Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Een hoofdkussen of een voet(noten)kussen?

Jos Vos

Sei Shōnagons Hoofdkussenboek wordt weleens omschreven als ‘een elfde-eeuws blog’, en de lezers van nu kijken er vaak van op dat de overpeinzingen van een Japanse hofdame van duizend jaar geleden zo vertrouwd klinken. Het Hoofdkussenboek bevat een heleboel persoonlijke herinneringen en anecdotes, en bovendien bestaat het boek voor een gedeelte uit charmante lijstjes, zoals deze onvergetelijke lijst van ‘Verheugende dingen’:

Verheugende dingen
Je hebt het eerste deel gelezen van een verhaal dat je nog niet kende en bent stikbenieuwd hoe het verdergaat – en dan krijg je het vervolg te pakken. Maar soms blijkt het een teleurstelling.

Iemand heeft een brief verscheurd en weggegooid, maar je past hem weer aan elkaar en stelt vast dat je heel wat regels kunt ontcijferen.

Je krijgt een verwarrende droom die je met bange voorgevoelens vervult. Wat een opluchting als de droomuitlegger je meedeelt dat je je geen zorgen hoeft te maken!

Zo gaat Sei Shōnagons lijstje met ‘Verheugende dingen’ nog een volle pagina door, en ik vermoed dat veel lezers zich ook met de auteur identificeren wanneer ze bekent:

Het is een zondige gedachte, ik weet het, maar het doet me plezier als iemand die ik niet kan uitstaan door het ongeluk wordt getroffen.

Zo bevat het Hoofdkussenboek tal van lijstjes die de hedendaagse lezer onmiddellijk aanspreken. Moeilijker wordt het in het geval van meer zakelijke opsommingen waarbij eigentijdse lezers zich op het eerste gezicht weinig kunnen voorstellen.

Makura no sōshi ('Hoofdkussenboek'). Fragment uit een veertiende-eeuws manuscript

In mijn Nederlandse vertaling telt het Hoofdkussenboek 327 verschillende secties. Secties 11 tot en met 20 bevatten ‘drogere’ opsommingen dan ik hierboven heb geciteerd; daarin gaat het namelijk om vrij nuchtere lijstjes van ‘Bergen’, ‘Markten’, ‘Vlakten’, ‘Veerponten’ en aanverwante. De auteur blijkt in de eerste plaats geïnteresseerd in zonderlinge plaatsnamen, of in namen die bekendheid genoten in de Japanse poëtische traditie van toen – in de meeste gevallen omdat die namen zich makkelijk leenden tot woordspelingen. In dít soort lijstjes is de auteur vrij karig met het soort commentaar dat juist in haar meer persoonlijk getinte secties levendig overkomt. In sommige vertalingen (bijvoorbeeld de versie van Ivan Morris’ Pillow Book die in 1971 als Penguin Classic verscheen) worden de ‘droge’ lijstjes dan ook weggelaten. Maar als conscientieus japanoloog probeer ik volledigheid na te streven en dus zijn in mijn Nederlandse vertaling alle lijstjes opgenomen en voorzien van de nodige aantekeningen.

Laat ik eens een voorbeeld geven hoe ik dat heb aangepakt, aan de hand van sectie nr. 60, die een lijstje van ‘Rivieren’ bevat.

[60] Rivieren
De Asuka. Het is aangrijpend te bedenken dat zijn diepten en ondiepten niet vastliggen.
De Ōi. De ‘Geruisloze Stroom’. De Nanase. De Scherpoor – ik ben eens benieuwd wat die heeft gehoord! De Tamahoshi. De Hosotani.
De Itsunuki en de Sawada meen ik te kennen uit oude volksliedjes.
De Natori – ik zou eens willen weten hóé hij naam heeft gemaakt!
De Yoshino.
De Hemelrivier – omdat Narihira’s gedicht over het ‘logeren bij het Weefstertje’ zo mooi is.

In een uitgebreid essay over de meest recente Engelse vertaling van het Hoofdkussenboek (niet die van Morris, maar die van Meredith McKinney uit 2006) werd de vertaalster op het matje geroepen omdat ze slechts vier van de hier vermelde rivieren van een verklarende voetnoot had voorzien: de Asuka, de Scherpoor, de Natori en de Hemelrivier. ‘Japanse tekstuitgaven geven de nodige uitleg over de culturele (en in de eerste plaats literaire) associaties van al deze rivieren,’ zo meende de essayiste, Machiko Midorikawa, een academica gespecialiseerd in de klassieke Japanse literatuur. ‘In de vooroorlogse Franse vertaling heeft André Beaujard hetzelfde gedaan: bij hem was elk van de twaalf rivieren van een voetnoot voorzien.’ Een eindje verderop in haar essay verzuchtte Midorikawa: ‘Over de gedeelten met lijstjes [in het Hoofdkussenboek] valt er heel wat meer te zeggen. Sommige academici wijden er hun hele onderzoek aan.’ Nu heeft de geleerde essayiste ongetwijfeld gelijk, maar Meredith McKinney had niet de pretentie een academische vertaling af te leveren en als ik voor mezelf mag spreken, ik ben aan geen enkele universiteit verbonden en kan het me eenvoudigweg niet veroorloven om de helft van mijn carrière aan de Sei-Shōnagonstudie te besteden. Dankzij een moderne vorm van mecenaat (een werkbeurs van het Vlaams Fonds voor de Letteren) heb ik me een vol jaar kunnen wijden aan het vertalen van het Hoofdkussenboek maar daarna was het ook time to move on.

Fragment uit Makura no sōshi

Voor het opstellen van mijn eigen voetnoten ben ik als volgt te werk gegaan:

  1. Ik heb een volledige noot gewijd aan de eerste rivier op het lijstje, de Asuka, en aan de korte alinea die de auteur daaraan besteedt:

    Een bekend gedicht (Kokinshū 933) geeft aan dat de diepten van gisteren de ondiepten van vandaag zullen zijn. De naam van de rivier verwijst dan weer naar ‘morgen’. (asu = morgen).

  2. Alle overige rivieren heb ik behandeld in een lange voetnoot aan het eind van de sectie:

De Ōi en de Nanase lagen dicht bij de toenmalige hoofdstad. Over de Tamahoshi en de Hosotani is er niets bekend. De Japanse naam van de ‘Scherpoor’ is Mimitogawa: een beek dichtbij het keizerlijk paleis. Natori betekent ‘naam maken’. De Yoshino, ten zuiden van Nara, werd van oudsher bezongen door dichters. De Hemelrivier (Ama no gawa) ligt in het huidige Hirakata, halverwege tussen Osaka en Kyoto, en deze naam slaat tevens op de Melkweg – vandaar het speelse gedicht van Ariwara Narihira (825-880): We hebben gejaagd tot het duister viel; / laten we nu gaan logeren / bij het Weefstertje / want we hebben de oever / van de Hemelrivier bereikt. (Volgens een bekende Chinese legende ontmoeten twee sterren - het Weefstertje en de Ossenhoeder - elkaar eens per jaar door de Melkweg over te steken. Zie Eeuwige reizigers p. 110.)

Over mijn aanpak zou je dit kunnen opmerken:

  1. In tegenstelling tot Meredith McKinney en andere vertalers heb ik het gedicht uit de bloemlezing Kokinshū waar de Asuka in voorkomt geparafraseerd in plaats van in zijn geheel weergegeven – dit om de lezer niet met informatie te overladen. (Ik ga er immers van uit dat zelfs bij de oorspronkelijke lezers van het Hoofdkussenboek hooguit een echo van het oorspronkelijke gedicht door het hoofd zal zijn gegaan.) Wel vond ik het belangrijk om aan te stippen dat asu ‘morgen’ betekent en dat de dichter uit de Kokinshū in een versje van amper achttien woorden een schalks spelletje speelt met de begrippen morgen/gisteren/vandaag. Tot mijn grote verbazing wordt juist deze informatie (over de betekenis van asu) achterwege gelaten in alle buitenlandse vertalingen die ik ken (in het Frans, het Engels en het Duits). Het lijkt wel alsof mijn buitenlandse collega’s niet wilden verraden dat klassieke Japanse dichters gevoel voor humor hadden.
  2. Ook de oorspronkelijke gedichten (of volksliedjes) over de Scherpoor, de Itsunuki, de Sawada en de Natori heb ik niet weergegeven, opnieuw omdat ik de lezer niet met informatie wilde overladen maar ook omdat al die gedichten op zichzelf me niet bijster interessant leken.
  3. De derde en laatste reden waarom ik mijn aantekeningen summier heb gehouden was deze: ik hoopte dat de lezer zich ten volle zou concentreren op mijn uitleg over de Hemelrivier (Ama no Gawa), die al complex genoeg is op zichzelf. (Eeuwige reizigers is de titel van een bloemlezing die ik in 2008 heb gepubliceerd.)

Nu bestaat er ten minste één legendarische vertaling van het Hoofdkussenboek in twee delen. Het tweede deel is volkomen gewijd aan verklarend materiaal en telt – naar ik schat – meer  woorden dan de vertaling zelf. Ik bedoel Ivan Morris’ oorspronkelijke uitgave van The Pillow Book of Sei Shōnagon, die in 1967 verscheen bij Columbia University Press en later als uitgangspunt diende voor zijn verkorte Penguinuitgave. Ik heb de ‘Complete Morris’ altijd een indrukwekkende prestatie gevonden, en Morris is een onderhoudend auteur, maar het hierboven vermelde essay van Midorikawa heeft me onlangs op het spoor gebracht van een kritisch artikel door Edwin Cranston (ook een vooraanstaand japanoloog) dat de vloer aanveegt met Morris’ voetnotenapparaat en maar liefst 25 pagina’s besteedt aan het opsommen van de fouten die Morris heeft gemaakt. Morris mag dan een vlotte vertaler zijn maar ‘the annotation is another matter,’ zegt Cranston. ‘Without overstating the case it seems fair to conclude that it is too often careless, inaccurate and on the whole less than completely reliable.’

De Yoshino

Zo zie je maar weer dat er geen heilige huisjes bestaan in Vertalië. Toen ik voor Privé-domein de reisdagboeken van de dichter Bashō verdietste, telde mijn voetnotenapparaat óók meer woorden dan de vertaling zelf – iets waarvoor ik indertijd geen rotte duit heb ontvangen, want de uitgever betaalde me uitsluitend voor het aantal woorden vertaalde tekst. Sommige Bashōlezers werden tureluurs van al mijn uitleg; anderen vonden het juist een openbaring. Ik had voor die aanpak gekozen omdat Bashō’s dagboeken pareltjes zijn van intertekstualiteit: ga met Bashō op reis en van de zeventiende eeuw voert hij je zó naar dramatische voorvallen uit de twaalfde eeuw, die op zichzelf dan weer herinneringen oproepen aan het achtste-eeuwse China. (Een opwindendere vorm van reizen door de tijd kon ik me niet voorstellen!) In het Hoofdkussenboek, daarentegen, ben ik veel terughoudender geweest met mijn notenapparaat. Ik weet niet of mijn aanpak Machiko Midorikawa zou overtuigen; ik hoop alleen maar dat ik de niet-academische lezer voldoende van dienst ben geweest en het juiste evenwicht heb gevonden.

 

Bibliografie
Jos Vos, Sei Shōnagon: Het hoofdkussenboek. Athenaeum, Polak & Van Gennep, 2018.

Ivan Morris, The Pillow Book of Sei Shōnagon (2 vols.). Columbia University Press, 1967.

Ivan Morris, The Pillow Book of Sei Shōnagon. Penguin Books, 1971.

Meredith McKinney, Sei Shōnagon: The Pillow Book. Penguin Books, 2006.

André Beaujard, Sei Shōnagon: Notes de chevet. Gallimard, 1966.

Michael Stein, Sei Shōnagon: Das Kopfkissenbuch. Manesse, 2015.

Machiko Midorikawa. ‘Reading a Heian Blog: A New Translation of “Makura no Sōshi”’, Monumenta Nipponica, Vol. 63, No. 1 (Spring, 2008).

Edwin Cranston. ‘The Pillow Book of Sei Shōnagon by Ivan Morris’, Harvard Journal of Asiatic Studies, Vol. 29 (1969).

 

Jos Vos vertaalde onder meer Bashō, Junichirō Tanizaki en Het verhaal van Genji van Murasaki Shikibu. Voor zijn vertaling Het hoofdkussenboek ontving hij de Filter Vertaalprijs 2019.

 

Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.