‘Trauma. Wond. We gebruiken het woord tegenwoordig zo vaak en zo terloops dat het niet zoveel meer betekent,’ schrijft Wytske in haar essay Verdwijnpunt. Taal, betekenis, is daarin vaak een manier om de pijnlijke werkelijkheid een fundament te geven. De woorden die we kiezen, geven vorm aan hoe we denken over dingen, en het is nuttig daarop door te gaan als het ondenkbare nog steeds je leven bepaalt. Anders dan Manon Uphoff in haar grootse roman Vallen is als vliegen vermijdt Versteeg termen als misbruik en aanranding niet. Ze onderzoekt ze, en daarbij grijpt ze terug op andere talen. Ze vond het moeilijk te spreken over wat er gebeurd was, de woorden schoten te kort, hadden ‘te weinig inhoud, te weinig body, zouden de Engelsen zeggen. Dat gold ook voor mij: te weinig body. Het lichaam dat ik niet had was vaak aangeraakt terwijl ik er niet bij was, door mannen die mij niet kenden en op manieren die ik niet wilde.’
Vreemde woorden zijn overal, maar ze doen iets anders in een pijnlijk openhartig en analytisch essay dan in de meeste romans. Als jurylid van de Boekenbon Literatuurprijs lees ik momenteel voornamelijk oorspronkelijk Nederlandse literatuur, maar ook daarin komt af en toe een Latijns of Engels woord voor. Maar vertaalt een schrijver dan? Licht hij of zij toe? Drie varianten.
Wytske Versteeg, Verdwijnpunt
1 In Oek de Jongs roman Zwarte schuur zijn we getuige van een gesprek tussen de gevierde kunstenaar Maris Coppoolse en de buitenlandse directrice van het Stedelijk: ‘I am accused of being a murderer,’ vertelt hij haar, en even later: ‘It’s just muckraking. Vuilspuiterij!’ Had dat niet in het Nederlands gekund? Misschien wel, maar de scène is functioneel: omdat zij een buitenstaander is, die de beschuldigingen niet in het Nederlands heeft kunnen lezen, benut De Jong hier de mogelijkheid om de affaire kort samen te vatten. Gek is wel dat Maris alsnog vertaalt, met een uitroepteken. Daar valt hij uit zijn rol, want die directrice zal niet zoveel hebben aan een vertaling als ‘vuilspuiterij’. (Net zo’n lekker woord als ‘muckraking’ trouwens, met harde klanken.) Dus is dit voor de lezer bedoeld?
2 In Viktor, het debuut van Judith Fanto, blijft het Duits dat af en toe opduikt in de conversatie van de joodse familie die ooit in Wenen woonde onvertaald. Het onderstreept hun geschiedenis, en helemaal onleesbaar wordt het niet: ‘Dat verwende stuk Gauner, wie de Spinnweben nicht vor den Mund gewachsen hadden, altijd mensen met zijn charme einbraten, die niets anders deed dan auf lepschi gehen, die wildebras.’
3 Maar als Richard Osinga een Chinees vers van Li Bai opneemt in zijn mozaïekroman Wie de rechtvaardigen zoekt, laat hij daarop, na een komma, direct een vertaling volgen. De doorsnee lezer die ik mezelf droom, had ook niet zonder gekund, en het verhaal heeft niet de tijd om stil te staan bij diepere interpretatiekwesties.
We moeten door, geen uitstel. Maar in een essay als dat van Wytske Versteeg ís de taal het verhaal:
Ons woord ‘tekst’ komt van het Latijnse werkwoord texere, ‘weven’. Taal is een levend weefsel, zoals ook ons lichaam uit levend en ademend weefsel bestaat (het Engelse tissue heeft dezelfde bron). Volgens de oude Grieken was elk leven een draad die door de schikgodinnen werd gesponnen, gemeten en daarna onherroepelijk afgeknipt. Maar totdat die snede gemaakt wordt, leven we en terwijl we leven vertellen we, maken een fijner en fijner patroon, maken ons eigen.
Versteeg neemt een eenvoudige etymologie als uitgangspunt voor een dichterlijke metafoor, ondersteund door de etymologie van een woord uit een andere taal, en uitgebreid met een mythologisch beeld dat ze nog weer verder terug plaatst. Waardoor ik ervan overtuigd raak dat ja, inderdaad, taal en leven samengaan, elkaar verrijken. Of is taal een omweg, staat ze direct begrip in de weg?
*
Toch nog een roman. In de nieuwe roman van Jenny Offill, Weersverwachting (Weather, vertaald door Roos van de Wardt), een geweldig onderzoek naar eindetijdsdenken in tijden van defragmentatie in de politiek (Trump) en thuis (het huwelijk en gezinsleven van de verslaafde broer van de hoofdpersoon), kwam ik nog een woordje Grieks tegen.
Hij heeft een pakje shag in zijn zak en een haveloze rugzak die eruitziet alsof hij een oorlog heeft meegemaakt. Er steekt een boek uit, maar niet ver genoeg om de titel te kunnen lezen. Ben heeft ooit verteld dat de Grieken een term hadden, epoché, die betekende: ‘Ik stel mijn oordeel uit.’ Handig voor degenen onder ons die de neiging hebben om zich met vreemden in de bus te alliëren. Plotselinge bondgenootschappen noemt mijn broer ze. Ik moet voorzichtig zijn. Mijn hart is gul.
Nou en of. Het is het begin van een (platonische) affaire met deze ‘knappe man’. Mijn eerste gedachte, als afgestudeerd classicus die een decennium lang geen woord vertaald heeft: was dit voor Van de Wardt zo’n vertaling-uit-een-andere-taalprobleem, zoals Roel Schuyt had met Engels in een Sloveense roman of Hero Hokwerda met Duits in een Griekse? Hokwerda kwam veel Nietzsche tegen in het Grieks, maar dat waren letterlijke vertalingen van de Engelse vertaling (!). Het evidente, een Nederlandse vertaling erbij pakken, was niet zo eenvoudig omdat de auteur hem niet aan bronvermeldingen kon helpen. Maar nee, natuurlijk niet, Offill liet het Grieks onvertaald: ‘Ben told me once that the Greeks had this term, epoché, meaning “I suspend judgment.”’
Jenny Offill, Weersverwachting (Ned. vert. Roos van de Wardt)
Mijn tweede: klopt het, wat deze Ben (ook een classicus die niet meer praktiseert) haar vertelde? Haar ooit vertelde? (Je proeft het voorbehoud al.) Ik zou epochè schrijven, maar ja, de Engelse Wikipedia - blijkbaar ook voor de Nederlandse uitgeverij een spellingsautoriteit - gebruikt ook het accent aigu. Daar lees je dat het een technische term voor de kern van de Skepsis is: je oordeel opschorten, uitstel van oordeel. Maar een term vertalen met een persoonsvorm (‘Ik stel mijn oordeel uit’) is gek. Offills vertaling komt exact over, maar is bij benadering.
Die breedte en benadering maken zulke vreemde woorden interessant en nuttig, geven extra ruimte, weven, in Versteegs beeldspraak, een extra draad door het verhaal. Offills methode is ook fragmentarisch, met essayistische momenten, dus dat klopt: het vreemde is niet alleen functioneel om mensen een achtergrond te geven, maar om met een omweg de kern te zoeken. En die omweg – ze kijkt het aan met deze man – wordt een verhaallijn.
*
Terug bij het essay, waarin Versteeg met behulp van Bijbels Nederlands en Engels (ze had ook hiervoor naar het Oudgrieks en het Latijn kunnen verwijzen) laat ze zien dat elkaar leren kennen, het opbouwen van vertrouwdheid, heel normaal is – en zeker bij seks.
In ouderwets Nederlands werd geslachtsgemeenschap aangeduid met ‘bekennen’, bijvoorbeeld in de Bijbel: ‘en Adam bekende Eva, zijn vrouw’. In het Engels kun je dan spreken van carnal knowledge, vleselijke kennis. Een woordenboek Engels-Nederlands uit 1766 vertaalt to know a woman met ‘een vrouw bekennen, beslaapen’ en wetsteksten uit de vijftiende eeuw beschreven verkrachting als carnal knowledge of a woman’s body against her will. Dat is een passende omschrijving: ‘iemand leren kennen tegen haar wil’. Want meestal, als we elkaar leren kennen, gaat dat in fases, en als iemand doet alsof hij ons goed kent terwijl dat niet zo is, ervaren we dat als opdringerig en ongepast.
Dat is raak! Via een omweg. Versteegs prachtige, pijnlijke boek heeft een groot belang, juist door het talige en zoekende. En het uitschrijven van haar proces van ‘vertalen’ werkt. Het heeft wat gemakkelijks om lessen te trekken uit literatuur, maar ik ben geneigd met een omkering van Versteegs analyse te eindigen. Voor liefde en seks en literatuur en filosofie geldt: stel je oordeel uit, wees voorzichtig, dan past het wel en leer je iemand beter kennen.
Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandels, jurylid voor de Boekenbon Literatuurprijs, recensent en hoofdredacteur van De Revisor.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.