De Via Postumia is een oude militaire Romeinse weg in Noord-Italië die zich uitstrekt van Genova tot Aquileia. Hij is in het jaar 148 v.Chr. door de consul Spurius Postumius Albinus Magnus van west naar oost aangelegd. De weg slingert zich vanuit Genova over de Apennijnen tot Piacenza. Daarna gaat hij over de Povlakte tot Cremona – waar hij de Po kruist – en verder naar Mantova, Verona, Vicenza, Treviso, met als eindpunt Aquileia. Later werd de route ook gebruikt door handelaars, en door pelgrims die van Jeruzalem naar Santiago de Compostella lopen of omgekeerd. Wandel je de weg van oost naar west, dan heb je Jeruzalem in de rug en loop je richting Santiago de Compostella; ga je van west naar oost, dan keert je gezicht zich naar Jeruzalem en wend je je af van het Spaanse Compostela. Afgelopen zomer liepen de man die ik graag zie en ikzelf deze bijzondere weg – van oost naar west, dus van Aquileia naar Genova – zo’n goede duizend kilometer en meer, alle omleidingen en dwaalkilometers inbegrepen. De Via Postumia staat op de volgende kaart in het azuurblauw weergegeven
De wandeltocht betekent voor ons veel meer dan een gedenkwaardig avontuur. De grote kunststeden worden aan elkaar gesmeed door vele andere fantastische culturele parels zoals Palmanova, Concordia Sagittaria, Motta di Livenza, Cittadella, Peschiera del Garda, Ponti sul Mincio, Monzambano, Sabbioneta, Casalmaggiore, Cigognola, Voghera, Casteggio, Tortona, Gavi, Pontedecimo.
In Mantova lopen we in de sporen van de Vlaamse polyfonisten – Giaches de Wert en Johannes Ockeghem, om er maar een paar te noemen – die generaties lang in Italië hebben verbleven. We zijn er tot in onze fijnste vezels geroerd wanneer we in het Palazzo Ducale de muzikale grotta van Isabella d’Este ontdekken. In die grotta bewaarde zij haar muzikale relikwieën: haar instrumenten en partituren. Terwijl we enerzijds onze eigen instrumenten (renaissanceluit, accordeon, piano, slagwerkinstrumenten,…) zo erg missen – zeker wanneer we in Cremona, het centrum van de viool- en luitbouw zijn – komen we anderzijds elke dag met de taal van de muziek in contact, al was het maar door in de meest donkere en afgelegen bossen ogenblikkelijk een eigen wijsje te zingen, of samen de akoestiek van oneindig veel kerken te verkennen.
Ook de waterlandschappen blijven niet achterwege. De Venetiaanse lagune en het Gardameer bezorgen ons indrukwekkende beelden. En dagenlang lopen we op de argine maestro, de winterdijk van de Po, alvorens Cremona te bereiken. Dit vlakke Po-gebied wordt een keer doorbroken door de Colli Berici tussen Vicenza en Lonigo. En na Piacenza krijgen we te maken met enkele kuitenbrekers. Zelfs in de schaduw van het Alpijnse hooggebergte, kunnen we de Apennijnen van Piemonte bezwaarlijk als heuvels beschouwen. Het zijn wel degelijk echte bergen.
Wat de eigenlijke gesproken talen betreft, was ik heel benieuwd naar twee spannende taalgegevens, met name de Friulische taal die we bij het begin van onze tocht zouden kruisen, en de abondante aanwezigheid van dialecten in Noord-Italië.
A scuare!
Een paar dagen voor ons vertrek schrijf ik enthousiast op mijn FB-pagina: ‘Si, si, si, siamo pronti, e sono molto impaziente di scoprire la lingua friulana’ (Ja, ja, ja, we zijn er klaar voor, en ik ben erg ongeduldig om de Friulische taal te ontdekken). Tijdens mijn doctoraatsonderzoek had ik zijdelings wel oog gehad voor deze taal. Toen ik op 11 december 2014 de Agjenzie Regionâl pe Lenghe Furlane (een regionale organisatie voor de Friulische taal) de vraag stelde: ‘Esiste una lingua dei segni friulana?’ (Bestaat er een Friulische gebarentaal?), antwoordde de directeur van dit agentschap mij diezelfde dag: ‘In riferimento alla Sua richiesta, purtroppo la risposta è negativa’ (Jammer genoeg is het antwoord op uw vraag negatief). Ook raadpleegde ik toen al de Ethnologue over deze taal. Dit werk maakt gewag van zo’n 300.000 sprekers.1
Al meteen in Aquileia komen we in contact met een Friulische taalpromotie. In een bar vinden we suikerzakjes waarop Friulische gevoelswoorden staan met bijhorende emoticons
De mensen die we in de autonome regio Friuli-Venezia Giulia ontmoeten, beheersen naast het Italiaans meestal ook de Friulische taal. Ze beschouwen deze taal als een zelfstandige taal, en niet als een dialect. Nu ja, een echt contrast tussen dialecten en talen bestaat alleen wanneer de definitie van taal de dialecten totaal uitsluit. Taal is dan de ‘genormeerde, officiële en in het hele taalgebied op dezelfde wijze in gebruik zijnde standaardtaal’.2 Belemans omschrijft in dat geval een dialect ‘als een informeel taalsysteem X waarvan het bestaan eerst officieel erkend wordt sinds en doordat er daarnaast ook een formeel taalsysteem Y bestaat, waarbij de officiële behoeders van Y claimen dat X een dialect is van Y’. X en Y moeten verwante taalsystemen zijn, Y moet een sterkere maatschappelijke positie hebben die zich ook in de taalgemeenschap van X laat gelden. Het dialect verhoudt zich dus op een bijzondere wijze tot een verwante machtigere taal, wat door Max Weinreich beeldend wordt omschreven met de zin ‘A language is a dialect with an army and a navy.’3 Alhoewel ik behoor tot de groep die bij de definitie van taal de dialecten niet uitsluit, is het voor mij ook in het andere geval duidelijk dat de Friulische taal geen Italiaans dialect is. Na enkele gesprekken in het Friulisch te hebben gehoord, is direct duidelijk dat deze taal – althans voor mijn oren, en uiteraard zonder een moedertaalspreker Italiaans te zijn – verre van een variant van het Italiaans is.
De luttele woordjes Friulisch die we in de regio Friuli spreken, worden goed onthaald. Het blijft (voorlopig?) bij bundi (goeiedag), mandi of mandi mandi (tot ziens), biel (goed), trist (treurig) en a scuare (alles oké). ‘A scuare?’ vervangt immers de veelvuldig gebruikte Italiaanse uitdrukking ‘tutto a posto?’ (alles goed?). Dit alles om maar te zeggen dat we de regio werkelijk met pijn in het hart verlaten. Op de brug van Latisana wuiven we Friuli letterlijk na met ‘mandi-mandi!’:
Herinnering aan Magda
Het is voor mij tijd om terug te denken aan de avondlezing ‘De regenboog van de Vlaamse dialecten’ (UGent – Open Universiteit – Permanente vorming) die ik op woensdag 30 november 2011 bijwoonde. Erg begeesterd legde professor Magda Devos uit – en zo poost het nog steeds in mijn persoonlijke notities – dat ‘[m]en niet genoeg [kan] benadrukken hoe uitzonderlijk de versnippering van de Vlaamse dialecten wel is. Een gelijkaardige lappendeken komt alleen nog in Noord-Italië voor.’ Zij wijst daarbij op drie kenmerken van die Vlaamse versnippering. Eerst is er de nabije omgeving van onbegrijpelijke talen. Dit wil concreet zeggen dat, mocht iedereen zijn eigen streekdialect op de meest platte manier spreken, dan zou men de omliggende streektalen slechts in een straal van dertig kilometer begrijpen. Dit is een uiterst merkwaardige situatie. Een tweede kenmerk zijn de tegenstellingen tussen oost en west. De dialectgrenzen (isoglossen) lopen in een noord-zuidrichting. Een derde algemene eigenschap is de principiële nivellering in de richting van de standaardtaal. De versnippering van de dialecten is onophoudelijk doorgegaan, en dit tot voorbij het midden van de twintigste eeuw. Ze kent echter een directe stop onder invloed van de standaardtaal. Indien de streektaal vandaag nog verandert, dan betekent dit in principe een nivellering in de richting van de standaardtaal.
Met deze interesse en passie voor de versnippering van de Vlaamse dialecten, was ik dus uiterst benieuwd naar die gelijkaardige versnippering in Noord-Italië. Natuurlijk is het als anderstalige veel moeilijker om die versnippering vast te stellen, dan om te besluiten dat de Friulische taal een zelfstandige taal is. Je hoort op zich wel dat het om Italiaanse dialecten gaat, maar alle verschillen en nuances tussen die dialecten horen, lijkt mij voor een anderstalige zo goed als onmogelijk. Hoe dan ook kan ik wel vaststellen dat de dialecten heel sterk aanwezig zijn en erg vaak worden gesproken. De oudere generatie in Veneto bijvoorbeeld kent nauwelijks standaard Italiaans. We herinneren ons met weemoed de oude vader en zijn zoon op een terras. We voeren een gesprek met hen, en de zoon maant de vader steeds aan met ‘Papà! Parla bene per favore, parla Italiano!’ (Papa, praat alstublieft goed, spreek Italiaans!). In het westelijk deel van onze tocht, in Lombardije, en dus al veel dichter bij Frankrijk, ontmoeten we in een bar een 85-jarige vrouw (de moeder van de barista). Zij roept dingen uit in het dialect en vergenoegt er zich openlijk in dat wij er niets van begrijpen. Maar niets is minder waar. Ik zeg haar dat ik heb begrepen dat ze haar koffie niet meer kon vinden en dat ze daarom schreeuwde: ‘Waar heb ik mijn koffie nu toch gezet?’ Ik begrijp deze zin in het dialect door het onveranderde woord voor ‘koffie’, en daarnaast ook door de zoekende lichaamshouding van de spreekster, maar vooral door het woord ‘gezet’ dat niet klinkt als meso (voltooid deelwoord van mettere) in het Italiaans, maar als mis in het Frans (waarbij de s mee wordt uitgesproken) (voltooid deelwoord van mettre).
Onnodig te herhalen dat deze via ons een fantastisch gevoel geeft. Maar zij is erg moeilijk in een paar woorden te vatten. De eerder bewandelde wegen zijn dit op een of andere manier wel. Ik blijf zitten met deze merkwaardige gewaarwording. Totdat ik terugkom op de Campus Sint-Andries in Antwerpen. Op een tafel naast de bibliotheek liggen gratis boeken ter beschikking waaronder Microcosmi van Claudio Magris, vertaald uit het Italiaans in het Nederlands.4 En laat ik nou net in dat boek een antwoord vinden op mijn onmacht om deze tocht in een paar woorden weer te geven. In dat boek bezoekt Magris onder meer de landstreken van Noord-Italië. Hij doet dit in afzonderlijke episodes. Op de achterflap van het boek staat: ‘Impressies van landschappen vermengen zich met bespiegelingen, herinneringen en anekdotes. Mede aan de hand van persoonlijke verhalen van de bevolking reflecteert hij op de geschiedenis van de cultuur die elke beschreven landstreek eigen is. Het is een deel van Europa met voortdurend verschuivende grenzen en wisselende regimes. (…)Microcosmi is het fascinerende verhaal van mensen die verward zijn geraakt tussen de brokstukken van de twintigste-eeuwse geschiedenis en niet meer weten wie of wat zij zijn.’ U vraagt mij of toeval bestaat?...
Noten
1 Zie https://www.ethnologue.com/language/FUR.
2 R. Belemans, Taal of tongval? De gespleten Limburgse kus, oraal erfgoed en taalpolitiek. Brussel: Pharo Publishing, 2009, p. 43.
3 ‘Of dialects, armies and navies’, The Economist, 4 augustus 2010, https://www.economist.com/johnson/2010/08/04/of-dialects-armies-and-navies.
4 Claudio Magris, Microcosmi. Vertaald door Anton Haakman. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 1998.
Isabelle Bambust is onderzoeker aan de KULeuven, Onderzoeksgroep Tolkwetenschap (Campus Sint-Andries in Antwerpen) en vrijwillig postdoctoraal medewerker aan de UGent, Faculteit Recht en Criminologie
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.