In het nieuwste Filter-dossier, waarvan de gastredactie door Joke Daems en mijzelf werd gevoerd (2021)1, wordt de literaire vertaling op technologie betrokken. Het behoeft geen betoog dat de twee thema’s op gespannen voet staan. Ik kan me herinneren dat Brian Mossop, een vertaalwetenschapper maar vooral een ervaren vertaler met een indrukwekkende staat van dienst, rond het laatste fin de siècle schampere opmerkingen over de rol van technologie in het vertaalonderwijs plaatste:
So what are the general abilities to be taught at school? They are the abilities which take a long time to learn: text interpretation, composition of a coherent, readable and audience-tailored draft translation, research and checking, correcting. But nowadays one constantly hears that what students really need are skills in document management, software localization, desktop publishing and the like. I say nonsense. If you cannot translate with pencil and paper, then you cannot translate with the latest information technology (2000, p. 20).
Ik kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat deze overtuiging nog bij veel vertalers en vertaaldocenten leeft. Wat mij betreft lijdt het ook geen twijfel dat er zonder een goede talenkennis niet van vertaalvaardigheid kan worden gesproken. De nadruk die in moderne vertaalcompetentiemodellen op technologische, persoonlijke en sociale vaardigheden wordt gelegd, is naar mijn mening soms wat overdreven. Toch lijkt het me gevaarlijk om door te slaan in het scepticisme. Als ik naar mijn eigen vertaal- en schrijfvaardigheid kijk, dan zou ik niet durven zeggen dat ik zonder technologische ondersteuning hetzelfde niveau zou aantikken.
In het Filter-artikel dat voor mij de aanleiding tot het dossier over literaire vertaling en technologie vormde, een artikel dat ik samen met Henri Bloemen en Winibert Segers schreef (2017), werd Prometheus (of eigenlijk: Günther Anders’ Prometheus) even opgevoerd om de reflectie op machinevertaling op gang te brengen. In dat stuk verwezen we naar een groot aantal literaire grootheden die zich door Prometheus hadden laten inspireren. Ook buiten de literatuur dient de voleur du feu geregeld ter inspiratie. Als ik het gedateerde blokcitaat van Mossop lees en zijn opmerkingen op mijn eigen vertaal- en schrijfactiviteiten betrek, dan moet ik vooral denken aan de Prometheus van Bernard Stiegler (1994), de Franse filosoof die deze zomer is overleden.
Stiegler, een leerling van Jacques Derrida, vertelt het verhaal van de tweelingbroers Epimetheus en Prometheus om zijn theorie van het oorsprongsgebrek op te luisteren. Bij de schepping van de mens was Epimetheus onhandig geweest: hij vergat de mens eigenschappen mee te geven. Het euvel zou door de ‘vooruitziende’ Prometheus worden verholpen: hij stal voor de mens het vuur, dat symbool staat voor de techniek, van de goden. Met technieken, met technologieën, kon de mens vanaf dat moment zijn oorspronkelijke gebrek, het gebrek aan een echte oorsprong, verhullen.
Bernard Stiegler
Het défaut qu’il faut, het wezenlijk gebrek, maakt de mens volgens Stiegler tot een prothetisch wezen. De mens ontleent zijn bestaan, zijn recht tot bestaan, aan het secundaire, het supplementaire. In navolging van leermeester Derrida stelt Stiegler dat het gebrek aan een wezenlijke oorsprong door de moderne metafysica, die haar oorsprong vindt in het werk van Plato, is ontkend, of eerder verdrongen. Met het deconstructiedenken wordt de paradox van het oorspronkelijk gebrek en het supplement van de techniciteit blootgelegd: ‘The supplement, marking the default of origin, does nothing but try and fill this default in; and yet, in doing so, it can only affirm it as necessary’ (Stiegler 2001: 260). Des te meer wij ons wezen trachten te affirmeren, des te nadrukkelijker treedt het supplement op de voorgrond.
Als ik vertaal of schrijf probeer ik met (of ondanks) mijn prothetische middeltjes mijn eigen kunde aan te tonen. Kijk mij eens vertaler, schrijver zijn. Maar tijdens het schrijven van dit stukje heb ik (zo kan ik opmaken uit de procesgegevens die de keystrokeloggingsoftware Inputlog heeft gegenereerd):
- drie keer een verklarend woordenboek geraadpleegd;
- één keer de Woordenlijst van de Nederlandse Taal geconsulteerd;
- twee keer een collocatie in Kleins Combinatiewoordenboek opgezocht;
- de uitdrukking “ter inspiratie dienen” in Google Search ingegeven;
- twee (onderstreepte) spelfouten weggewerkt;
- het citaat van Mossop in een oude syllabus van mij opgedoken;
- het citaat van Mossop in Google Books gecontroleerd;
- De referentie aan Günther Anders opgesnord;
- Drie verschillende zoekopdrachten naar “Stiegler AND prothèse” uitgevoerd en, naar aanleiding daarvan, zeven sites bestudeerd;
- Een zoekopdracht naar “Stiegler AND mort” uitgevoerd met als zoekoperator: “site:philomag.com”
- De spelling van de naam ‘Epimetheus’ gecontroleerd;
- Een citaat uit Stieglers werk geknipt en in het document geplakt;
Het vreemde is dat ik, in die poging mijn eigen kunde aan te tonen, vooral dat gebrek ervaar. Hoewel veel van mijn online zoekacties op bevestiging van een vermoeden waren gericht, ontleen ik het vertrouwen in mijn eigen column aan mijn prothese – of misschien moet ik zeggen: aan het exoskelet dat de technologie is (geworden).
Mijn mening is duidelijk: we mogen Mossops woorden niet wegwuiven. Als wij ons als opleiders goed van onze taken willen kwijten, dan mogen we ons niet te zeer laten afleiden door allerhande technologische trends en (vaak) pseudowetenschappelijke competentiekadertjes. Toch mag scepticisme geen sta-in-de-weg voor realisme vormen. Als ik met mijn goede vriend Fedde van Santen over vertaalcompetentie praat, dan belanden we altijd bij de metafoor van de communicerende vaten. Uiteraard is taalvaardigheid onmisbaar voor de vertaler, maar bepaalde hiaten in zijn taalvaardigheid kunnen met andere vaardigheden worden gecompenseerd. Als het vat met taalvaardigheid “van zichzelf” niet vol genoeg zit – als een vertaler een zinnetje in de brontekst niet snapt of als hij een uitdrukking in het Nederlands niet paraat heeft –, dan kan een goed gevuld vat met technologische vaardigheden de taalvaardigheid wel degelijk opstuwen.
Noten
1 Voor dit dossier zijn Joke en ik één persoon bijzonder veel dank verschuldigd: Heleen Oomen van de vaste Filter-redactie.
Referenties
Inputlog 7 [computersofware]. 2015. Geraadpleegd via https://www.inputlog.net/wp-content/uploads/versions/Inputlog_7.0_beta.zip op 26 december 2020
Mossop, B. 2000. What should be taught at translation school? Across Languages and Cultures 1(2):220-222.
Stiegler, B. 1994. La technique et le temps 1: La faute d’Épiméthée. Parijs. Galilée.
Stiegler, B. 2001. Derrida and Technology: Fidelity at the Limits of Deconstruction and the Prosthesis of Faith. In T. Cohen (red.), Jacques Derrida and the Humanities: A Critical Reader. Cambridge: Cambridge University Press, pp. 238 – 270.
Van Egdom, G.W., Segers, W., & H. Bloemen. 2017. Machinevertaling, singularity et Prometheische Scham. Filter: Tijdschrift over vertalen 24(2), 19-26.
Van Egdom, G.W. & J. Daems (red.). 2021. Literaire vertaling en technologie. Filter: Tijdschrift over vertalen [Dossier 5]. Geraadpleegd via <<...>> op 26 december 2020.
Gys-Walt van Egdom doceert vertalen en vertaalwetenschap aan de Universiteit Utrecht.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.