Het was op een van die zachte lentedagen, net niet te warm en toch zonnig, dat wij, de deelnemers aan Nederland Vertaalt, in Utrecht bij elkaar kwamen en getrakteerd werden op lezingen en workshops in het Academiegebouw, en op drankjes en hapjes in de aangrenzende kloostertuin van de Dom, waar je met glas en bordje mocht rondwandelen tussen de tuinkruiden en de bloemperken, of even kon gaan zitten op de rand van de fontein.
De jury Duits had het de (grotendeels amateur-)vertalers niet gemakkelijk gemaakt: ze moesten een gedicht vertalen van Wilhelm Müller (1794–1827) uit de cyclus Die Winterreise van Franz Schubert (1797–1828), een gedicht uit het begin van de negentiende eeuw dus, dat niet alleen overbekend is, maar ook nog eens een strak metrum en rijmschema heeft waar je je aan moet houden. Als belangrijkste eis hadden wij juryleden – Andrea Kluitman, Michel Krielaars en ik – gesteld dat de vertaling ‘zingbaar’ moest zijn. Dat bleek inderdaad een moeilijke opgave. Maar omdat we de mazzel hadden Maarten Koningsberger in ons midden te hebben – de bariton die later op de dag een aantal liederen van Schubert zou zingen –, konden we er stapsgewijs achter komen wat het woordje ‘zingbaar’ eigenlijk inhoudt. Voor de niet-zangers onder ons – van wie er enkelen de vraag: ‘wie van u heeft het gedicht in vertaling ook gezongen?’ met ja konden beantwoorden – was het verrassend om te ontdekken hoe Schubert zich heeft geplooid naar de tekst, naar de stemming van de dichter.
De kloostertuin van de Utrechtse Dom op een zachte lentedag
‘Frühlingstraum’ bestaat uit zes coupletten à vier regels, waarvan telkens de tweede en de vierde rijmen. Het eerste couplet gaat zo:
Ich träumte von bunten Blumen,
So wie sie wohl blühen im Mai;
Ich träumte von grünen Wiesen,
Von lustigem Vogelgeschrei.
Hoewel we de vertaling ‘ik droomde van groene weiden/ en vrolijke vogelstampij’ van Judy Elfferich heel origineel vonden, kozen we uiteindelijk voor de vrijere versie van Ard Posthuma: ‘van vrolijk getjilp en getwitter,/ van het groen van een klaverwei’. Hoe was Posthuma, overigens wel een professionele vertaler, toch op die klaverwei gekomen? ‘Gewoon’, lichtte hij toe, ‘ik zag het voor me, een klaverwei is voor mij een groene wei.’ Hoewel de meesten van ons andere weilanden voor ogen hadden, overtuigde in dit geval de combinatie van beeld, klank en ritme.
Het bijzondere van die ‘Lentedroom’ is dat hij gedroomd wordt in de winter, en dat de dromer een afgewezen minnaar is. De coupletten gaan afwisselend over droom en werkelijkheid. Telkens wordt de dromer uit zijn mooie droom van liefde en geluk gehaald, nogal ruw gaat het eraan toe:
Und als die Hähne krähten,
Da ward mein Auge wach;
Da war es kalt und finster,
Es schrien die Raben vom Dach.
Als liefhebber van Schubert kan ik die regels niet lezen zonder er meteen ook de muziek bij te horen in mijn hoofd.
De vertaling van Posthuma houdt zich aan het metrum dat in dit tweede couplet heel anders, haast staccato, is geworden: ‘Toen kraaiden schril de hanen/ en zag ik weer waar ik was’ geeft de stemming mooi weer. In de laatste regel is ook het rijmwoord prachtig gevonden: ‘van het dak kwam ravengekras’.
Frühlingstraum in de uitvoering van Dietrich Fischer-Dieskau en Gerald Moore
Doordat de vertalingen hardop werden voorgelezen, werden we op iets attent gemaakt wat ons eerder was ontgaan: het feit dat de stemmingen voortdurend wisselen. Zo had iemand de eerste twee regels van dit couplet als volgt vertaald:
En toen de hanen kraaiden,
wreef ik mijn ogen uit
Iets wat in principe zou kunnen voor: ‘da ward mein Auge wach’. Alleen roept het uitwrijven van je ogen de associatie op met iets hoopvols, alsof de dromer benieuwd is naar wat er gaat komen, en zich verheugt op de dag. Terwijl het vervolg allesbehalve vrolijk is. ‘Het is maar een nuance,’ legde Maarten Koningsberger uit, ‘luister eens!’ En hij stond op, draaide zich om naar de zaal en zong voor de vuist weg het couplet in het Duits, ‘ja, hoe klinkt dat? Een beetje treurig toch?’ Ja, treurig, daar was iedereen het over eens, ‘want,’ vervolgde hij, ‘dit couplet is in mineur geschreven, in tegenstelling tot het eerste couplet dat geheel in majeur is. Door de mineur toonsoort begrijpt de luisteraar dat er iets naars aan het gebeuren is. De dromer wordt wreed uit zijn droom gehaald.’ Met andere woorden: een vertaler die deze voortdurende stemmingswisselingen in de muziek niet in de gaten heeft, slaat soms de plank mis.
Inderdaad volgen majeur en mineur elkaar op in dit lied, couplet 1 en 4 zijn in majeur, helemaal aan de gelukkige droom gewijd; couplet 2 en 5, waarin de dromer wakker schrikt (‘Toen kraaiden schril de hanen/ en wakker schrok mijn hart’ (Posthuma)), zijn helemaal in mineur geschreven. Spannend wordt het, als je couplet 3 bekijkt, dus de kern van het gedicht, en het slot (couplet 6). Daar wisselt Schubert halverwege het couplet van toonsoort: Begint couplet 3 met de hoopvolle vraag:
Maar wie o wie penseelde
die blaadjes daar op de ruit? (Elfferich),
uiteraard in majeur – verandert die in mineur wanneer de dromer zich afvraagt of hij niet uitgelachen zal worden, omdat ‘geen bloemknop komt ’s winter uit’ (idem).
Frühlingstraum, fragment uit het manuscript van Franz Schubert
In couplet 6 wisselt de toonsoort eveneens, zoals ook de stemming van de verteller:
Die Augen schließ ich wieder,
Noch schlägt das Herz so warm.
In majeur! Want terug naar het fijne gevoel van de droom…
In het Nederlands ‘nog voelt het zo warm en blij’ (AP), of: ‘nog klopt mijn hart zo warm (JE); om vervolgens in mineur te eindigen:
Wann grünt ihr Blätter am Fenster?
Wann halt’ ich mein Liebchen im Arm?
De toonsoort geeft in feite het antwoord: nooit… hoewel natuurlijk de hoop als laatste sterft:
Breekt ooit het groen door de ruiten?
Lig jij ooit, mijn liefje, naast mij? (AP)
Onlangs hoorde ik de gebroeders Jussen tijdens de College Tour op tv een stuk van Francis Poulenc spelen. In de nabespreking maakten ze Matthijs van Nieuwkerk attent op een detail dat mij als vertaler mijn oren deed spitsen. Ze wezen op de aanwijzing van de componist: con espressione, en lieten horen hoe ze dit fragment ooit eerder hadden gespeeld: met veel dramatiek en verve, totdat ze door een Franse dirigent werden gecorrigeerd. ‘Dit is zo ontzettend niet-Frans’, had hij tegen hen gezegd, ‘zo zou een Italiaan het spelen, maar niet een Fransman. Con espressione hoort veel ingetogener!’ Vervolgens gingen ze het op z’n Frans spelen, en ja hoor, er kwam een nieuwe klank tevoorschijn, niet minder expressief dan de eerdere. ‘Betekent dat,’ vroeg Van Nieuwkerk, ‘dat de juiste interpretatie in feite is voorbehouden aan mensen die thuis zijn in de cultuur van de componist?’ ‘Ja en nee,’ zei Lucas Jussen, ‘natuurlijk zul je een wals net een tikkeltje anders spelen als je in Wenen bent opgegroeid, maar ja, gelukkig kunnen we ons toch wel vergaand verplaatsen in andere culturen...’
Nu geldt dit natuurlijk net zo goed voor het vertalen van al het onvertaalbare idioom en klankspel van de ene taal in de andere, maar hoe zit dat met het interpreteren van liederen in vertaling, vroeg ik me af. Is dat niet niet twee keer vertalen, de muziek uit een andere cultuur en een ander tijdperk overbrengen naar je eigen cultuur en tijd, én de tekst die aan de compositie ten gronde ligt, naar je eigen taal – wat blijft er dan over van de aan de compositie eigen sfeer?
Eenmaal thuis besefte ik dat het hoogtepunt van die lentedag voor mij het concert van Maarten Koningsberger ’s middags was geweest. Voor ’t eerst drong tot me door hoe anders hetzelfde lied in het Duits en in het Nederlands klinkt, gewoon omdat beide talen een andere sfeer scheppen. Behalve ‘Lentedroom’ in de winnende vertaling, zong Koningsberger onder andere het lied ‘Die Post’ uit de Winterreise, waarin de verteller door het geluid van een posthoorn opgewonden raakt zonder meteen te weten waarom, tot hij zich realiseert dat de postkoets uit de stad komt waar zijn (gewezen) geliefde woont. Het bijzondere van dit lied is het staccato ritme dat zowel het paardengetrappel als het kloppen van een opgewonden hart suggereert, vooral ook in het tussenspel van de piano:
Von der Straße her ein Posthorn klingt
Was hat es, daß es so hoch aufspringt
Mein Herz?
Was hat es, daß es so hoch aufspringt
Mein Herz?
Mein Herz?
Voor hij het lied zong/ten gehore bracht, vertelde Koningsberger over zijn discussie met vertaler Jan Rot die vond dat het Duitse woord ‘Herz’, dat het refrein van elk couplet vormt, in het Nederlands niet over zou komen, zelfs misplaatst zou zijn en eerder op de lachspieren zou werken, daarom had hij het vertaald met ‘Hey, joh, hey, joh!’. De vraag was natuurlijk: wat komt er dan over van de emotie, als ‘mijn hart’ wegvalt? Met andere woorden: wat gaat er verloren, en wat wordt er gewonnen? ‘Luister maar.’ En Koningsberger zong de vertaling waar hij het niet mee eens was zo overtuigend dat ik het hart door het ‘hey, joh!’ heen kon horen kloppen, en de paarden kon horen trappelen. Kwam dat door het ritme, door de kracht van de muziek, of toch vooral door de interpretatie? Op mijn vraag antwoordde de zanger: ‘Dat ik deze tekst, die ik niet mooi vind, dan toch zoveel lading en inhoud mee kan geven is een “beroepsknop” in mijn hoofd, die omgaat.’
Misschien is dat wel het sleutelwoord, die beroepsknop die om moet gaan, of het nou bij het zingen is of bij het vertalen.