‘Waarom ben je Chinees gaan studeren?’ Vanaf het moment dat ik in 1988 met mijn studie begon, is die vraag mij heel vaak gesteld. En ik was altijd benieuwd of studenten van Europese talen diezelfde vraag werd gesteld. Niet, vermoed ik, of veel minder; Chinees leren was curieus, de belangstelling voor China en Azië was klein. Meestal antwoordde ik in mijn studententijd vrij naïef dat ik er op de middelbare school van hield om talen te leren, en dat Chinees een taal was waarvan ik weinig tot niets wist en waarbij ik me veel voorstelde. Zes jaar studeerde ik in Leiden, een studiejaar in Beijing werd verkort tot een half jaartje door een gebroken kaak (zo leerde ik de Chinese woorden voor voedselvergiftiging, flauwvallen en onderkaak), en mijn proefschrift over de moderne poëzie van Taiwan duurde een eeuwigheid; ondertussen had ik besloten me toe te leggen op het vertalen van de Chinese literatuur.
Die keuze voor het vertalen heb ik voor een deel aan Lloyd Haft te danken, een van de toenmalige docenten – een Amerikaan van geboorte, dichtend in het Nederlands, die ons in Leiden Chinees leerde! In die tijd leerde je de taal vooral door te vertalen; verhalende, filosofische, historische teksten, bij iedere docent vanuit zijn eigen kennis en belangstelling, en bij het vertalen van de vroegtwintigste-eeuwse verhalen vroeg Lloyd (wellicht kwam daar de dichter in hem steeds boven) af en toe: ‘Hoe zeggen we dat nou eens het beste, het treffendste, het mooiste in het Nederlands?’ Het begrijpen van wat er stond was immers maar één ding. Voor de volgende stap, de transformatie naar een intrigerende Nederlandse tekst was tijdens de studie meestal weinig tijd, het was al lastig genoeg om het Chinees onder de knie te krijgen.
De interesse voor Taiwan en met name voor de poëzie die ik als promovendus ontwikkelde, heb ik altijd gehouden, al raakte die meer op de achtergrond toen andere vertalingen, zoals die van twee romans van Nobelprijswinnaar Mo Yan bijvoorbeeld, alle aandacht opeisten. Maar het toeval bracht me de afgelopen jaren terug bij Yang Mu (1940–2020), de eerste dichter uit Taiwan met wiens werk ik in 1992 tijdens een college kennismaakte. Yang Mu is een van de belangrijkste en meest gelezen dichters in Taiwan, een cruciale figuur in de ontwikkeling van de literatuur van het land en belangrijk voor de gehele moderne Chinese poëzie. Als student vond ik Yang Mu’s schrijven – dichtkunst, essays, memoires – al prachtig, zij het ook erg moeilijk en wat melancholiek, en misschien was dat de reden waarom ik lange tijd meer werd aangetrokken door dichters als Hsia Yu, Chen Li, of Ye Mimi die door hun speelsheid in zekere zin toegankelijker waren.
Yang Mu
Misschien moest ik gewoon eerst wat ouder worden… Dit jaar, toen ik volop bezig was met Yang Mu, dankzij uitgeverij Vleugels, die het na Ye Mimi aandurfde om nog een tweede bundel vertalingen van een Chineestalige dichter te publiceren, las en vertaalde ik het volgende:
ZOMAAR
Zomaar ineens
begin je je zorgen te maken,
zittend tussen de dorre cicadevellen.
Verleden, heden, toekomst,
toekomst?
Je haar wordt met elke wasbeurt lichter,
je huid doorschijnend van liefde,
de piano blijft wat achter.
Je krijgt door dat de thee koud wordt.
Een moment
van verbijstering.
In de tuin
worden de chrysanten kleiner. Je sluit je ogen
om ze niet te zien, en denkt aan je kindertijd.
Het verrassende wilde appelrood, pauwenblauw,
perillapaars, pioengeel,
het geluid van een schaar en polsen
die tegen houten meubels stoten
en dan denk je: als ik oud ben
zal ik me dan nog zo kunnen openvouwen,
zo prachtig kunnen uitspreiden
als een lap zijde op een glanzend oppervlak?
Yang Mu schreef dit in 1991 toen hij 51 was en dit jaar werd ik zelf 50, het gedicht leek wonderwel bij mij op dit moment te passen… De vraag, en daarmee de hoop, of je als je ouder wordt met net zoveel nieuwsgierigheid en openheid naar de wereld om je heen kunt blijven kijken als vroeger toen je een kind was en de wereld zo helder en scherp binnendrong, is er een van alle tijden en alle culturen. Ik vond het een mooi gedicht, qua opbouw en qua beeldspraak: je ogen sluiten om de chrysanten – symbool voor de herfst en daarmee het ouder worden – niet te zien; en het uitspreiden als een lap stof, zoals een kind zich langzaamaan ontwikkelt. Het gedicht is ook erg visueel: in gedachten zie ik die doorschijnende huid, die de ouderdom symboliseert, en hoe die huid contrasteert met die felle kleuren, met de doek van de jeugd die wordt uitgespreid.
Dit moest ik in de bundel opnemen, vond ik meteen, want mij stond een bundel voor ogen met meer ‘universele’ gedichten. Bovendien werkte het vertalen ook een beetje mee. De regels met die kleuren bijvoorbeeld, zijn bij Yang Mu als volgt:
驚喜的海紅,孔雀 / jingxi de haihong, kongque / verrassende sierappel, pauwen
藍,紫蘇,黃牡丹 / lan, zisu, huang mudan / blauw, shiso, gele pioen
‘Haihong’ is een synoniem voor sier- of wilde appel, maar het tweede karakter van die samenstelling ‘hong’ betekent rood; ‘kongque’ is pauw, op de volgende regel staat ‘lan’, blauw; ‘zisu’ is de naam van de plant perilla frutescens die wij met de Japanse naam shiso aanduiden, of met Japanse basilicum, Japanse netel, of notenkruid (aldus Wikipedia), het is een plant met donkere, roodpaarse bladeren, en het eerste karakter van de samenstelling betekent paars; de laatste samenstelling betekent gele pioen, de kleur is het eerste karakter ‘huang’, dat hier als bijvoeglijk naamwoord voor pioen staat. Kortom, Yang Mu speelt in het Chinees met woordcombinaties waarin een kleur met een plant of dier is verweven, waarbij de kleur soms voorop, soms achterop in de samenstelling staat. Als ik hier letterlijk de betekenis van de samenstellingen had vertaald dan krijg je:
‘verrassende sierappel, pauwen-
blauw, shiso, gele pioen’
Maar daarmee zou ik het origineel toch geen recht hebben gedaan, want in het Chinees zijn de kleur en het object beide even belangrijk; ik vond dan ook dat ik de kleur én het geassocieerde nadrukkelijk moest overbrengen, wat had gekund als:
de verrassende rode sierappel, blauwe
pauw, paarse shiso en gele pioen,
maar dat leek me minder spannend, dus probeerde ik de kleur als zelfstandig naamwoord achteraan, net zoals in de eerste twee samenstellingen in het Chinees (niet de laatste twee), en zo werd het:
het verrassend sierappelrood, pauwen-
blauw, shisopaars, pioengeel
Ongemerkt waren hier spontaan een paar p’s in geslopen waardoor ik sierappel nog veranderde in wilde appel, zodat de nadruk meer op ‘appel’ ligt (in plaats van ‘sier’) en de dubbel p iets duidelijker naar voren komt. Daarna kon ik het ook niet laten om het paars perillapaars te noemen, al kennen de meeste mensen dat woord niet, maar datzelfde geldt voor shiso; beide woorden staan niet in Van Dale, maar wie googelt belandt voor beide op dezelfde Wikipediapagina. In de regel erna stond ook nog eens het woord ‘polsen’ en ging het over het stoten tegen de houten tafel; wat leken die p’s daar goed bij te passen, zonder direct héél nadrukkelijk te zijn.
Paarse shiso, ook wel perilla
Heeft het Chinees hier ook zo’n klankherhaling? Nee. Het Chinees van Yang Mu, die altijd in vrije verzen schrijft, klinkt stemmig, lyrisch, elegant volgens een rustig, natuurlijk ritme, altijd zonder eindrijm; klankherhaling komt wel voor maar is zeker geen opvallend, veelgebruikt procedé. Daar staat tegenover dat het Chinees van nature klankarmer is dan het Nederlands, omdat het een vrij beperkt aantal eindklanken kent, en het is een toontaal; daardoor klinkt het ook zo anders (zoals we allemaal wel weten). Gezien die verschillen (en dan ga ik nog niet eens in op het verschil in zinsstructuren waardoor een gedicht soms anders is opgebouwd) komt bij het vertalen van Chinese poëzie in het Nederlands dan ook altijd de vraag op hoe je te werk kunt gaan als de esthetische ervaring bij voorbaat zo verschillend is. Hoe doe je recht aan een stijl?
Eigenlijk heb ik daar na al die jaren nog altijd geen eenduidig antwoord op, want het is steeds weer anders, afhankelijk van de schrijver, de stijl, de tekst. Bij het vertalen van klassieke Chinese poëzie bijvoorbeeld is dat nog lastiger, omdat die is geschreven volgens voorschriften die je onmogelijk in het Nederlands kunt hanteren, omdat ze samenhangen met taaleigenschappen die het Nederlands niet heeft. Yang Mu volgt geen vaststaande regels en voorschriften, maar hij is wel een echte bewerker; hij schrijft mooi, met aandacht voor detail, een beetje gedragen ook. Al met al heb ik hier dus gekozen voor de oplossing die naar mijn mening Yang Mu’s stijl navolgt én een goed eindresultaat in het Nederlands oplevert – los van de vraag of het Chinees in deze specifieke regels óók klankherhaling heeft. In de laatste regel heb ik de vertaling zelfs aangepast omwille van een klankherhaling: in het Chinees wordt er een lap stof of een lap katoen uitgespreid in plaats van zijde, maar zijde uitspreiden vond ik in het Nederlands mooier klinken, terwijl de essentie van het beeld gelijk blijft. Toch heb ik er lang over geaarzeld, want lijkt het niet alsof ik door het gebruik van ‘zijde’ wat ‘chinoiserie’ toevoeg? En wat is belangrijker, de klank of de letterlijke betekenis?
Zoals gezegd sloot dit gedicht vrij goed aan bij mijn belevingswereld, sommige andere gedichten uit de bundel Ik kom van de zee vragen iets meer inlevingsvermogen in de Chinese cultuur of de geschiedenis van Taiwan, tijd nog zo zichtbaar zijn. Voor mij is dat een meerwaarde; door het feit dat ik, behalve over de stijl, ook moet nadenken over soms zeer afwijkende culturele en historische achtergronden leer ik iedere keer weer een beetje bij. Ik leer relativeren, ik leer kijken vanuit totaal andere manieren van denken en doen. Dat is dan ook tegenwoordig mijn antwoord op de vraag waarom ik Chinees ben gaan leren; omdat ik van talen én verhalen hou, en als je een taal leert die zo ver van je afstaat als het Chinees, maak je kennis met verhalen, gedichten, perspectieven die je in het Nederlands nooit zou zijn tegengekomen. Juist in deze tijden dat we niet meer fysiek op reis kunnen is het prachtig om via een boek uit je eigen wereld te stappen. Toch blijft de keuze van de gedichten een voortdurend aftasten: waarom vertaal je Chinese poëzie in het Nederlands, en zo ja welke gedichten? Als het te weinig Chinees is, krijg je de vraag wat er nou Chinees aan is, en als het té Chinees is, komt nog al eens de opmerking dat het te moeilijk, te vreemd is. Wat dat betreft lijkt er sinds mijn studietijd weinig veranderd: de belangstelling voor Chinees en Chinese literatuur is nog altijd vrij klein, het blijft veelal een curiositeit. Ik kan alleen maar hopen dat ik met mijn vertalingen ook een lapje zijde uitspreid waarvan anderen vol nieuwsgierigheid en openheid kennis willen nemen.
Op het platteland van Frankrijk vertaalt Silvia Marijnissen zowel proza als poëzie: onder meer de romans De liefde van een half leven van Chang Eileen, Kikkers van Mo Yan, moderne poëzie van Ye Mimi in Ik weet niet dat jij niet weet dat ik niet weet en klassieke Chinese landschapspoëzie.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.