Al wandelend kom je behalve vogels en bomen en hier en daar een mens ook woorden tegen. In het wild, bedoel ik, niet omringd door tekst. Je kunt die niet altijd determineren. Op een van de wandelingen in 2020 ving ik binnen het uur twee nieuwe woorden op, een hoog gemiddelde voor een lezer op leeftijd. Peuters doen de hele dag niet anders. Het ging bij mij om beurtjaar en pikkrans. Die woorden hebben niets met elkaar te maken, tenzij je fantasie op hol slaat, wat iedereen zelf maar voor zijn rekening moet nemen. Het laatste woord stond op een schuur die we passeerden, een voormalig dijkmagazijn uit de eerste helft van de negentiende eeuw waarin allerlei materiaal werd opgeslagen dat in geval van een dijkdoorbraak van pas kwam – daaronder zaken als kribpalen, juffers en handheien.1 Daar, in het polderdistrict Rijn & IJssel bij Aerdt, werd ik overspoeld door nieuwe woorden waartegen ik ter plekke geen verweer had. Eenmaal thuisgekomen kwam ik erachter dat pikkransen uit met pek en hars bestreken brandbaar materiaal bestonden en bedoeld waren voor verlichting. Alle andere woorden vielen terug te vinden in handboeken voor dijk- en polderbeheer.
Ook wat een beurtjaar was wist ik pas bij nader inzien – al had ik het kunnen of moeten kennen. Het woord viel toen we mijmerden over de vraag waarom het appelboompje achterin de tuin in 2020 geen bloesem droeg. Het maakte naar verluidt een beurtjaar door. Ik associeerde schrikkeljaar, brugjaar, tussenjaar. En dacht ook aan het uur dat je overslaat als het zomertijd wordt. Een dichter kan er wat mee, met die overgeslagen tijd. Of een moordenaar die een alibi zoekt dat op de minuut moet passen. Een beurtjaar is een interessant begrip, zeker in deze tijd van quarantaine en eindeloos wachten. Misschien hebben we met z’n allen een jaar overgeslagen in ons leven.
Een vertaler is gebaat bij een overdaad aan idioom. Op sommige talen kun je behoorlijk jaloers zijn als ze op een bepaald gebied meer woorden ter beschikking hebben dan de jouwe – dat ze talloze vormen van sneeuw kunnen benoemen of evident beter zijn in het aanduiden van de kleuren van ogen. Dijkbeheersterminologie komt hooguit eenmaal in een vertalersleven van pas. Ik ontdekte – al vertalende, al wandelende – dat wij in het Nederlands zeer bedreven zijn in het aanduiden van wolken. Gek genoeg kwam ik erop toen ik moest opzoeken wat windveren in hemelsnaam waren. Dingen onder daken, vond ik.2 Omdat het niet om bouwkunde ging in de tekst die ik onderhanden had, moest ik doorzoeken en vond ik uiteindelijk wat ik zocht: het ging om een op grote hoogte voorkomende, uit ijskristallen bestaande wolkenformatie die iets weg heeft van een pluim of een veer. Het KNMI, dat het moet weten, spreekt van wolkgeslachten en varieert tussen cirrus, cirruswolken, vederwolken en vezelwolken. Met het overdadige Nederlands dat ik aantrof was ik blij, want het gaf me wat ik wilde: keuzemogelijkheden. Hoe moet je je voelen als je die niet hebt, als je bijvoorbeeld in de gevangenis zit, in een kale cel met enkel de muur om in te krassen? Hoe determineer je daar een wolk? Ik zeg dat niet zomaar. We waren immers allemaal gevangenen in coronajaar 2020. Een gevangene leeft niets anders dan in beurttijd, maar hij mag blij zijn als hij door zijn betraliede raampje naar de blauwe lucht kan staren en ergens helemaal bovenaan sluierbewolking ontwaart. Een bepaald percentage gevangenen wil dan ook het woord ervoor weten.
Bij de drie jaarwisselingsgeschenken van uitgevers die in onze bus vielen – behalve een bijenhotelletje met een mini-dichtbundeltje van Paul Demets en Vicky Francken, een prachtig aankondigingsboekje over een aanstaande biografie van Louis Lehmann3 – zat ook een nieuwe vertaling van Oscar Wildes Ballad of Reading Goal.4 Goal is een oud woord voor jail, gevangenis. Wilde zat twee jaar in Reading opgesloten wegens homoseksualiteit (‘met dwangarbeid’, zegt vertaler en bezorger Maarten Asscher). Wilde gebruikt het cliché dat ik daarnet zo naïef oppikte: in de ballade glijdt inderdaad driemaal een wolk voorbij – meteen al in strofe 3 een wolk (‘upon that little tent of blue / which prisoners call the sky’), herhaald in strofe 2 van deel 2 en nu een ‘rafelige wolk’ genoemd, en ten slotte in strofe 4 van deel 4, wederom met de herhaling van de ‘little tent of blue’ en nu een wolk genoemd ‘die zorgeloos / in vrijheid overgleed’. Geen windveren helaas, wel een prachtige regel in het Nederlands van de vertaler: ‘Een eigen hel is elke cel’, zijnde een denderende aanloop naar de mooiste strofe van de Nederlandse tekst: ‘Een eigen hel is elke cel, / Zwart als een vieze plee, / En de gore lucht van een stervenszucht / Roest met de tralies mee, / En enkel Lust wordt niet geblust / In dit machinaal corvee.’ Dat staat als een huis, al is Wilde minder gericht op de dwangarbeid dan op filosofie en een visie op wat de mens vermag: ‘And all, but Lust, is turned to dust / In Humanity’s machine.’
Behalve een nieuwe vertaling van het lange gedicht – de twaalfde in het Nederlands (als je de twee versies van Eduard Verkade als één telt) – is de tweetalige uitgave uitgebreid met een lang essay, getiteld ‘Hoe Oscar Wilde uit de gevangenis ontsnapte’. Daarin staat veel wetenswaardigs, voor een deel voortkomend uit Asschers dissertatie over ‘hoe de ervaring van gevangenschap, gedefinieerd als “bij wijze van straf in eenzaamheid opgesloten zitten”, in de West-Europese literatuur […] door schrijvers is behandeld’. Je kunt niet anders dan er meteen de corona-eenzaamheid mee verbinden om de actualiteit van de ballade te accentueren (al doen Asscher en de uitgever dat niet). Niet voor niets leverde het isolement van de oorlog ook vertalingen van deze ballade op (in 1945 werd een vertaling uit 1919 heruitgegeven; in hetzelfde jaar verscheen ook A. Marja’s versie). Een gedicht dat zijn tijd nu mee heeft dus. Overigens kwam ik bij het lezen geen woorden tegen die ik niet kende, maar wel een waar ik nu een echt beeld bij heb: het woord ‘tredmolen’. Bijna even mooi als ‘achterdocht’, minder mooi dan ‘windveren’, maar misschien even toepasselijk voor 2020 als ‘beurtjaar’ – de tredmolen ‘diende nergens anders voor dan om de gevangenen in beweging te houden’. Fitness loopbanden waren een veel gekocht item afgelopen jaar, maar als je zo thuis aan het wandelen en rennen bent, komt je geen nieuw woord tegen – jammer genoeg.
Zeeuwse handhei voor het indrijven (met twee man) van palen, ca. 1930
Noten
1 Op het net (via Google Books) is met enige moeite het reglement te vinden dat de provincie Gelderland in 1835 afkondigde ‘op de correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater op de rivieren’. Men deed er alles aan om overstromingen de baas te kunnen. In artikel 25 stond dat in ieder dorp ‘een voldoend lokaal aan de dijken’ moest worden aangewezen waar ‘eene genoegzame quantiteit van welgeconditioneerde noodmaterialen en gereedschappen’ aanwezig diende te zijn. Waarna een uitgebreide lijst volgde, eindigende met ‘pikkransen en toebehooren’.
2 Een windveer is – voor de goede orde – een bouwkundige inrichting die ervoor zorgt dat wind en regen niet onder de dakbedekking kunnen komen, ongeacht of deze uit riet dan wel uit dakpannen bestaat. Een windveer hoeft niet te worden aangebracht als de gevel hoger is dan het dak, voegt Wikipedia er aandoenlijk aan toe.
3 Respectievelijk Wintertros & Zelfs niet voor de haaien (Amsterdam: De Bezige Bij, 2020/2021) en ‘Het air van man, die niet begrepen is’. Over dichter Louis Lehmann (1920-2012) (red. Jaap van der Bent & Paul Abels. Enschede/Doetinchem: AFdH, 2020/2021). Lehmann is bij Filter-lezers bekend door een artikel over hem als ‘vergeten vertaler’ en door het omslag van dat nummer (20:4): hij is de man achter de geit.
4 Oscar Wilde, De ballade van Reading Gaol. Vertaald door Maarten Asscher. Amsterdam: Boom, 2020.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.