Jeugdboekschrijfster Tonke Dragt (1930) wordt niet alleen in haar eigen taalgebied op handen gedragen, ook de oosterburen verslonden haar werken al voordat ze met haar boeken het Engelse taalgebied veroverde. Toen ik in augustus 2018 voor mijn vriendin Der Brief für den König kocht als lekkermaker voor literatuur van Nederlandse taalbodem, vertelde de Berlijnse caissière me spontaan dat het in haar jeugd tot haar lievelingsboeken had behoord. Ook mijn vriendin verlangde na het eerste deel te hebben ingeademd, zoals men daar zegt, halsreikend naar het vervolg, Geheimen van het Wilde Woud, in Duitsland Der Wilde Wald (!). Toen ik dat deel ook aanschafte, viel me bij het meelezen op dat er een hoop dingen ontbraken ten opzichte van wat ik me van het boek herinnerde. En inderdaad wordt het hoofdstuk ‘Am Ufer des Flusses’ wel heel beknopt afgerond:
Ritter Ristridin und Bendu blieben im Wald, auch Ewein, der letzte von Unauwens Rittern, der noch nicht fortgegangen war.
Tiuri und Piak nahmen Abschied von König Dagonaut, der in seine Stadt zurückkehrte.
Rotschopf Quibo wollte bei Ristridin bleiben, und der konnte ihn gut gebrauchen.
Auch von Tehalon nahmen die Freunde Abschied, dessen Sohn Herr der Tarenburg werden sollte. Er selbst wollte sich in die Stille zurückziehen. Tiuri und Piak sahen ihm nach, bis er aus ihrem Gesichtsfeld verschwunden war, der Meister des Wilden Waldes. (412-413)
In feite komt geen enkele formulering uit dit slot uit de pen van Dragt zelf en beslaat deze passage in de Nederlandstalige uitgave niet vier zinnen, maar drie bladzijden. De Duitse versie levert in het colofon de volgende verklaring: ‘Die Übersetzng (sic) wurde gegenüber dem niederländischen Original geringfügig gekürzt.’ Dit ‘geringfügig’ mag men alleen al blijkens het schrappen van drie bladzijden aan het slot als een understatement opvatten. Wat is er nog meer gesneuveld en wat heeft dat voor gevolgen?
Illustratie uit De brief voor de koning
Eerst een vlugge vertaalgeschiedenis. De brief voor de koning verscheen in 1962 en werd het jaar daarop uitgeroepen tot Kinderboek van het jaar. In 1965 publiceerde Dragt een zelfstandig te lezen vervolg, Geheimen van het Wilde Woud. Van de eerste titel verscheen in Duitsland in 1977 bij Beltz & Gelberg een anonieme vertaling onder de titel Der Brief für den König, in 1998 bij dezelfde uitgeverij vervangen door een nieuwe vertaling van de hand van Liesel Linn en Gottfried Bartjes. Der Wilde Wald verscheen in 1981 eveneens bij Beltz & Gelberg in een vertaling van Eleonore Meyer-Grünewald, die tot op heden wordt herdrukt. Brief no. 1 werd net als Der Wilde Wald voorafgegaan door de opmerking in het colofon voorin dat er ‘geringfügig’ in de tekst was geknipt, terwijl de uitgeverij Brief no. 2 met deze mededeling aanbiedt: ‘Der packende und bedeutsamste Abenteuer-Roman der Erfolgsautorin Tonke Dragt liegt nun in einer ungekürzten Übersetzung und einer neuen schönen Ausstattung vor.’ Vrij vertaald: deze keer zijn we er met onze fikken van afgebleven en als dat niet prijzenswaardig is dan weten wij het ook niet meer. En als het nou ook nog eens zou kloppen! Maar dat doet het niet, want de vertaling opent al met een inleiding die schittert door afwezigheid. Weer drie pagina’s minder.
De lezers zullen me dit cynisme hopelijk vergeven als ze zelf zien wat uitgeverij Beltz & Gelberg onder ‘geringfügige’ inkortingen verstaat. Vergelijken we Brief no. 1 eens met Brief no. 2 en laten we overwegen of de nu beschikbare vertalingen inderdaad kunnen voldoen. Ik begin met een voorbeeld op pagina 149 van de Nederlandse tekst, waarin Dragt de gedachten van de door Rode Ruiters achternagezeten jongen Tiuri schetst.
De Rode Ruiters zouden zeker willen weten waar hij was; hij zelf was de enige die precies wist waarom. Hij bedacht met een schok dat de Grauwe Ridders misschien niet eens naar de ruiters hoefden te zoeken. Als ik bij hen blijf, komen ze wel naar ons toe, dacht hij. Ze zullen heus nog wel eens proberen me de brief af te nemen. Zolang de ridders bij hem waren, was hij tamelijk veilig, ook al zouden de vijanden ontdekken wie hij was. Waarschijnlijk zouden ze het gauw genoeg weten; hij was wel gekleed als wapenknecht, maar hij bereed weer het paard van Edwinem, de Zwarte Ridder met het Witte Schild.
Hij sprak deze gedachten niet uit; dat was toch nergens goed voor. In plaats daarvan richtte hij zich tot Ewijn.
In Brief no. 1 lezen we dit:
Die Roten Reiter wollten sicher wissen, wo er war; er selber war der einzige, der genau wußte warum. Mit Schrecken dachte er daran, daß die grauen Ritter vielleicht die Reiter nicht einmal suchen mußten. Wenn ich bei ihnen bleibe, so kommen sie wohl zu uns, dachte er. Tiuri sprach diese Gedanken nicht aus; das war zu schwierig. Statt dessen wandte er sich an Ewein. (p. 130)
Illustratie uit De brief voor de koning
Niet alleen is het merendeel van de tekst geschrapt, de anonieme vertaler vond het ook nog eens te moeilijk om ‘dat was toch nergens goed voor’ heelhuids naar het Duits over te zetten. In Brief no. 2 verschijnt de passage compleet, maar vinden we naast wat missers op detailniveau (‘misschien niet eens’ wordt bijvoorbeeld vervormd tot ‘wahrscheinlich gar nicht’) een forse ingreep in de typisch spreektalige woorden van de verraderlijke knecht Leor:
‘Een gezelschap als ’t uwe valt op! Iedereen langs de Blauwe Rivier praat over u, natuurlijk. En als ze ’t horen, de Rode Ruiters, dan maken ze natuurlijk dat ze wegkomen. ‘k Dénk ‘t, tenminste.’ (p. 164)
‘Eine Gesellschaft wie die Eure fällt doch auf! Jeder am Blauen Fluss spricht von Euch, das ist doch klar. Und wenn die Roten Reiter es hören, dann machen sie natürlich, dass sie wegkommen. Das glaube ich wenigstens.’ (p. 163)
De oudere versie was hierin beter geslaagd, want daarin vinden we wel degelijk de schriftelijke imitatie van gesproken taal terug: waar Leor in de oudere versie zei ‘ja, ich hab’ Reiter geseh’n’ (134), is dat in de nieuwe vertaling genormaliseerd tot ‘ja, ich habe Reiter gesehen’ (152). Het probleem is dat de anonieme vertaler van de eerste versie daarin dan weer was doorgeschoten, want ook Tiuri’s vriend Piak slikt pardoes alle sjwa’s in, hoewel het Nederlands daar geen enkele aanleiding toe geeft:
‘Ik heb hem beloofd, Menaures, dat ik met hem mee zou gaan. Ik heb er zelf om gevraagd! Ik wilde het eerst ook. Ik wilde schildknaap worden. Maar nu ik weer in de bergen ben, voel ik dat ik hier thuishoor.’ (p. 414)
'Ich hab’ ihm versprochen, Menaures, mit ihm zu geh’n. Ich hab’ selber darum gebeten. Ich wollt’ es zuerst auch. Ich wollt’ Schildknappe werden. Aber jetzt, wo ich wieder in den Bergen bin, spür’ ich, daß ich hier daheim bin.' (Brief no. 1 p. 375)
Hier klinkt ineens een heel andere Piak. Karaktervervorming is ook aan de orde van de dag in Meyer-Grünewalds vertaling van Geheimen van het Wilde Woud. Los van allerlei weglatingen en toevoegingen wordt er ook hier met de portrettering van de personages de hand gelicht. Waar Dragt expliciet weergeeft wat voor een indruk jonkvrouw Isadoro op ridder Ristridin maakt en waar de tederheid die hij voor haar ondervindt vandaan komt, wordt deze omschrijving in het Duits meedogenloos weggepoetst:
Ristridin keek naar haar, zo trots en zo bedroefd, en hij voelde grote tederheid voor haar (425)
Ristridin sah sie an und empfand große Zärtlichkeit für sie (388)
Landkaart uit De brief voor de koning
Veel personages van vlees en bloed worden op die manier teruggeschroefd tot bordkarton, zoals de meesterverteller Rode Quibo, van wiens omstandige redevoeringen weinig overblijft. De volgende passage spreekt boekdelen:
Nach der Begrüßung beklagte sich Quibo bitter über sein ungewolltes Schicksal als Ristridins Schildknappe. Während er sprach, war Ritter Ristridin mit Tiuri zusammen herausgekommen. (p. 397)
De Duitstalige lezer wordt aldus beroofd van Quibo’s allitererende stijlvuurwerk: ‘Ik ben hier tegen mijn wil en mijn wens, niet willens en wetens! Die wrede ridder Ristridin heeft mij weerloos en wederrechtelijk meegevoerd, zonder te wijken voor mijn geweeklaag! Nee, lach nu niet schamper; ik ben zijn schildknaap, hoewel dat een schamele troost is, en schadelijk voor mijn gezondheid.’ (p. 435) En zo gaat het nog even door. Niets is ervan terug te vinden, en ook de aandoenlijk haspelende Dwaas van de Boshut wordt de strot omvertaald.
Maar buiten aspecten als stijl en karakterisering wordt er ook in de inhoud van de vertelling ingegrepen. De broedertwist waar het verhaal van beide boeken om draait is aan het slot van Geheimen van het Wilde Woud tot een eind gekomen, doordat kroonprins Iridian zijn boze broer Viridian in een tweegevecht heeft overwonnen. Dat kroonprins Iridian dit ondanks de jarenlange twist met het grootste verdriet heeft gedaan, bleek uit de woorden van ridder Ardian, die zei dat Iridian om een overwinning geen vreugde zou hebben, want hij zou ‘dan immers zijn broeder hebben gedood, die hij liefhad, ondanks alles’ (p. 448). De Duitse lezer komt dit nooit te weten, want de bladzijde waarop Ardian dit zegt is gesneuveld.
Iridians overwinning wordt nog wel vermeld. Hijzelf is minder gehavend dan het boek waarin hij optreedt en lijkt de strijd definitief te hebben beslecht. Maar dan merkt de lezer dat er iets mis is, en doodse stilte daalt neer over het kampterrein.
Toen verhief prins Iridian zijn stem – die innemende stem waar iedereen naar moest luisteren. (452)
Nun ließ sich Prinz Iridian vernehmen: (409)
Niemand durfde hem toe te juichen – allen keken naar hem met schroom, eerbied, ontzag of vrees. Zijn gezicht was kalm en sereen; er lag bijna een glimlach op, en tegelijkertijd was het vol weemoed. (452)
Niemand wagte, ihm zuzujubeln. Sein Gesicht war ruhig, fast lächelnd, und gleichzeitig war es voller Wehmut. (409)
Prins Iridian liep, met Tirillo naast zich, langzaam de andere kant op; iedereen keek naar hem totdat hij in zijn tent was verdwenen. (453)
(In het Duits blijft Iridian eeuwig op het veld staan.)
Wat heeft de prins zo weemoedig gemaakt? De boze Viridian blijkt te hebben gevochten met een verloren gewaand zwaard, het Wapen van Wee uit de Krocht bij de Kloof, dat vergiftigd was en zelfs door de kleinste verwonding nog kon doden. Pas na het tweegevecht wordt dit duidelijk, wanneer de scheidsrechter van het duel de secondanten van Viridian wijst op ‘het werktuig van zijn wraak’ (p. 453) oftewel het ‘Werkzeug seiner Bosheit’ (p. 409). En ziedaar:
‘Ik ken dit zwaard,’ viel heer Ardian hem in de rede. ‘Het komt uit de Krocht bij de Kloof.’
De Rode Ruiter deinsde achteruit, maar Kraton kwam naar Ardian toe en riep: ‘Nee! Dat is een leugen!’
‘Mijn heer de prins kent dit zwaard ook,’ sprak Ardian. ‘Het is het Wapen van Wee – niet vergaan zoals wij dachten, maar scherp en moorddadig. Dit zwaard is vergiftigd!’ (453 – 454)
‘Ich kenne dieses Schwert,’ unterbrach ihn Herr Ardian. ‘Es kommt aus der Höhle bei der Schlucht.’
Der rote Reiter wich zurück, doch Kraton kam auf Ardian zu und rief: ‘Nein! Das ist eine Lüge!’
‘Mein Herr, der Prinz, kennt dieses Schwert auch,’ sprach Ardian. ‘Es ist vergiftet!’ (410)
De eerdere vermelding van het Wapen van Wee uit het hoofdstuk ‘Ontwaken; terug naar het oosten’ (vertaald als ‘Zurück nach Osten’), die deze scène moest voorbereiden, is uiteraard geschrapt, met als gevolg dat de ‘Höhle bei der Schlucht’ uit de slotscène volkomen willekeurig wordt. Afgezien van deze inhoudelijke verminking wordt het personage van ridder Kraton, die oorspronkelijk aan de kant van Iridian stond maar naar Viridian was overgelopen en nu zijn vergissing inziet, hopeloos vervlakt:
Er volgden enkele ogenblikken van ontsteld zwijgen. Ridder Kraton zag eruit alsof hij een klap in zijn gezicht had gekregen. ‘Nee…’ zei hij nogmaals, nauwelijks hoorbaar. (454)
Es folgten einige Augenblicke entsetzten Schweigens. ‘Nein…’ sagte Kraton noch einmal, diesmal kaum hörbar. (410)
Dergelijke ingrepen zijn zó alomtegenwoordig dat deze column makkelijk meer pagina’s had kunnen vullen dan de uitgeverij heeft laten schrappen, maar laten we er maar een punt achter zetten. Niet alleen Ridder Kraton heeft een klap in zijn gezicht gekregen, maar ook de Nederlandse aspirant-vertaler die in al zijn onschuld een mooi boek van eigen bodem voor zijn Duitse vriendin wilde kopen en een kat in de zak mee naar huis kreeg. Uit correspondentie met uitgeverij Belz bleek dat men niet van zins was de aanstaande première van de Netflix-serie The Letter for the King gepaard te doen gaan van fatsoenlijke vertalingen die wél recht doen aan de auteur die met de Griffel der Griffels werd bekroond en in 2005 werd uitgeroepen tot schrijfster van het ‘beste kinderboek van de afgelopen 50 jaar’. Laten we hopen dat dit stuk hen er toch van kan overtuigen een nieuwe versie op de markt te brengen. Een Duitse vertaling van deze column is al onderweg – zij het, uiteraard, licht ingekort.
David Cohen (1994) studeerde Klassieke Talen en Duits aan de UvA en volgde de onderzoeksmaster Klassieke Talen aan de Humboldt-Universiteit in Berlijn. In 2017 verscheen zijn eerste boekvertaling: Handschrift van Nikos Panayotopoulos bij De Geus.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.