Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Tropen in vertaling

Of hoe transformeer je een minderheidsliteratuur?

Imogen Cohen

Tien jaar geleden vertaalde ik het verhaal ‘Weerstand’ (‘Resistance’) van Stephan Enter voor Best European Fiction 2010 (een uitgave van Dalkey Archive Press onder redactie van Aleksandar Hemon). Toen ik de geredigeerde versie van mijn vertaling terugkreeg van de bureauredacteur, zag ik tot mijn verbazing dat een paar minder gebruikelijke zinswendingen in iets normalere waren veranderd. Zo trof ik op de eerste bladzij de volgende verandering aan: de zinsnede ‘een kastanjekleurige, tot spiegel opgewreven toog’ (door mij vertaald als ‘a chestnut-brown bar, polished to a mirror gloss’) was door de redacteur gewijzigd in het gewonere en ook meer verklarende ‘[a] chestnut-brown bar, polished until it could serve as a mirror’. In mijn eigen versie, waarover ik later overigens wat minder tevreden was, had ik de Nederlandse metafoor al afgezwakt tot een ‘mirror gloss’, maar in de geredigeerde versie was die nog verder afgevlakt door de metafoor uitvoerig te gaan uitleggen in de toevoeging tot die als spiegel kon dienen’. Dat was best een frustrerende ervaring, maar een paar jaar later voelde ik me enigszins getroost toen ik Ria Vanderauweras baanbrekende studie Dutch Novels Translated into English: The Transformation of a Minority Literature (1985) ontdekte, want haar bevindingen strookten met mijn eigen (zij het beperkte) ervaringen.

In Dutch Novels Translated into English: The Transformation of a Minority Literature stelt Vanderauwera dat taal die afwijkt van de norm in vertaling pleegt te worden genormaliseerd. Vanderauwera onderzocht zo’n vijftig tussen 1950 en 1980 in het Engels vertaalde Nederlandse romans en constateerde daarbij dat creatief of ietwat eigenzinnig Nederlands bij vertaling in het Engels vaak werd afgezwakt. Ze vatte deze observaties samen in de vaak geciteerde bewering dat ‘vertalers van Nederlandse fictie terughoudendheid aan de dag legden bij de weergave van ongebruikelijke en gekunstelde beelden en woordkeus in de doeltekst’ (ibid, p. 108). Daarbij moest ‘vertalers’ worden opgevat als aanduiding van niet alleen vertalers, maar van iedereen die betrokken was bij de totstandkoming van het nieuwe product, of dat nu de vertaler zelf was, de redacteur, de uitgever of de subsidiërende instantie.

De voorbeelden die Vanderauwera aanvoerde om haar stelling te staven waren talrijk en varieerden van woord-, woordgroep- en zinsniveau tot het niveau van de alinea en zelfs de hele roman. Maar dit zijn een paar van haar observaties over korte zinsdelen. In Ruyslincks roman De ontaarde slapers (1957; in 1968 door R.B. Powel vertaald onder de titel The Depraved Sleepers) werd de curieuze woordcombinatie ‘geurig verhaal’ getransformeerd in de gebruikelijke collocatie vivid story’ (Vanderauwera 1985: 108). In Teirlincks roman Zelfportret of het Galgemaal (1955, in 1963 vertaald door James Brockway als The Man in the Mirror) worden de eigenzinnige uitdrukkingen ‘de uitgedunde harigheid’ en het langere ‘de ontkleurdheid van uw voetspieren’ (Vanderauwera 1985: 39) genormaliseerd tot the thinness of the hair’ en the pallor of your muscles’ (idem).

Geïnspireerd door Vanderauweras werk besloot ik het fenomeen normalisatie te onderzoeken en mijn bevindingen zijn uiteindelijk neergelegd in mijn proefschrift getiteld Tropes in Translation: An Analysis of Dutch Creative Collocations and Compounds Translated into English (dat ik in oktober 2019 verdedigde). Net als Vanderauwera belichtte ik in mijn onderzoek Nederlandstalige romans in het Engels, alleen dan ruim dertig jaar later vertaald. Het was interessant om na zoveel jaren terug te keren tot hetzelfde onderzoeksgebied en -materiaal, want je kunt de Nederlandse literatuur weliswaar nog steeds een ‘minderheidsliteratuur’ noemen, maar haar positie op het wereldtoneel is sterk verbeterd: steeds meer Engelstalige uitgevers brengen Nederlandse titels uit, waarbij de rechten voor prominente romans intussen zelfs geveild worden (bijvoorbeeld De avond is ongemak van Marieke Lucas Rijneveld, 2018; in 2020 door Michele Hutchison voor Faber vertaald als The Discomfort of the Evening; en Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, 2018, te verschijnen in 2021 bij 4th Estate in een vertaling van Michele Hutchison).

Toch was mijn onderzoeksproject niet simpelweg een herhaling van Vanderauweras werk. De enorme breedte van Vanderauweras studie betekende noodzakelijkerwijs dat haar analyse niet uitputtend kon zijn, zelfs niet voor een paar linguïstische kenmerken. Sterker nog, tijdens het eerste jaar van mijn promotieonderzoek kwam ik er al snel achter dat als ik me zou beperken tot twee kenmerken in zes Nederlandse romans en hun Engelse vertalingen, dat meer dan voldoende voorbeelden zou opleveren voor een behoorlijk uitvoerige monografie. Deze zes romans waren: Bonita Avenue (Peter Buwalda), De inscheper (Otto de Kat), De helaasheid der dingen (Dimitri Verhulst), Rupert, een bekentenis (Ilja Leonard Pfeijffer), Sluitertijd (Erwin Mortier) en Spijkerschrift (Kader Abdolah) – vertaald door respectievelijk Jonathan Reeder, Sam Garrett, David Colmer, Michele Hutchison, Ina Rilke en Susan Massotty onder de volgende titels: Bonita Avenue, Man on the Move, The Misfortunates, Rupert: A Confession, Shutterspeed en My Fathers Notebook. Deze romans bevatten zo veel ongebruikelijke taal dat ik mijn analyse richtte op ongebruikelijke adjectief-substantiefcollocaties (bijvoorbeeld ‘[het] stuurloze hoofd’ uit De inscheper) en ongebruikelijke samenstellingen (bijvoorbeeld ‘gedachtenbrand’ uit Bonita Avenue). Dat leidde tot de volgende onderzoeksvragen:

- Zijn de creatieve collocaties en samenstellingen in de vertaling van deze zes romans genormaliseerd?

- Of zijn ze dat niet?

- Zijn er in de Nederlandse romans voorbeelden van gewone collocaties en samenstellingen die in vertaling zijn gedenormaliseerd? Dat wil zeggen, die in vertaling creatiever zijn geworden?

Als je deze onderzoeksvragen zou willen visualiseren zou je ze kunnen verbeelden als schoenparen:

 

 

Je kunt in één oogopslag zien dat het ene paar toch behoorlijk wat excentrieker is dan het andere.

Maar voordat ik deze onderzoeksvragen kon beantwoorden, moest ik er zeker van zijn dat ik echt alle gevallen had opgespoord – iets dat Ria Vanderauwera nog met de hand moest doen. Hoe heb ik dat aangepakt? Met behulp van de corpustoolkit Sketch Engine kon ik alle creatieve collocaties en bijzondere woordcombinaties in mijn kleine corpus Nederlandse romans achterhalen, zodat ik ze vervolgens kon vergelijken met hun Engelse vertalingen, met een gerichte focus op frequentie en beeldend taalgebruik.

Ik deed dat door Sketch Engine zo te programmeren dat de frequenties van alle samenstellingen en adjectief-substantiefcollocaties in de door mij bestudeerde romans werden vergeleken met een groot referentiecorpus van enige miljarden woorden. Om bijvoorbeeld alle creatieve samenstellingen te achterhalen uit Rupert, een bekentenis, liet ik Sketch Engine een lijst maken van alle woorden die in de roman voorkomen, met daarachter vermelding van hun frequentie in zowel de roman als het referentiecorpus. Het resultaat was een 71 bladzijden lange lijst, waarvan hieronder een proeve te zien is:

Een behoorlijk lange lijst dus, maar aan de hand van de vierde kolom, die de frequentie in het referentiecorpus laat zien, lieten de benodigde gegevens zich makkelijk uitzeven en hield ik nog maar tweeënhalve bladzijde over, te weten de woorden die geen enkele keer voorkwamen in het referentiecorpus. Die paar bladzijden vormden een shortlist van mogelijk creatieve samenstellingen. Zoals uit het voorbeeld hierboven duidelijk wordt moest die shortlist nog wel verder worden ingekort, want niet alle woorden die wel in de roman maar niet in het referentiecorpus voorkwamen waren relevant (een deel ervan bestond uit eigennamen, een ander deel uit buitenlandse woorden of straatnamen). Toen ik de irrelevante woorden eruit had gehaald, hield ik nog maar drie samenstellingen over: ‘telefoonjeuk’, ‘stinkbroek’ en ‘rechternachtkastje’: van deze drie kon alleen ‘telefoonjeuk’ creatief genoemd worden. Het is van belang om te benadrukken dat de laatste stap in deze benadering niet automatisch gaat: daarbij gebruik je ook enige intuïtie, waardoor het resultaat nooit helemaal objectief is.

Dezelfde methode gebruikte ik om alle creatieve samenstellingen en collocaties in de Engelse vertalingen op te sporen om te kijken of er gevallen waren waar de vertaling op haar beurt ongebruikelijker en figuurlijker was dan het origineel.

En wat was de uitkomst? In grote lijnen kwam ik in mijn onderzoek tot een radicaal ander beeld dan het landschap dat door Vanderauwera was geschilderd en waarin zoals gezegd ‘vertalers van Nederlandse fictie terughoudendheid aan de dag legden bij de weergave van ongebruikelijke en gekunstelde beelden en woordkeuze in de doeltekst’ (p. 108). Vanderauwera leverde overtuigend bewijs aan voor normalisatie, terwijl mijn onderzoek, dertig jaar later uitgevoerd, een groot aantal ongebruikelijke woordvormen en beelden te zien gaf in de Engelse vertalingen uit het Nederlands. In mijn onderzoek werden 106 adjectief-substantiefcollocaties en 47 samenstellingen in detail onderzocht, in totaal dus 153 linguïstisch gezien ongebruikelijke vormen. In slechts 34 gevallen (22%) was er sprake van normalisatie. De rest (119 items dus) was zo vertaald dat de eigenaardigheid van het Nederlands bewaard was gebleven. Ik geef twee voorbeelden:

  1. De hierboven genoemde creatieve collocatie het ‘stuurloze hoofd’ – in de zin ‘Alles zat er nog in dat stuurloze hoofd van hem, alles verhuisde mee waarheen hij ook ging’ – had best genormaliseerd kunnen worden tot ‘drifting mind’, dat een dode metafoor is en een tamelijk gewone collocatie. Maar in plaats daarvan hield de vertaler de metafoor levend door het ongebruikelijker ‘rudderless mind’ te gebruiken: ‘It was all still there in that rudderless mind of his, he took everything with him, no matter how often he struck camp.’
  2. De creatieve samenstelling ‘gedachtenbrand’ – in de zin ‘Ik zette mijn zonnebril op, maar het razende geflakker zat aan de binnenkant, het was gedachtenbrand’ – had ook genormaliseerd kunnen worden tot ‘migraine’ of ‘burning migraine’ (want daarom gaat het in feite) maar werd in plaats daarvan creatief vertaald met ‘thoughtburn’: ‘I put on my sunglasses, but the frenzied flickering was on the inside: thoughtburn’, een neologisme waarmee ook deze troop behouden bleef.

Bovendien wist ik in mijn onderzoek dertig ‘gedenomaliseerde’ collocaties en samenstellingen op te graven, collocaties en samenstellingen in de vertalingen dus die minder gebruikelijk waren dan de corresponderende items in de bronteksten. Een voorbeeld hiervan is te vinden in Jonathan Reeders vertaling van Peter Buwalda’s roman Bonita Avenue waarin de samenstelling ‘half-yarns’ voorkomt: ‘Margriet Wijn does not spin half-yarns, or concoct ordinary lies—she cultivates new realities.’ Bij Buwalda blijkt dat toch ietwat prozaïscher ‘halve waarheden’ te zijn (‘Margriet Wijn spint geen halve waarheden, of gewone ordinaire leugens, ze plant nieuwe werkelijkheid aan’).

Concluderend kan ik zeggen dat de door mij bestudeerde vertalers zeker niet terughoudend waren in de weergave van de ongebruikelijke taal die ze in de brontekst hadden aangetroffen. Integendeel, slechts in 34 van de 153 gevallen werd er genormaliseerd en daar komt nog bij dat er tegelijk ook gecompenseerd werd met aardig wat gedenormaliseerde gevallen. (En helaas blijven de schitterende individuele verschillen tussen de vertalers onderling in deze misschien wat al te droge statistieken verborgen.)

Waarom precies mijn resultaten zo verschillen van die van Vanderauwera, valt moeilijk te zeggen. De meest sceptische verklaring is dat Vanderauwera veel meer linguïstische kenmerken onderzocht dan ik, maar veel minder voorbeelden noemenswaardig vond: met andere woorden, ze selecteerde alleen de meest opvallende items. Je zou dan ook kunnen denken dat Vanderauwera’s onderzoeksresultaten dichter bij de mijne hadden gelegen als ook zij moderne corpustechnologie tot haar beschikking had gehad. Maar de meeste onderzoekers beschouwen Vanderauwera’s bevindingen als voldongen feiten. Vanuit een dergelijk perspectief valt het verschil tussen haar bevindingen en de mijne te verklaren uit een verandering van normen. Maar zo zie ik het zelf niet. Op de waarom-vraag ben ik ingegaan in een artikel getiteld ‘On Randomness’. Zoals uit de titel valt op te maken, ga ik ervan uit dat de verschillen meer op toeval berusten dan je op het eerste gezicht zou denken.

 

Bibliografie

Cohen, Imogen. 2018. ‘On Randomness’, Target: International Journal of Translation Studies, 30:1, p. 3–23.

Cohen, I.C. 2019. Tropes in translation: An analysis of Dutch creative collocations and compounds translated into English. Dissertatie Universiteit van Amsterdam.

Vanderauwera, Ria. 1985. Dutch Novels Translated into English: The Transformation of a Minority Literature. Amsterdam: Rodopi.

Imogen Cohen is sinds 14 jaar werkzaam als docent aan de Universiteit van Amsterdam. Ze doceert onder andere Engelse linguïstiek, Retorica en Theorie en Praktijk van het Vertalen. Ze is een van de coördinatoren van de Master Vertalen aan de UvA.

 

 

Vertaling: Caroline Meijer

Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.