Iedere werkdag klauter ik de trappen van station Stadelhofen op, loop ik over mooie oude klinkers langs eeuwenoude huizen naar de Grossmünster, een kerk in het hart van Zürich. Met uitzicht op een enkele toerist die, terwijl er verdacht weinig blikken op het gebouw zelf geworpen worden, een selfie neemt, zet ik mijn computer aan en begint mijn vertaaldag. Ik werk als assistente van prof. dr. Silke-Petra Bergjan, hoogleraar kerk- en theologiegeschiedenis, aan de Universiteit Zürich. Hier vertaal ik voor haar project ‘Edition Grotius, De veritate religionis Christianae’ Bewijs van den waren godsdienst (1622) van Hugo de Groot in het Duits. Terwijl de zon nog niet boven aan de hemel staat en mijn kopje koffie nog dampt, ben ik meestal al het eerste onbekende woord tegengekomen en struin ik het wereldwijde web af, op zoek naar een treffer.
Een vertalende alleskunner
Hugo de Groot (1583–1645) kennen we door zijn befaamde ontsnapping uit Slot Loevestein. Dat een geleerd en belezen iemand als De Groot, ook bekend onder zijn Latijnse naam Grotius, in juist een boekenkist wist te ontsnappen nadat hij in 1618 tot levenslang veroordeeld was, maakt het verhaal des te mooier. Maar niet alleen deze roemruchte ontsnapping zorgde voor zijn naamsbekendheid – zij het als De Groot, zij het als Grotius. Hij legde het fundament voor het zeerecht met zijn Mare liberum, betekende veel voor disciplines als het natuur- en oorlogsrecht en schreef talloze filologische, literaire, juridische, theologische en politiek-historische werken (Nellen 2007: 13). Niet alleen onderzoekers kenden hem, zo Nellen, maar ook politici en wereldburgers stuitten op zijn gedachtegoed (ibid., 13). In het dichtwerk Bewijs van den waren godsdienst beargumenteert De Groot waarom het christendom de enige ware religie is.
Dat De Groots talenten zich niet beperkten tot het schrijven zelf, blijkt wel uit zijn vertaalwerk. Zoals Marietje d’Hane-Scheltema ook in haar column ‘Hugo Grotius, ook groot als vertaler’ schrijft, waren De Groots prestaties als vertaler van topkwaliteit en vrij uniek. Hij werkte bijna nooit vanuit of richting zijn moedertaal, maar vertaalde meestal Grieks in het Latijn. Toch was De Groot niet te beroerd om ook zijn eigen Bewijs van den waren godsdienst in het Latijn te vertalen. De Veritate verscheen in 1627 en werd meer dan tien jaar later door hemzelf voorzien van annotaties. (Die annotaties nemen meer pagina’s in dan het werk zelf!) Tot aan de twintigste eeuw was die Latijnse versie van Bewijs van den waren godsdienst het beroemdste werk van De Groot, daarna werd dit pas De Jure Belli ac Pacis (Het recht van oorlog en vrede). Het Bewijs is in een tiental talen vertaald, waaronder ook Keltisch en Urdu. De Duitse vertaling van mij en professor Bergjan zal uiteindelijk in een teksteditie verschijnen.
Andere tijden
Deze baan stelt mij iedere dag weer voor talloze uitdagingen. Allereerst is de Nederlandse taal van nu niet meer dezelfde als die in de zeventiende eeuw. Nu hoef ik vertalers niet te vertellen dat taal continu aan verandering onderhevig is. Zie de column van Ton Naaijkens: ‘O gij vertalers, o wij vertalers – hoe snel gaat taal toch, hoe moeten we dat allemaal bijhouden. We moeten drastisch verjongen [...]’. Hij heeft het weliswaar over recente taalveranderingen, maar het laat zien dat taal altijd in ontwikkeling is. Tijdens het vertalen van een zeventiende-eeuws werk word ik continu op die veranderingen gewezen. Naaijkens heeft het dan wel over ‘verjongen’, maar hoeveel moet ik ‘verouderen’ om iets te vertalen waarin de taal zo anders is dan die van vandaag?
Niet alleen op woordniveau is het een boeiend project. Ook De Groots argumentaties en redeneringen zijn het lezen en vertalen waard. Zo had hij een vernieuwende manier van het kijken naar Bijbelteksten door deze in hun historische context te plaatsen (Nellen 2007: 517). Toch bezorgen zijn redeneringen me vaak een grijns. Zoals Nellen ook stelt, zal Grotius zelf ‘toch hebben ingezien dat er van een cirkelredenering sprake is, wanneer de waarheid van de Bijbelse boodschap opgehangen wordt aan de kritiekloze aanvaarding van verhalen over wonderen die in dezelfde Bijbel waren opgetekend’ (2007: 518). Het is de kunst om enerzijds in zijn huid te kruipen en anderzijds de nodige afstand te bewaren. Voor mij is dat de manier om zo nauwkeurig mogelijk, met respect voor zijn exegetische werk, te vertalen.
Het kapelletje van De Groot
Het vertaalproces bestaat uit grofweg vier stappen. Het begint met het inhoudelijk ‘ontleden’ van de zinnen. Dit betekent dat ik bij ieder onbekend woord de betekenis zoek en vervolgens bekijk wat de samenhang tussen die woorden is. Daardoor kan ik de zin in zijn correcte context plaatsen. Etymologiebank.nl en de woordenboeken van het Instituut voor de Nederlandse Taal zijn voor de terugkerende zoektocht naar de betekenis van woorden ideaal. Behalve dat die zoekmachines zekerheid bieden over de achtergrond en herkomst van een woord, is het simpelweg ook heerlijk om op die websites rond te dwalen en nieuwe dingen te leren.
Zo heeft De Groot het op een gegeven moment over een kapel (‘capel’). Ik dacht direct aan een mooi kapelletje ergens langs een of ander hobbelig karrenspoor midden in een dichtbegroeid naaldbos. Maar nee, daar zat ik toch even goed fout. Via Etymologiebank.nl kwam ik erachter dat ‘kapel’ de oude benaming voor ‘vlinder’ is en waarschijnlijk verwijst naar de manier waarop de vlinder zich beweegt: als een fladderend manteltje (capella in het Latijn). ‘Vlinder’ zou dan weer afkomstig kunnen zijn van ‘vlinderen’, een oud werkwoord dat ‘fladderen’ betekende of met ‘vlidderen’ te maken had: het doelloos rondlopen. Het Duitse woord voor vlinder heeft echter niets met de manier van bewegen te maken. Ooit geloofde men dat heksen in de gedaante van vlinders melk en room kwamen stelen bij de boeren. Schmetten betekent ‘room’ en vandaar het woord Schmetterling. Dat die connotatie met room stelende wezen(tje)s niet alleen in de Duitse taal een rol lijkt te hebben gespeeld bij de woordvorming, zie je bijvoorbeeld terug in het Engelse butterfly maar ook in een andere ouderwetse Nederlandse benaming voor de vlinder, de botervlieg.
In de tweede vertaalstap krijgen de woorden een hedendaagse volgorde, waardoor het rijm wegvalt. Enerzijds keurde De Groot het zelf af wanneer poëzie zonder behoud van het metrum vertaald werd, anderzijds heeft hij zijn eigen Bewijs van den waren godsdienst in proza vertaald... Als ik het rijm bij het vertalen kan behouden, is dat mooi, maar het belangrijkste is om de inhoud correct weer te geven en daarom krijgt die altijd voorrang. Hierbij moet ik vooral oppassen dat ik zelf geen woorden toevoeg omwille van de leesbaarheid.
Tijdens de derde vertaalstap schrijf ik dan daadwerkelijk mijn Duitse vertaling op papier. Hierbij speelt naast de inhoud het ritme van de tekst wel weer een grote rol. Als ik een boekdeel af heb, bespreek ik mijn vertaling met professor Bergjan. Delen van de tekst weet ik in eerste instantie soms niet (goed) te vertalen omdat ik geen achtergrond in de theologie heb. Samen bespreken we mijn vertaling woord voor woord en zo ontstaat dan onze gezamenlijke en definitieve vertaling. De Duitse vertaling van Martin Opitz uit 1631 raadplegen we hierbij ook af en toe. Opitz’ vertaalstrategie is echter nogal anders dan die van ons (bij hem is het rijm altijd behouden, waardoor de inhoud vrijer vertaald is). Onze vertaling neemt dus heel andere vormen aan dan die van Opitz. Het mooie van dit proces is dat ik enerzijds als een echte kluizenaar aan de slag moet, zoals de meeste vertalers, maar anderzijds ook heel intensief samen moet werken om tot het beste resultaat te komen.
Ik herinner me nog de eerste dag van de masteropleiding Vertalen aan de Universiteit Utrecht. ‘Waarom willen jullie graag vertaler worden?’ was de vraag. Nadat de eerste tien studenten allemaal overtuigd geantwoord hadden dat ze ‘zo graag puzzelen met taal’, was mijn antwoord tienmaal gestolen. Dat dit antwoord toch ook het mijne had moeten zijn, besef ik iedere keer wanneer ik nu aan het vertalen ben. Dat sommige woorden en begrippen niet meer in de Nederlandse taal terug te vinden zijn, soms (nog) wel in het Duits, maakt mijn vertaalwerk nog gelaagder. Ik puzzel de hele dag door, leer ontzettend veel en kan een bijdrage leveren aan de wetenschap. Vertalen is me toch maar een mooi vak.
Bronnen
Groot, Hugo de. 1622. Bewijs van den waren Godsdienst. z.p.
Hane-Scheltema, Marietje d’. 2007. ‘Hugo Grotius, ook groot als vertaler’, Filter, 14:1, p. 9–14.
Instituut voor de Nederlandse taal. Historische woordenboeken, op http://gtb.inl.nl/search/
Naaijkens, Ton. 2019. ‘Alleen voor jou en de jouwen. Welkom in de twintigtwintiger jaren’, Webfilter/Vrijdag Vertaaldag 2020: week 1.
Nellen, Henk. 2007. Hugo de Groot. Een Leven in strijd om de vrede 1583-1645. Amsterdam: Uitgeverij Balans.
Sijs, Nicoline van der (samensteller). 2010. Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/
Sanne Jacobs werkt als literair vertaalster in Zürich, waar ze iedere dag weer geniet van het mooie Schwiizer Düütsch
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.