Paul Celan, Verzamelde Gedichten,vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens, was al jaren niet meer te koop, maar nu is er een herziene tweede druk: Celan 2020. Ik sla het boek open:
Die Silbermünze auf deiner Zunge schmilzt,
De zilverling op je tong smelt, (p. 354-355)
Een zilverling is een zilveren munt, zeker, maar niet zo maar een. Ze zijn meestal met zijn dertigen, en ook als ze dat niet zijn gaat het vrijwel altijd over verraad. ‘Zilverling’ is in het Nederlands een woord uit de Bijbel, en dan vooral verbonden met Matteüs 26 en 27, over Judas die Jezus verraadt voor dertig zilverlingen.1 De Nederlandse lezer van het vertaalde gedicht vraagt zich dus onvermijdelijk af: wie is de Judas, en wie de Jezus?
In Duitse Bijbels staat in het Judasverhaal ‘dreißig Silberlinge’, en Celan gebruikt dat woord nu juist niet. Waarom dan toch ‘de zilverling op je tong’? Ik zoek het antwoord in de context, en daarvoor kies ik de vierde cyclus van de bundel Die Niemandsrose/ De Niemandsroos, p. 334-367. 17 pagina’s Celan en 17 pagina’s vertaling, net 4% van dit dikke boek, maar wat is dat Duits moeilijk en wat is er aan die vertaling veel te zien. Geen toespeling op Jezus of Judas trouwens. Is die steekproef niet veel te klein, en vooral, is mijn kennis van Celan niet veel te klein om het waarom van de zilverlingen te weten te komen? Dat zien we straks.
Het lijkt Achterberg wel
Wat (tenminste mij, die nooit iets van Celan gelezen had behalve ‘Todesfuge’) opvalt is het grote aantal verwijzingen naar taal, spreken, woord en dergelijke, zelfs als je bedenkt dat Die Niemandsrose, verschenen in 1963, is opgedragen aan de nagedachtenis van Osip Mandelstam, van wie Celan gedichten vertaald had (Gedichte, 1959). Alleen al op p. 334 staat ‘Sprache, Sprache’, ‘Unverklungen’ [=wat nog klinkt], ‘Schibboleth’, ‘Hirten-Spanisch’ en ‘wortgroßen Augen’; verderop onder meer ‘Geunktes’ (unken, ‘onheil voorspellen’, mooi vertaald met ‘Gejeremieer’) (p. 340-341), ‘ein Atem? ein Name?’ (p. 344), ‘Buchstaben’ (p. 346) en ‘Halblaut und Ablaut und Auslaut’ (p. 360). Het lijkt Achterberg wel.
Het gedicht ‘La Contrescarpe’ begint met:
Brich dir die Atemmünze heraus
aus der Luft um dich und dem Baum:
Breek de ademduit los
uit de lucht rond jou en de boom: (p. 350-351)
‘Die Atemmünze’ lees ik niet als ‘de duit die (als) adem is’, maar als ‘de adem die (als) een duit is’, waarbij ik adem alvast verbind met spreken; tenslotte is spreken (vooral uit-)ademen. Celan heeft het ook hier over spreken, en niet over geld. Maar die duit moet worden losgebroken uit de lucht en de boom, staat in r. 2. Dus toch geen uitademen? Daar heb ik niets verstandigers tegenin te brengen dan dat ‘La Contrescarpe’ zich afspeelt op of rond het Parijse plein met die naam waar Celan destijds woonde met zijn geliefde Brigitta Eisenreich, die in 2010 een boekpubliceerde met duidingen van gedichten uit die periode. ‘Brotpfeil’ bijvoorbeeld, in r. 10 van dit gedicht (p. 352-353), was hoe Celan en zij een baguette noemden. Dan zullen die boom en die lucht ook wel iets van dat plein zijn, besluit ik luchtigjes.
Zou ‘Brich dir die Atemmünze heraus’ dus iets betekenen als: open je mond en begin te spreken, schenk mij je2 waardevolle (hoewel, een duit) woorden? Daarvoor pleit ook dat dit de met een dubbelpunt afgesloten openingsregels zijn van een gedicht van bijna twee bladzijden, zodat de rest van het gedicht datgene is wat er gezegd wordt. Van dergelijke inleidende openingsregels staan er meer in deze cyclus. Op p. 336-337:
hinausgekrönt,
hinausgespien in die Nacht.
weggekroond, uit-,
de nacht in gespuugd.3
En de eerste strofe van ‘Huhediblu’ op p. 340-341:
Schwer-, Schwer-, Schwer-
fälliges auf
Wortwegen und -schneisen.
Om-, om-, om-
slachtigs op
woordwegen en -tra’s.
Het omslachtige dat hier wordt aangekondigd is dan weer de rest van het gedicht.
Als we ‘Atemmünze’ in de eerste regel van ‘La Contrescarpe’ dus opvatten als ‘de woorden die uit je mond komen’, dan past die interpretatie ook op de ‘Silbermünze auf deiner Zunge’, waar ik dit stuk mee begonnen ben. Die ademduit moest worden losgebroken, de zilverling smelt, wordt dus vloeibaar. Maar waarom van zilver? En waarom ‘zilverling’?
Net als Lucebert
Celans poëzie is niet alleen rijk aan woorden als ‘woord’, ‘spreken’ e.d., maar is ook bijzonder klankrijk. Dat vind je vaak geraffineerd terug in de vertaling. Een paar voorbeelden:
1) De eerste en de derde regel van het eerste gedicht van de cyclus, op p. 334-335:
‘was geschah? Der Stein trat aus dem Berge’
[…]
‘Sprache, Sprache. Mit-Stern. Neben-Erde.’
Naaijkens verwisselt die ster en die aarde, zodat ‘mede-ster’ aan het regeleinde assoneert met ‘berg’, zoals ‘Erde’ met ‘Berge’ in het Duits:
wat geschiedde? De steen brak uit de berg
[…]
taal, taal. Neven-aarde. Mede-ster.
De alliteratie ‘Stein – Sprache – Sprache – Stern’ is door de vertaling ‘Sprache > taal’ wat minder uitbundig, maar wordt dubbel gecompenseerd door de alliteratie ‘brak – berg’, en het nieuwe binnenrijm ‘steen – neven -mede’.4
2) In de voorlaatste strofe van ‘Huhediblu’, op p. 342-345, heeft de vertaling zelfs tweemaal een rijmwoord meer dan de brontekst. In de eerste tien regels van die strofe staan zeven ei-klanken, en in de vertaling nog een achtste: ‘bijvoeglijk’, de vertaling van ‘adjektivisch’. Verder laat Naaijkens ‘legaal’ rijmen op ‘frugaal’ waar ‘gesetzlich’ niet rijmt op ‘Frugal’.
3) Door anders af te breken kun je een ander woord op een rijmende plaats zetten. Dat gebeurt driemaal in de laatste strofe van de vertaling van ‘Die Silbe Schmerz’, op p. 350-351:
knüpfte sich in
die schlangenköpfigen Frei-
Taue -: ein
Knoten
(und Wider- und Gegen- und Aber- und Zwillings- und
Tausendknoten), an dem
die fastnachtsäugige Brut
der Mardersterne im Abgrund
buch-, buch-, buchstabierte,
stabierte.
knoopte zich in
de slangenkoppige vrij-
touwen -: een
knoop
(en weder- en tegen- en weerom-
en tweelings- en duizend-
knoop) die
het gemombakkeste gebroed
van de martersterren in de afgrond
boek-, boek- , boek-
staafde, staafde
Door de afbreking van het woord ‘duizendknoop’ vormt ‘knoop’ een veel duidelijker voorrijm met ‘knoop’ drie regels hoger (en bovendien met ‘knoopte’ bovenaan) dan ‘Tausendknoten’ met ‘Knoten’. ‘Brut’, dat in eindrijm assoneert met ‘Abgrund’, doet dat in vertaling niet meer, maar daar staan ‘weerom-’ en ‘boek-’ aan het regeleinde en die assoneren met respectievelijk ‘afgrond’ en ‘gebroed’.
Maar dat klankspel dient niet alleen voor de mooiigheid; dat doet het nooit bij een dichter die zijn vak verstaat. Ook ‘de steen die uit de berg brak’ is plastischer dan ‘der Stein der aus dem Berge trat’: de alliteratie verbindt de hardheid van de berg met de energie van het breken. Net als Lucebert laat Celan soms (vaak?) een woord toe dat zich opdringt doordat het bijna net zo klinkt als een woord dat er al staat. In deze cyclus doet hij dat met name in enkele lange gedichten waarin in een ongetemde woordenstroom reeksen beelden worden opgeroepen – ook al net als Lucebert. In ‘In der Luft’ roept zo ‘der Verbannte’ ‘der Verbrannte’ op (p. 364), en ‘heimgekehrt’ het of de ‘unheimlichen’ (p. 366). In ‘Huhediblu’ staan wel vier van die om hun klank gekozen woorden (dat vermoed ik, zeker weten kun je zoiets natuurlijk nooit, en het Celan vragen kan ook niet meer): op p. 360 ‘dies hier, dies: / Dis- / parates’: ‘dies’ leidt tot ‘Disparates’; de afbreking maakt het dies-Dis-rijm nog duidelijker. De hierboven al genoemde strofe met de vele ei-klanken bevat de regel ‘als Beikraut, als Beiwort, als Beilwort’ (p. 342-343): de eerste twee woorden halen het derde binnen. Op p. 344-345, ’alibi-elbisch’, durf ik niet te zeggen wat tot wat heeft geleid: beide woorden zijn gangbaar Duits, en ze betekenen ‘alibi’ en ‘op de manier van de elven, bovenaards’. De vertaling ‘alibi-elbig’ verbaast me een beetje; ik zou zeggen: ‘alibi-elvig’.
Het mooiste voorbeeld uit ‘Huhediblu’, met ook de mooiste vertaling, staat op p. 340-341:
Die Bälge der Feme-Poeten
lurchen und vespern und wispern und vipern,
episteln.
de balgen van de veempoëten
padderen en vesperen en blazen en kissen.
epistelen.
Een ‘Feme’ of veemgericht is een geheime, min of meer illegale rechtbank die hooggeplaatsten (ter dood) veroordeelt; met ‘Feme-Poeten’ bedoelt Celan waarschijnlijk zijn collega’s in Duitsland, die hem niet bijzonder gunstig gezind waren. Na dit citaat volgt het hierboven al genoemde ‘Geunktes > Gejeremieer.’ Van ‘lurchen’, ‘vespern’, ‘wispern’, ‘vipern’ en ‘episteln’ zijn alleen ‘wispern’ en ‘vespern’ bestaande Duitse werkwoorden, respectievelijk ‘fluisteren’ en Zuid-Duits en Oostenrijks voor ‘het middagmaal gebruiken’. De andere drie zijn volgens dit patroon door Celan gemaakt. Een Lurch is een amfibie, een Viper een adder en een Epistel een epistel. In vertaling: ‘padderen’: een pad, een adder en een werkwoord tegelijk. De vespers zijn wel bekend, bij een slinkende populatie van (ex-)katholieken weliswaar. ‘Blazen’ is agressiever dan fluisteren. Ook voor ‘vipern’, ‘adderen’, kiest Naaijkens voor het geluid van de adder, en dat lijkt mij bij die pratende veempoëten terecht; ik ken voor dat geluid het woord ‘hissen’.
Een Silbenmünze
Intussen ligt de ‘Silbermünze’ nog steeds op de tong te smelten. Waarom Silber?
Ik heb één woord in het woord- en spreken-spectrum niet genoemd dat Celan in deze cyclus nochtans driemaal gebruikt: het woord ‘Silbe’, door Naaijkens vertaald met ‘talig’ (p. 340-341), ‘woordstam’ (p. 348-349) en ‘woorden’ (p. 364-365), en dus nergens met ‘lettergreep’. ‘Silber’ komt tweemaal voor: op p. 336 en onze ‘Sibermünze’ op p. 354. ‘Silbe’ en ‘Silber’ staan dus nooit direct in elkaars buurt, maar ik geloof dat je toch wel mag aannemen dat ze elkaars echo zijn. ‘Silbe’ leidt tot ‘Silber’, speken wordt zilver.5 De ‘Silbermünze’ is ook een Silbenmünze.
Zoals 'zendeling'
En waarom ‘zilverling’ en niet ‘zilveren munt’ of ‘zilverstuk’? Het citaat van p. 354-355 waar ik mee begon, nu iets langer:
Die Silbermünze auf deiner Zunge schmilzt,
sie schmeckt nach Morgen, nach Immer, […]
[…]
die karelische Birke
[…]
De zilverling op je tong smelt,
hij smaakt maar morgen, naar altijd, […]
[…]
de Karelische berk
[…]
De alliteratie ‘schmilzt – schmeckt’ blijft in de vertaling intact. Maar de volle ie-klank van ‘Silber-’ gaat in het Duits vergezeld van nog vijf even volle ie-klanken, en de korte i-klank van het Nederlandse ‘zilver-’ zou volledig onbegeleid blijven. Daarom misschien heeft Naaijkens er nog één bijgezet en ‘zilverling’ geschreven.
Of anders: het achtervoegsel -ling. Dat vormt met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord of een werkwoordstam een woord dat bijna altijd een mens aanduidt. Op de bladzijden met de woorden op -ing in het rijmwoordenboek van Jaap Bakker (Bakker 1996: 284-286) staan 61 van die afleidingen met -ling, waarvan maar vijf niet-menselijke: krakeling, vingerling, zilverling, scheerling en teerling; en ‘schelling’ is er ook een. Kunnen we dan ‘zilverling’ naar analogie van de meeste woorden op -ling (‘smekeling’ en ‘zendeling’ zijn sprekende voorbeelden) ook een menselijke betekenis geven, een ‘mens van zilver’? En zo’n zilveren knaap (je hebt tenslotte ook een golden boy) kan dan ook spreken.
Weet ik het ‘waarom’ van zilverling nu? Nou nee. Wel heb ik de dichter Celan een beetje leren kennen, en de vertaler Naaijkens. Monumentaal.
Noten
1 Het lemma ‘zilverling’ in het A(lgemeen) N(ederlands) W(oordenboek) geeft 25 voorbeeldzinnen van tussen 2003 en 2009, ontleend aan het C(orpus) H(ederdaags) N(ederlands). 14 van die zinnen hebben ‘dertig zilverlingen’, 6 van de andere gaan over verraad van een veel nobeler zaak dan dat Judasloon, en 4 van de resterende 5 komen uit een tekst over dat verhaal uit Mattheus 26 en 27 (en misschien over de oudtestamentische shekl). Over de Bijbelse zilverling zie de blog van Gerarda Jurriaans-Helle (2020).
2 Misschien is ‘dir die’ zelfs samen vertalen met ‘je’, als je ze opvat als een belanghebbend voorwerp met een possessief artikel, als in Ich habe mir das Bein gebrochen; dat kun je ook vertalen als ‘Ik heb mijn been gebroken’.
3 Wat zou het mooi zijn als ‘Hinausgekrönt’ was vertaald met ‘weggekreund’, met nog een spreek-woord meer; de rest van dit gedicht was dan het weggekreunde, het de nacht in uitgespuugde. Het Middelnederlands had twee homofone werkwoorden, cronenI , ‘bekransen’, ontleend aan het Latijnse coronare, en cronenII, ‘klagen, kreunen, kermen, stenen, jammeren’, verwant met het Engelse to croon, dat we kennen van de lady-crooners, die ons weer terugbrengen bij de ‘kronende Waarde Moeder’ uit het pseudo-Limburgs van Wim Sonnevelds Frater Venantius. En het zou helemaal mooi zijn als het Middelhoogduits ook zo’n crönenI en crönenII had. Die heeft het niet, allicht, en moderne Duitse dialecten hebben ze ook niet. Maar fantaseren mag.
4 Nog iets subtiels: in r. 5 van ‘Was geschah’ staat ‘Gen unverklungen’. Het voorzetsel gen, ‘naar, in de richting van’, wordt in de DWDS met ‘dichterisch’ gelabeld. Naaijkens vertaalt ‘Richting onverklonken’, en ‘richting’ is nu juist een vrij recent, spreektalig woord, als voorzetsel tenminste. Maar ‘geschiedde’ in r. 1 is dan weer veel boekachtiger dan zijn Duitse verwant ‘geschah’. Over nieuwe voorzetsels Van Oostendorp 2007 en de dissertatie van Loonen uit 2003.
5 Er bestaat een Duits spreekwoord Reden ist Silber, Schweigen ist Gold, met voor de hand liggende betekenis. Maar zo’n tegeltjeswijsheid als verklaring voor de woordkeuze van een dichter van Celans niveau? Helemaal uitsluiten kun je het niet, maar het zou me van hem tegenvallen. Het eerste ‘Silber’, op p. 336, wordt zes regels later gevolgd door ‘Gold’, dat dan weer wel, maar daar staat niets over zwijgen bij.
Bronnen
Duitse woorden heb ik nageslagen in het D(igitales) W(örterbuch) der d(eutschen) S(prache): https://www.dwds.de
Bakker, Jaap. 1996. Nederlands rijmwoordenboek. Uitgebreide en herziene editie. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
Celan, Paul. 2003. Verzamelde Gedichten. Vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens. Amsterdam: Meulenhoff.
Celan, Paul. 2020. Verzameld werk. Vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens. Amsterdam: Atheneum-Polak & Van Gennep.
‘cronenI’. In: Middelnederlands woordenboek: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?wdb=MNW&actie=article&uitvoer=HTML&id=24065
‘cronenII’. In: Middelnederlands woordenboek: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?wdb=MNW&actie=article&uitvoer=HTML&id=24066
Eisenreich, Brigitta. 2010. Celans Kreidestern. Ein Bericht. Berlin: Suhrkamp Verlag.
Jurriaans-Helle, G. 2020. ‘De prijs van een Judaskus’. Blog 3 april 2020 op de site van het Allard Piersonmuseum: https://allardpierson.nl/blog/de-prijs-van-een-judaskus
Loonen, L.J.M. 2003. Stante pede gaande van dichtbij langs AF bestemming @. Dissertatie Universiteit Utrecht: https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/20775
Mandelstam, Osip. 1959. Gedichte. Deutsch von Paul Celan. Frankfurt am Main: Fischer.
Oostendorp, Marc van. 2007. ‘Van ‘halte’tot’hartje’’. In: NEMO Kennislink, 6 mei 2007: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/van-halte-tot-hartje
‘zilverling’. In: Algemeen Nederlands Woordenboek: http://anw.ivdnt.org/article/zilverling