momenten zelfs enigszins ondoordringbaar voor. Paniek is een groot woord, maar ik dacht wel: hoe maak ik me deze wereld voldoende eigen om de tekst recht te kunnen doen? Ik merkte ook dat deze tekst een heel andere manier van vertalen vergde: in plaats van via de woorden bij de verbeelding te komen en van daaruit weer bij woorden, moest ik zeer nauwgezet de precieze logica volgen van woorden die niet zozeer een beroep doen op de verbeelding als wel op de ratio, de lange, samengestelde zinnen ontrafelen, de inwendige verbanden helder zien te krijgen, denken en dóórdenken.
Tot mijn grote geluk kan sinds kort bij het Letterenfonds een ontwikkelbeurs worden aangevraagd. Ik heb dat gedaan, waardoor ik zonder me bezwaard te voelen twee filosofisch onderlegde collega’s, te weten Jeanne Holierhoek en Barbara de Lange, kon vragen grote delen van het boek mee te lezen en mee te denken en te praten over betekenissen en bedoelingen, over de vertaling, de terminologie, de onderlinge samenhang, de intertekstuele verwijzingen, de mate van vrijheid die ik me al dan niet kan veroorloven bij het vertalen van (meer) filosofische teksten. Ik heb Jeanne vooral stukken voorgelegd waarin wordt teruggegrepen op het gedachtegoed van Franse filosofen, en Barbara min of meer de rest van de wereld toevertrouwd. Overkoepelende probleempunten waren begrippen als agency, de mens als a single being, begrippenparen als freedom-liberation en freedom-emancipation, contaminations of het begrip benign in benign sexual variation, waarbij we gezamenlijk hebben gezocht naar vertalingen die consistent zijn binnen de context van deze essays en binnen de bredere filosofische contexten waarin deze begrippen(paren) een rol spelen.
Los van de inhoud hebben Jeanne en Barbara me allebei gewezen op het gebruik van on-Nederlandse nominalisaties en hebben me er zo voor behoed in de reflex te schieten van het al te letterlijk vertalen – voor wie weinig ervaring heeft met zulke sterk academisch-filosofische teksten is het meer dan ooit van belang om voor ogen te houden dat inhoudelijk heel precies vertalen niet gelijkstaat aan woordelijk vertalen.
Zonder de hulp van Jeanne en Barbara was mijn vertaling dan ook niet alleen houteriger geweest, maar had ik deze essays eigenlijk niet kunnen vertalen, omdat ik domweg niet beschikte over voldoende kennis van alle discoursen waarin bovengenoemde begrippen figureren. En zonder deze ontwikkelbeurs had ik nooit de vrijheid gevoeld zo veel van hun tijd en hun kennis te vragen en had ik dus ook mijn eigen kennis op dit vlak nooit op deze manier kunnen vergroten.
Ik citeer nog even de site van het Letterenfonds: ‘Met deze subsidie kan een auteur kiezen voor een vorm van scholing, coaching, of begeleiding die op dat moment in de professionele ontwikkeling past.’ De professionele ontwikkeling van dat moment… Ik hoop stiekem dat de hoofdpersoon van mijn volgende roman een zeezeiler is, zodat ik in het kader van een leven lang leren een paar weken over zee kan zwerven om mijn kennis van het (moderne) zeilen en het zeiljargon bij te spijkeren. Of een Indiase chefkok, zodat ik na een gedegen cursus Indiaas koken eindelijk de okra in ere kan herstellen.
Nicolette Hoekmeijer vertaalt al dertig jaar literatuur; meestal solo, soms als duo. Daarnaast vertaalt ze journalistieke teksten voor 360 Magazine en De Groene Amsterdammer, is ze medeorganisator van de jaarlijkse Vertalersgeluktournee, schrijft en vertelt ze over het vak of een specifieke vertaling, en geeft ze les, onder meer aan de Vertalersvakschool. Recent vertaalde ze naast het werk van Maggie Nelson onder meer Patricia Lockwood, Yaa Gyasi, Jess Walter, Toni Morrison en de Patrick Melrose-romans van Edward St. Aubyn. www.nicolettehoekmeijer.nl
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.