Vertalen doe je meestal alleen. In mijn geval waren de helpende handen, beter gezegd creatieve hersenen van anderen achter de schermen van onschatbare waarde om mij tot de ontspannen vertaler te maken die ik me tegenwoordig voel als ik aan een nieuwe vertaling begin. De naam van mijn belangrijkste helper en covertaler staat intussen gelukkig naast de mijne op het titelblad van mijn vertalingen. Van de anderen die meelazen, meedachten en kritisch commentaar leverden, wil ik op deze plek graag iemand in het bijzonder noemen: Maria Csollány (1932-2018).
Dat kwam zo: in 2014 vertaalden mijn covertaler en ik de novelle De kraai van Kader Abdolah, tot mijn spijt trouwens ook het laatste boek van hem dat tot nu toe door een Duitse uitgever is aangekocht. In die novelle strooit de auteur met citaten uit bekende Nederlandstalige poëzie, en hoewel mijn covertaler meestal heel goed is in het vertalen van gedichten, wilde het deze keer niet lukken om van die fragmenten mooie Duitse poëzie te maken.
Wat te doen? Een bezoek aan de bibliotheek van het Letterenfonds hielp ons een eind op weg, maar niet alle gedichten waaruit Abdolah citeert waren in vertaling gepubliceerd. Ineens schoot de naam Maria Csollány me te binnen. Ik had haar ooit tijdens een workshop ontmoet en herinnerde me haar strenge uiterlijk, maar ook de twinkeling in haar ogen die ik soms waarnam. Vooral kende ik haar door de tweetalige bloemlezing Unbekannte Nähe. Moderne niederländische Lyrik bis 1980 (Straelener Manuskripte, 1985). Ik wist ook dat ze de eerste was geweest die werk van Etty Hillesum had vertaald, Kinderjaren van Jona Oberski, en poëzie van Hugo Claus en Judith Herzberg. Via een collega kreeg ik haar adres, en ze hapte bereidwillig toe. Ik stuurde haar de fragmenten van Achterberg, Bredero en Bloem, met de waarschuwing dat Abdolah hier en daar iets in de tekst had veranderd, en ik stuurde haar mijn voorzetje van een (rijmloze) vertaling.
Es regnet und es ist November
Der Herbst kehrt ein und foltert
Das Herz, das trüb, doch immer leichter
Die heimlichen Schmerzen trägt.
Immer November
Immer dieses bange Herz
Nee, Csollány maakte er geen bezwaar tegen dat Abdolah hier kennelijk van de vier coupletten van Bloem slechts het eerste had gekozen waaraan hij uit het laatste couplet twee halve regels had toegevoegd, en waarin hij bovendien een bijvoeglijk naamwoord had veranderd: van een ‘leeg’ hart bij Bloem wordt bij Abdolah een ‘bang’ hart, hoe toepasselijk in een verhaal over een vluchteling...
Csollány stuurde me haar Duitse versie, ze had hier en daar een woord vervangen, en ze had na enige aarzeling gekozen voor de rijmwoorden ‘Herz’ en ‘Schmerz’, ook al leverde ze er meteen met de haar eigen humor het kritische commentaar bij: ‘Hier bietet sich der Reim Herz-Schmerz im Text an. Bei einer Übersetzung darf man ihn vielleicht verwenden, obwohl sonst das Sprüchlein gilt: Der erste Dichter, der Herz auf Schmerz reimte, war ein Genie, der fünfhundertdreiundsiebzigste ist ein Idiot.’
Ondanks dit bezwaar was er van mijn gestuntel een gedicht geworden.
Es regnet und es ist November.
Wieder ist Herbst, und er bedrängt
Das Herz, das traurig, jedoch stets bereiter,
Trägt den geheimen Schmerz.
Immer November,
Immer dieses bange Herz.
Hoeveel mooier het ritme, en hoeveel sterker de klemtonen!
Iets dergelijks deed Csollány met het fragment uit ‘Smart’ van Gerrit Achterberg.
Smart, ik ontzeg
de zon haar licht,
den ziende zijn gezicht
en dit heelal het evenwicht,
den dood het recht
op elk gericht,
dat mij van haar onthecht.
Hier mijn poging:
Schmerz, ich verweigere
der Sonne ihr Licht,
dem Sehenden das Augenlicht
und diesem All das Gleichgewicht,
dem Tod das Recht,
vor dem sich alle gleichen,
mich von ihr loszureißen.
Ik had het origineel tamelijk letterlijk gevolgd en geprobeerd in de twee laatste regels iets van de rijm te redden, wat niet echt gelukt was. Csollány lukte dat wel, en het verrassendst aan haar vertaling vind ik die kleine verschuiving in het centrum van het gedicht. Ze verschuift ‘en’ van de vierde regel naar de vijfde, kijk maar:
Schmerz, ich verweigere
der Sonne ihr Licht,
dem Sehenden das Augenlicht
diesem All das Gleichgewicht,
und dem Tod das Recht,
wie ihm für alle verheißen:
mich von ihr loszureißen.
Prachtig!
Als ik dit nu herlees zie ik Mau voor me, want zo wilde ze genoemd worden, haar ernstige, gelijkmatige gelaatstrekken, en nu pas besef ik wat ze me destijds schreef op haar drieëntachtigste, nadat ze De kraai in vertaling had gelezen.
21.4.2015
Beste Christiane,
Veel dank voor het mooie boek van Kader Abdolah en het overgemaakte honorarium. Met mijn gezondheid gaat het sinds een vorig jaar overwonnen longembolie helaas niet al te best, en aan grotere opdrachten is daarom niet meer te denken. Gelukkig heb ik gespaard voor een klein pensioen, maar iedere bijverdienste blijft uiteraard welkom. Mijn benen willen niet echt meer, maar de radertjes bovenin draaien nog behoorlijk, vandaar dat ik me heb toegelegd op het vertalen van gedichten. Ook die stromen uiteraard niet snel, maar druppelen elk op hun eigen manier.
De novelle van Kader Abdolah met zijn mooie taal – in jouw vertaling – heb ik met evenveel genot als ontsteltenis gelezen. Hoewel ik zelf tijdens het oprukken van Russische tanks (1956 in Hongarije) ook wel achter een laag muurtje verscholen heb gelegen, en daarna op een meerdaagse voettocht ben gevlucht tot de Oostenrijkse grens, was ik dankzij mijn Duitse vader al enigszins vertrouwd met de Duitse taal en literatuur. Daardoor kwam ik nooit in die hemeltergende vervreemding en eenzaamheid van de asielzoeker terecht die tot op de dag van vandaag zo veel immigrés wacht. Desondanks ervaar ik de Hongaarse taal nog altijd als een ‘paradise lost’.
Met de besten wensen en hartelijke groeten,
je Mau.
Maria Csollány wist als geen ander waar ze het over had. Geboren in 1932 in Tilburg als kind van Joodse ouders, vluchtte ze in 1943 op haar elfde met haar familie naar Hongarije waar ze bleef wonen tot haar vierentwingste. Bij de Russische inval in 1956 moest ze opnieuw vluchten, deze keer via Oostenrijk naar het Duitse Edingen-Neckarhausen, waar ze tot aan haar dood in april 2018 zou blijven wonen. Ze vertaalde voornamelijk uit het Hongaars en het Nederlands in het Duits, onder andere werk van Péter Nádas, Sándor Csoóri, Hella S. Haasse, Harry Mulisch, J. Bernlef, Etty Hillesum, Gerhard L. Durlacher, Breyten Breytenbach (uit het Afrikaans), Monika van Paemel, Hugo Claus en Judith Herzberg. Haar werk werd bekroond met de Übersetzerpreis der Stadt Stuttgart in 1988, de Kulturpreis der Flämischen Gemeinschaft in 1996, en de Preis der Stadt Münster für Internationale Poesie in 2001.
Hier had ik allemaal geen idee van toen ik haar vroeg, en nog minder was ik me ervan bewust dat haar leven in het teken had gestaan van de vlucht, waardoor ze zo’n grote affiniteit voelde met het verhaal dat ik haar had gestuurd. Ze bevestigt voor mij opnieuw de overtuiging dat empathie een van de pijlers is van het werk van de vertaler.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.