Van alle vertalers die Homeros’ Odyssee heeft gekend, hebben weinigen zo’n bijzondere levenswandel gehad als de in 1925 in Thessaloniki geboren Moshe Ha-Elion, die in 2011 op 85-jarige leeftijd zijn magnum opus publiceerde: een vertaling van de Odyssee in zijn moedertaal, het Ladino of Judeo-Espanyol.
Ha-Elion groeide in Griekenland op in een gemeenschap van Sefardiem, nazaten van de joden die in 1492 door het Spaanse koningspaar van het Iberisch schiereiland waren verdreven. Sommigen van die eerste generatie Sefardiem zochten hun heil in Amsterdam en vonden daar veiligheid, en zij verruilden mettertijd hun eigen taal voor het Nederlands. De afstammelingen van hen die naar het Ottomaanse rijk waren uitgeweken hielden echter onderling vast aan het Spaans van hun voorouders, dat langzaam uitgroeide tot een eigen taal. Ook Ha-Elion sprak in Thessaloniki buitenshuis Grieks, maar binnenin de gemeenschap groeide hij op met het Ladino, een taal die een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis heeft als het Jiddisj: gebaseerd op vijftiende-eeuws Spaans, doorspekt met woorden uit het Hebreeuws en verrijkt met elementen uit de talen waarmee de sprekers sinds 1492 in contact zijn gekomen, waaronder Romaanse talen als het Catalaans, Italiaans, Occitaans en Portugees, maar ook het Arabisch, Grieks en Turks.
Net als het Jiddisj en Duits zijn Ladino en Spaans tot op zekere hoogte onderling verstaanbaar, maar wie een indruk van de verschillen wil krijgen, hoeft maar naar de eerste twee regels van Jacqueline Rijsels vertolking van ‘Los bilbilikos kantan’ te luisteren (zie YouTube-link hieronder): ‘Los bilbilikos kantan / kon sospiros de amor; / mi neshama, mi ventura / estan en tu poder’ (De nachtegaaltjes zingen / met zuchten van liefde; / mijn ziel, mijn geluk / zijn in jouw macht). Het woord neshama (ziel) komt uit het Hebreeuws en is via het Jiddisj in het Nederlands terechtgekomen als nesjomme (bezieling); en voor het woord bilbilikos put het Ladino uit het Turks (bülbül, nachtegaal), verbonden met het Oudspaanse verkleinsuffix –iko, dat vanaf de zestiende eeuw in het Spaans is verdrongen door -ito.
De afname van het aantal sprekers van het Ladino is niet alleen veroorzaakt door het lage aanzien dat de taal lange tijd onder de sprekers zelf had, maar ook door de systematische uitmoording van de Sefardische joden, die evenmin als hun Jiddisjtalige volksgenoten aan vervolging ontkwamen. Het Jiddisj is echter al geruime tijd aan het opkrabbelen en heeft 75 jaar na de Sjoa weinig te vrezen, daar het niet alleen mag rekenen op toenemende belangstelling van seculiere joden en niet-joden, maar ook in de chassidische geloofsgemeenschappen in New York, Jeruzalem, Antwerpen en Londen wordt gekoesterd als algemene omgangstaal. De situatie van het Ladino is minder rooskleurig: weliswaar verschijnen er nog steeds publicaties in de taal, zoals het Turkse maandblad El Amaneser en de Israëlische krant Aki Yerushalayim, maar de overgebleven sprekers zijn niet zo fervent afgesloten van de buitenwereld als de Jiddisjtalige ultra-orthodoxen en voelen daardoor minder noodzaak de taal door te geven aan jongere generaties.
Het Ladino is dan ook aangewezen op de inzet van betrokken individuen en meer en minder actieve instanties. Zo heeft de Spaanse regering in 2018 in Israël een nationale academie voor de bestudering van het Ladino opgericht, de Akademia Nasionala del Ladino, en verzorgt de Israëlische staatszender Kol Yisrael Israel Radio International uitzendingen in de taal. De zangeres Sarah Aroeste zet zich in voor de overdracht van de Sefardische cultuur aan nieuwe generaties en heeft daartoe albums met kinderliedjes gepubliceerd, en de onderzoeker en vertaler Avner Perets heeft aan de toegankelijkheid van de taal bijgedragen met vertalingen van klassiekers als Alice in Wonderland en Le petit prince. Het hoogtepunt van deze vertalingen bracht Perets tot stand in samenwerking met Moshe Ha-Elion, met wie hij in 2011 een tweetalige uitgave van de Odyssee verzorgde: op de linkerpagina staat Ha-Elions vertaling in het Ladino, op de rechter Perets’ vertaling van de Oudgriekse brontekst in eigentijdse Hebreeuwse verzen.
De vertaling, die slecht te verkrijgen is maar wel fysiek raadpleegbaar in de bibliotheek van het Hamburgse Institut der Geschichte der deutschen Juden, is een prestatie zonder weerga. Ha-Elion, die opgroeide met het hedendaags Grieks en op school Homeros leerde lezen, levert een zeer getrouwe weergave van de brontekst en geeft bovendien blijk van een fenomenale beheersing van de dactylische zesvoeter, het oorspronkelijke metrum van de Odyssee. Met een voorbeeld uit het elfde boek (11.197-208), waarin Odysseus in de onderwereld de schim van zijn moeder ontmoet, laten beide kenmerken zich illustreren. Ik geef de vertaling van haar woorden in het Ladino met een woord-voor-woord-weergave in het Nederlands:
‘I yo de mismo mueri i me sotometi a mi suerte. / No la arkera, la buen vizadera, es ke kon sus flechas / moyes a mi m’atako i mato adientro de mi kaza, / ni hazinura no me affero, d’akeyas k’akorruto, / kon sufriensas muy grandes l’alma de las miembras la kitan. / Ma mis arrankos, gloriozo Odises, por ti, i tus konsejos, / i tu kerensia, es ke me tomaron la vida miel-dulse.’ / Esto favlo, i en mi korason meditava, i kieria / mucho abrasar la alma de mi madre k’avia muerido. / Tres vezes yo verso eya salti, kuando me ordenava / mi korason d’abrasarla; tres vezes fuyo de mis manos / komo solombra o sonyo…
‘En ook ikzelf stierf en me onderwierp aan mijn lot. / Niet de boogschutster, de goede zienster, was het die met haar pijlen / de zachte mij aanviel en doodde binnenin mijn huis, / noch een ziekte ze me bracht, van die soort die vaak / met folteringen zeer grote de ziel van de ledematen haar scheiden. / Maar mijn verlangens, roemrijke Odysseus, naar jou, en jouw plannen / en jouw liefde, is wat mij ontnamen het leven honingzoet.’ / Dit zij sprak, en in mijn hart ik overwoog, en ik wilde / zeer omhelzen de ziel van mijn moeder die was gestorven. / Drie keren ik richting haar sprong, toen me beval / mijn hart om haar te omhelzen; drie keren zij vluchtte uit mijn handen / zoals schaduw of droom…
Ha-Elions vertaling biedt eveneens een fascinerend voorwerp van onderzoek voor wie de taal wil bestuderen aan de hand van een door een moedertaalspreker vormgegeven corpus. Wie de taal vanuit het moderne Spaans benadert, ziet een hoop verschillen: Oudspaanse vormen als moyes (Spaans muelles) en favlo (Spaans hablo) zijn behouden, evenals Oudspaanse woorden die buiten het Ladino in onbruik zijn geraakt (arrankos en solombra), vormingen die specifiek zijn voor het Ladino (sufriensas in plaats van sufrimientos) en woorden die van betekenis zijn veranderd (kerensia, liefde, vs. querencia, verlangen). Daarnaast blijkt de invloed van het Italiaans uit de vorm sotometi (voor someti) en het gebruik van het voorzetsel verso, net zoals de invloed van het Arabisch merkbaar is in het woord hazinura, dat gebaseerd is op een Arabische stam en voorzien van het Spaanse achtervoegsel -ura. Het onderzoek naar de etymologie van het Ladino is nog in volle gang: zo is de oorsprong van het woord akorruto (vaak) omstreden.
Met zijn Odyssee heeft Moshe Ha-Elion een bijdrage geleverd aan de vastlegging van het Ladino die hem alleen al onder de vertalers van Homeros’ dichtwerk blijvende roem zal verlenen. Maar ook met eigen dichtwerk heeft hij van betrokkenheid getuigd, niet slechts voor de taal, maar tevens voor de documentatie van het verleden dat het Ladino zo bedreigd heeft gemaakt. In zijn dichtbundel En los kampos de la muerte (Instituto Maale Adumim, 2000) heeft hij de gruwelen van de vernietigingskampen beschreven in de vorm en verteltrant van oude Sefardische balladen. Het begin van het gedicht La djovenika al lager (‘Het meisje in het kamp’) is dan ook lichtvoetig, bijna sprookjesachtig:
La linda djovenika, fijika muy kerida, / Ke sus parientes todo le davan en su vida: / Kon seda la vestian, yevava djiyas d’oro, / La alondjavan siempre de males i de yoro. / Su kaveyura blonda al ombro abashava, / En banyo de parfumes, el puerpo se lavava. / Sus manos delikadas en agua no metia, / Brodando o meldando, ansi pasava el dia. / O bien kon sus amigas a pasear se iya, / En kampos o en guertas, i flores akojia.
Het mooie jonge kindje, als dochter teerbemind, / Een altijd door haar ouders vertroeteld meisjeskind: / Met manteltjes van zijde en gouden edelstenen, / Zo leidde zij een leventje vrij van zorg en wenen. / Tot aan haar schouders vielen haar lange blonde haren, / In geurige baden placht zij haar schoonheid te bewaren. / Haar zachte handen bleven van werk en arbeid vrij, / Met lezen of borduren, zo ging de dag voorbij, / Ofwel met haar vriendinnen gezamenlijk op pad, / Naar velden of naar tuinen, op zoek naar een bloemenschat. (v. 1–10, mijn vertaling)
Maar in dezelfde koddig aandoende versmaat gaat Ha-Elion over op een beschrijving van het vernietigingskamp:
Ma kuando a Birkenau, el kampo de la muerte / Entro, d’un punto al otro, se le troko la suerte. / Sin entender del todo lo ke s’esta pasando, / Deznuda ‘sta al banyo, la ‘stan dezenfektando. / No tiene mas kaveyos, no le desharon nada, / Aparte de kundurias i djuba envarada. / La gritan, la aharvan, a kada paso i paso, / Su nombre es agora el numero al braso. / Es ke s’está sonyando? Es ke está despierta? / La aferró el espanto, su alma se alerta. / En viendo las barieras, los postos, los soldados, / Kon armas en sus manos i perros a sus lados, / Savia ke su vida no es mas lo ke era, / Se destruyo su mundo, es una prizonyera. / La noche kaye preta, ‘stan tres en una kama, / Se siente desgrasiada. Si ‘stava aki su mama! / La povre no savía, lo ambezo mas tadre, / Ke dizde el primo día kedo sin padre i madre. / I entendió estonses de ke se espandía / Un guezmo de asado de noche i de día. / I sin kedar un punto, de kuatro chemineas, / Suvia al sielo fumo i flamas kon sinteas.
Maar toen ze in Birkenau de dodenakkers vond / Veranderde voor haar het levenslot terstond. / Want zonder dat ze het doorheeft, doorstaat ze de selectie / En staat ze uitgekleed, gereed voor desinfectie. / Men neemt haar alles af, zelfs haar haren gaan ze scheren, / Nu heeft ze niets dan schoenen en een paar gestreepte kleren. / Ze ranselen haar steeds af, ze kafferen haar uit, / Haar naam is nu niets anders dan het nummer op haar huid. / Maar is ze nog wel wakker? Of droomt ze dit alleen?/ De angst heeft haar ontredderd, haar geestkracht stort ineen. / Want kijkend naar de hekken die haar van het verleden scheiden, / De wachters met hun wapens en honden aan hun zijde, / Bekruipt haar het besef: ze is niet langer vrij, / Ze is nu een gevangene, haar wereld is voorbij. / De nacht valt donker neer, ze slapen met hun drieën: / Vertwijfeld roept ze haar moeder, ze smeekt haar op de knieën. / Het arme meisje wist niet – dat nieuws kwam later pas – / Dat zij meteen na aankomst een wees geworden was. / En toen doorzag ze ook hoe het kwam dat dag en nacht / Een kil gebouw een schroeigeur in het kamp naar binnen bracht, / Waar boven op de daken een schoorsteen zichtbaar was, / Die rook ten hemel spuwde en vuur met stukjes as.
Meedogenloos dansen de verzen voort, aaneengeklonken door rijmwoorden die nooit in een Sefardische ballade waren gehoord en bruut in die oorstrelende klankwereld naar binnen breken: Birkenau, desenfektando, en later commando’s als Aufstehen en kampjargon als Blok en Muselmann, een term die gebruikt werd voor de gevangenen die al te zwak waren om de ontberingen nog te doorstaan.
Ha-Elion heeft in tegenstelling tot zijn zusje Nina, aan wie hij zijn gedicht opdroeg, de gruwelen van Auschwitz, Mauthausen, Melk en Elbensee overleefd. Tot op de dag van vandaag vertelt hij aan naoorlogse generaties over zijn verleden als Sjoa-overlevende en Sefardische jood. Twaalf jaar geleden verscheen in Thessaloniki een opname van La djovenika al lager, uitgevoerd in Sefardische stijl en met een voordracht door de dichter zelf. Wat het lot van Ha-Elions taal ook moge zijn, net als het Ladino vormt zijn werk als vertaler en dichter samen met zijn levenswandel als mens en overlevende een blijvende reden tot bewondering.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.