In november 2020 ontving Jan Popkema de dr. Obe Postmapriis, de vertaalprijs van de provincie Fryslân. Hij kreeg de prijs voor zijn vertaling van de moderne klassieker Das Parfum van Patrick Süskind, die in 1985 verscheen.
Jan Popkema, frisist en neerlandicus, een man die jarenlang Fries en Nederlands doceerde aan de Noordelijke Leergangen voor de aktes M.O. en L.O en verder als lexicograaf bij de Fryske Akademy diende, had als vertaler allang naam verworven in de Friese wereld. Voor de Spiegel van de Friese poëzie, waarvan in 2008 de jongste druk verscheen, maakte hij mooie, goed lopende vertalingen van tal van gedichten, bijvoorbeeld van de fameuze ‘Ballade van Longerhou’ van Wibren Altena. Verder schreef hij zelf het een en ander: niet alleen een aantal historische boeken, onder meer over de christelijk Friese beweging in de twintigste eeuw, maar ook een toegankelijke en veel gebruikte Grammatica Fries.
Nu waagde hij zich voor het eerst aan het vertalen van een roman. Das Parfum is het boek over de wonderlijke figuur Jean-Baptiste Grenouille, die begiftigd is met een geniaal reukvermogen. Grenouille, die als kind niet in staat is om liefde te geven en dan ook nog iedereen afstoot omdat hij zelf geurloos is, ontwikkelt zich tot een vreeswekkende psychopaat. Hij raakt bezeten van de geur van meisjes die op het punt staan om vrouw te worden en brengt ze om het leven om dan hun geur te verwerken in parfums. Ten slotte wordt hij gepakt en veroordeeld, maar hij weet aan de dood te ontsnappen door zich te besprenkelen met een geur die ervoor zorgt dat alle mensen hem liefhebben.
Das Parfum is in wezen een krankzinnig boek en Grenouille eigenlijk een onbestaanbare figuur. Maar hij blijft net menselijk genoeg om je te laten deelnemen aan zijn levenstocht en het boek is zo weergaloos geschreven dat je als lezer vergeet hoe merkwaardig het is en van de eerste tot de laatste pagina wordt meegesleurd. Er staat geen enkel overbodig woord in en toch heeft het idiomatisch iets zeer weelderigs, met name door het gelaagde spel met de olfactorische termen.
‘Je voelt de emotie, ruikt de stank, maar ook de verscheidenheid aan geuren en je zit in het hoofd van de moordenaar van Marianne,’ berichtte het juryrapport over de vertaling. Daarmee is, denk ik, geen woord te veel gezegd. En dat je bij het lezen van deze vertaling die emotie voelt en die stank ruikt, komt doordat Popkema zowel de natuurlijke stijl als het rijke idioom met veel flair heeft weten over te brengen naar het Fries.
Kijk maar eens naar de tweede alinea van het eerste hoofdstuk, waar de stilistische brille van Süskind al vol in de schijnwerpers staat. De schrijver vertelt daar hoe het in de achttiende-eeuwse steden naar onze begrippen onvoorstelbaar stonk en illustreert die gedachte vervolgens met tal van voorbeelden: ‘… die ungelüfteten Stuben stanken nach muffigem Staub, die Schlafzimmer nach fettigen Laken, nach feuchten Federbetten und nach dem stechend süßen Duft der Nachttöpfe.’ In Popkema’s vertaling wordt dat: ‘… de keamers, dy’t noait wierre waarden, stonken nei muffich túch, de sliepkeamers nei fettige lekkens, nei dampe fearren dekbêden en nei de mjitske rook fan nachtpotten.’ Popkema lost het adjectief ‘ungelüfteten,’ dat onveranderd naar het Fries overgebracht meteen tot een stroeve, onidiomatische constructie zou leiden, behendig op in een vloeiende bijzin – ‘dy’t noait wierre waarden’ en benut voor ‘stechend süßen’ het fraaie Friese woord ‘mjitsk,’ dat beide facetten dadelijk oproept.
Of lees die curieuze passage aan het begin van hoofdstuk 29, waar verteld wordt hoe Grenouille, die zich zeven jaar lang terugtrekt in een tunnel onderin de Plomb du Cantal, een hoge, eenzaam gelegen berg in het zuiden van Frankrijk, op een nacht plotseling een catastrofale nachtmerrie krijgt. In de nachtmerrie wordt hij omhuld door een damp, waarvan hij weet dat het zijn eigen lichaamsgeur is. Maar hij, de geniale reukkunstenaar, kan zijn eigen lichaamsgeur niet ruiken en dat beangstigt hem enorm. De droomwereld waar hij zich tot nog toe naar believen in heeft kunnen terugtrekken, spat uit elkaar en als gevolg daarvan wordt hij verjaagd uit zijn misantropische schuilhoek en trekt hij de menselijke wereld weer in. Als het angstaanjagende droombeeld wordt opgeroepen, is er in het Duits sprake van ’Schlieren’, vegen, flarden: ‘Diese Schlieren waren deutlich erkennbare Fetzen eines Geruchs. Zuerst zogen sie nur in dünnen Bahnen an Grenouilles Nase vorbei, dann würden sie dichter, wolkenhaft. Es war nun , als stünde er inmitten eines Moores, aus dem der Nebel stieg. Der Nebel stieg langsam immer höher. Bald war Grenouille vollkommen umhüllt von Nebel, durchtränkt von Nebel, und zwischen den Nebelschwaden war kein bißchen freie Luft mehr.’ Popkema maakt daarvan: ‘Dy flarden wiene dúdlik wer te kennen flarden fan in rook. Earst kamen se noch yn tinne banen oan Grenouilles noas foarby, doe waarden se tsjokker, as wolkens. No wie it as stie er midden yn in sompe dêr’t damp út opstiigde. De damp stiigde stadich hieltyd heger. Al gau wie Grenouille hielendal troch de damp omklaaid, trochweakke troch de damp, en tusken de flarden damp siet hielendal net it lytste bytsje frije lucht mear.’ De heldere, directe vertelling blijft in het Fries stevig overeind, de inversie van ‘Es war nun’ in ‘No wie it’ werkt verlevendigend, zeker waar die gepaard gaat met de assonantie van het ‘stie’ en ‘sompe’. En in de laatste zin benut Popkema dan het Friese idioom nog eens creatief met de termen ‘omklaaid’ en ‘trochweakke’, al was hij daar nog een slag effectiever geweest als hij het tweede ‘hielendal’ had laten vallen.
Túch, mjitsk, trochweakke, omklaaid – zulke woorden worden door Popkema op een heel natuurlijke manier gebruikt. Toch liggen ze bepaald niet bij alle Friezen dagelijks op de lippen. Maar Popkema weet zijn vertaling zo vloeiend te laten klinken dat je de indruk krijgt dat dat wel zo is. Daarmee toont hij maar weer eens aan dat vertalers, net als schrijvers, de taak hebben om het vocabulaire van hun taal levend te houden. Zeker, dat geldt ook voor vertalers naar het Nederlands, maar voor die naar het Fries nog veel sterker, omdat zij werken in de context van een kleine taal die voortdurend bedreigd wordt door een grotere zuster.
Het feit dat deze Friese vertaling nu pas verschijnt, 35 jaar na de publicatie van het oorspronkelijke werk, dat in het jaar van verschijning onmiddellijk in het Nederlands werd vertaald (door Ronald Jonkers), zegt natuurlijk veel. De Friese lezer, dat is nu eenmaal de realiteit, heeft al heel lang toegang tot het boek gehad in die Nederlandse vertaling, en de Friese vertaling van een klassieker fungeert dus in de praktijk als een soort toegift. Toch geeft zo’n vertaling, zeker wanneer ze zo goed is als in dit geval, tevens het signaal af dat de Friese taal levenskrachtig genoeg is om haar eigen plaats in de mondiale literaire traditie op te eisen. Het werk van taalvirtuozen als Jan Popkema kan in dit perspectief niet genoeg worden geprezen. In een interview las ik dat hij alweer een nieuwe prozavertaling wil gaan aanvatten: die van Baron Münchhausen’s Narrative of His Marvellous Travels and Campaigns in Russia, het kolderieke avonturenboek van Rudolf Erich Raspe, dat stamt uit 1785. Ik twijfel er geen moment aan dat hij opnieuw puik werk zal afleveren.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.