Ergens eind jaren tachtig hoorde ik de uitdrukking voor het eerst. Ik was net begonnen aan mijn eerste literaire vertaling (van Franz Werfel) en hoorde een Duitse vriendin zeggen (over mij): ‘Er schreibt gerade eine Übersetzung…’. Een vertaling schrijven, wat een mooie manier om het vertalen te omschrijven, als een actieve schrijfdaad en niet als een vorm van secundaire bezigheid. Er spreekt respect uit: zeg je dat je een artikel maakt voor de krant? Nee, dat schríjf je.
In deze ‘schrijvende’ hoedanigheid is de vertaler niet zomaar een veerman van de taal die zijn schuit vol zinnen overzet naar de andere oever (en onderweg menig stuk van de lading verliest of – al dan niet gedwongen – overboord zet), nee, hij is een maker (zoals dat modern heet), bijna een medeschrijver, en daarmee ten volle een Mittler zwischen Sprachen und Kulturen zoals dat – al weer zo respectvol – heet.
Immers: zonder vertalers zou er niet eens zoiets als een wereldliteratuur bestaan (so einfach ist es!). Want alle pedanterie à la ‘ik lees liever het origineel’ ten spijt, de meeste talen spreken we níet. De wereldliteratuur houdt voor een Nederlandse originelenlezer wel zo’n beetje op aan de buitengrenzen van de taalkundige Eurozone van de hbs-bourgeoisie (Engels, Duits en Frans). En dan nog: zouden die originelenlezers werkelijk van mening zijn dat ze minder ‘missen’ dan een fatsoenlijke vertaler? Zouden ze de smaaksubtiliteiten echt net zo goed proeven als de ‘bemiddelaar tussen talen en culturen’ die zich zo diep als hij kan ingraaft met het werk? Ik ben zo vrij dat te betwijfelen.
Wat voor soort schrijven is vertalen dan? Aangezien ik zelf romans maak én er ook vertaal, merk ik wel degelijk onderscheid, maar durf ik me te wagen aan een beschrijving van dat onderscheid: neen, de soep is al heet genoeg. Ik weet hoe lastig vertalen is, hoe verdraaid complex, en onmogelijk eigenlijk; en toch… Als je beseft dat je als vertaler ook ‘schrijft’, als je je erbij neerlegt – of daar zelfs een beetje trots op bent – dat je vertaling nu eenmaal een nieuw artefact is en níet alleen een zo goed mogelijk gelijkend spiegelbeeld van het boek in de taal waarin het oorspronkelijk werd gesteld, en dat vertalen meer is dan je pont zo voorzichtig mogelijk naar de overkant navigeren (al is het maar om niet als de spreekwoordelijke vertaler-verrader te worden gebrandmerkt), dan openen zich zeeën van mogelijkheden – en vrijheden.
Ik pleit hier niet voor een ‘anything goes’-aanpak bij het schrijven van vertalingen, ik pleit voor wijdere horizonten, verschillende wegen die naar Rome leiden, voor een besef dat je niet zomaar vertaalt wat er staat – want er staat iets in die andere taal – maar dat jij moet uitpluizen wát daar nou eigenlijk staat, nauwgezette lezer als je bent.
In zijn grote boek Het eiland van het tweede gezicht beschrijft Albert Vigoleis Thelen een curieuze ervaring van zijn protagonist Vigoleis. Die koopt Het carnaval der burgers van Menno Ter Braak. Hij vindt het een vaag en literair warrig boek, waarvan hij niet veel snapt, en besluit het te vertalen om te kunnen begrijpen waar het Ter Braak eigenlijk om te doen is:
Het resultaat was verrassend: binnen elf dagen typte ik wat ik dacht niet te begrijpen, zo van het papier op mijn machine. (Evhtg, 31)
Wát!? Vertalen óm te begrijpen? Niet vertalen wat er staat, maar vertalen om er achter te komen wát er nu eigenlijk staat? Ja.
Deed Thelen dan maar wat?
Nee, hij schrééf een vertaling, en pas toen die gereed was kon hij zich rekenschap geven van wat er blijkbaar had ‘gestaan’. Dat de vertalende schrijver Thelen de schrijvende vertaler Thelen daarbij weleens hinderlijk voor de voeten liep, tja… (Daarover wellicht een andere keer.)
Albert Vigoleis Thelen op Mallorca
Lezers stellen weleens de vraag: Je hebt zeker veel geleerd van het vertalen voor je eigen schrijverij? Ik beaam dat, maar sta op zo’n moment eigenlijk ook met mijn mond vol tanden: ja, vast, maar wat? En hoe dan? Autodidact als ik op bijna alle fronten ben (koken, schrijven, wijnproeven, vertalen, beminnen, zeilen, opvoeden…) bekruipt me dan algauw de vrees betrapt te zijn: zie je wel, ik doe ook maar wat.
Als vertalingenschrijver ga ik niet pas aan het werk na uitvoerige analyses, ik lees, ik luister, en… ik begin. Als romanschrijver duik ik helemaal zonder bandjes in het zwembad en weet niet of ik al bij mijn duik mijn kop zal stoten of juist nooit de bodem zal bereiken. Vaak mompel ik op die lezersvraag iets over taalgevoel, halve moedertaal, en murmel daar soms nog het woord intuïtie achteraan, o ja, en muzikaliteit.
Tijdens het schrijven aan de De Zwarte heer Bazetup, de andere titel van mijn cultheld Thelen (Vigo voor vrienden) die ik vertaalde, had ook ik een curieuze ervaring: soms tikte ik zinnen van tweehonderd woorden, zo – in één flow – op mijn toetsenbord. Ik las, en hoorde de Nederlandse pendant in me opklinken – als een jazzmuzikant die tijdens een improvisatie intuïtief ‘weet’ wat hij spelen moet. Het was een euforische gewaarwording, maar ook beangstigend: kon dit wel, ging er niet iets gruwelijk mis? Was hier sprake van buiten-rationeel begrip voor een schrijver met wiens geest ik blijkbaar een intiem rapport had, waren het de dwingende muzikaliteit, de ritmiek en golfslag van Thelens taal die me leidden? Was het ervaring? Pure mazzel misschien?
Hoe dan ook: ik heb toch maar mooi Thelens tjokvol woorden gestouwde veerpont ‘overgezet’, en getuige de reacties erop zonder dat al te veel taalexportgoed onderweg te water is geraakt.
Maar ergens tijdens dat werk realiseerde ik me dat dít was wat ik had geleerd, van het zelf schrijven… intuïtief durven zijn, de stroom volgen, ingrijpen, keuzes maken…
Na dertig jaar vertalen, en na de confrontaties met twee boeken van een onmogelijk warrige en tegelijk lucide geest, kan ik tegen die lezers zeggen, of beter: durf ik te bekennen – dat ‘zo ik iets’ ben, ik een ‘intuïtist’ ben.
Doe ik dan maar wat?
Portret van Albert Vigoleis Thelen door Jim Brair
Wil Boesten schreef drie romans en vertaalde er ongeveer dertig.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.