Le temps “gnossien”, c’est le temps immobile, stoppé dans l’ostinato d’une choréographie et d’un rythme exclusifs de tout développement. La gaucherie et la raideur “gnossiennes”, apparentées en cela au primitivisme archaïsant du Sacre.
De ‘Knossische’ tijd is de onbeweeglijke tijd, verstild in het ostinato van een choreografie en een ritme die elke ontwikkeling uitsluiten. De ‘Knossische’ onbeholpenheid en stroefheid zijn daarin verwant met het archaïserende primitivisme van de Sacre du Printemps.
Vladimir Jankélévitch, La musique et les heures, Paris: Seuil, 1988.
De excentrieke Franse componist Erik Satie (1866-1925) speelde al net zo met woorden als met noten. Vooral zijn werken voor piano blinken uit door gezochte titels als Ogives, Première Pensée de Rose+Croix, Trois morceaux en forme de poire, Descriptions automatiques, Sonatine bureaucratique. In haar column ‘De manière à obtenir un creux – so as to be a hole’ vestigde Eva Wissenburg onlangs nog de aandacht op de bizarre muziekaanwijzingen bij de Trois Gymnopédies en de Trois Gnossiennes.
Maar de twee titels zelf zijn niet minder fantasierijk. Om de term Gymnopédies te begrijpen moeten we al te rade gaan bij omvangrijke woordenboeken als Le Grand Robert, de Dictionnaire Encyclopédique van Quillet of Le Grand Larousse. Het Griekse leenwoord (‘naakte oefeningen’) verwijst naar Spartaanse dansen van naakte jongelui. Dat zal wel een metaforische knipoog zijn naar de rudimentaire stijl van deze pianostukken.
Erik Satie
De titel van de Trois Gnossiennes, drie pianostukken die Satie omstreeks 1890 schreef (drie andere werden postuum uitgegeven), blijft omstreden. Het woord ‘Gnossien’ ontbreekt in hedendaagse Franse woordenboeken. Sommige commentatoren menen dat het een neologisme is dat teruggaat op ‘gnosis’ (geheime leer). Ze denken daarbij waarschijnlijk aan de esoterische belangstelling van de Rozenkruiser Satie, maar kunnen niet verklaren waarom de componist het adjectief dan met een dubbele s geschreven zou hebben. Bovendien is het van ‘gnose’ afgeleide adjectief niet ‘gnossien’, maar wel ‘gnostique’.
In feite is ‘gnossien’ helemaal geen neologisme. De term vinden we weliswaar niet in de befaamde Dictionnaire de la langue française van Émile Littré (1877), maar wel in andere negentiende-eeuwse woordenboeken als de Dictionnaire de l’Académie française (1845) en de Nouveau dictionnaire national van Bescherelle (1887). Het adjectief is afgeleid van het Latijn ‘Gnossius’. Die variant van ‘Cnossius’ staat onder meer in sommige manuscripten van Catullus (Carmina, 64.172), Horatius (Oden 1.15.17) en Vergilius (Aeneis, 3.115, 5.306). De C en de G worden vanwege hun vorm wel vaker met elkaar verward. De Carische stad Knidos heet in het Latijn Cnidus of Gnidus en in het Frans Cnide of Gnide. De Fransen noemen Gaius Julius Caesar nog steeds Caius Julius Caesar. De betekenis van ‘gnossien’ is ‘Knossisch’ (afkomstig uit Knossos, de stad op Kreta, die bekend is voor het labyrint van koning Minos) en bij uitbreiding ‘Kretenzisch’. In hedendaags Frans gebruikt men meestal ‘cnossien’.In zijn Vergilius-vertaling vertaalt Michel de Marolles (1649) Gnosia bina dabo levato lucida ferro spicula (Aeneis, 5.306) als: ‘Ie donneray deux dars luysants, au fer de bonne trempe & bien poli à la cnosienne’ (Ik zal twee glanzende pijlen geven van gehard ijzer en gepolijst naar de wijze van Knossos). In zijn commentaar spelt de vertaler ‘cnosienne’ vreemd genoeg als ‘Gnosienne’. In zijn parodie Virgile travesti (1653) schrijft de satiricus Scarron het woord met twee s’en: ‘Deux beaux dards à la Gnossienne’. Hij zal daarbij wel hebben gedacht aan het Griekse grondwoord Knossos (Latijn Cnossus).
Buiten de context kan ‘Gnossiennes’ betekenen: ‘vrouwen of meisjes van Knossos’. Maar het ligt voor de hand de titel in verband te brengen met Satie-titels als Gymnopédies, Sarabandes, Danses gothiques en Danse cuirassée, die allemaal betrekking hebben op min of meer primitieve dansen. In dat geval is ‘Gnossiennes’ een afkorting van ‘Danses Gnossiennes’ (Knossische dansen).
Die hypothese wordt bevestigd door Parémiologie musicale de la langue française (Paris, Brandus et S. Dufour 1862), een woordenboek met muzikale zegswijzen van Georges Kastner. De auteur schrijft op pagina 597 in een hoofdstuk over de geschiedenis van de dans: ‘On attribue à Thésée, vainqueur du Minotaure, l’institution de plusieurs rites commémoratifs, et entre autres, de la danse appelée Gnossienne, à cause de ses tours et détours qui étaient, disait-on, une image du labyrinthe de Crète’ (Theseus zou als herinnering aan zijn overwinning op de Minotaurus allerlei rituelen hebben ingesteld, waaronder de dans die de Knossische wordt genoemd vanwege zijn slingerende wendingen die het Kretenzische Labyrint zouden verbeelden).
de François-vaas (ca. 570 v. Chr.), met bovenin de reidans die Theseus uitvond
De legende over het ontstaan van de reidans of ‘geranos’ is gebaseerd op hoofdstuk 21 uit de biografie van Theseus door de Griekse veelschrijver Ploutarchos. De Knossische reidans verschijnt al in Homeros’ beschrijving van het schild van Achilleus. Leconte de Lisle (1866) vertaalt Ilias 18.590-594 als volgt: ‘Puis, l’illustre Boiteux des deux pieds représenta un chœur de danses, semblable à celui que, dans la grande Gnôssos, Daidalos fit autrefois pour Ariadnè aux beaux cheveux ; et les adolescents et les belles vierges dansaient avec ardeur en se tenant par la main’ (Daarna beeldde de roemrijke, aan twee voeten kreupele god een dansplaats af, zoals Daidalos in het grote Knossos er eertijds een maakte voor Ariadne met de mooie lokken; en de jonge mannen en mooie maagden dansten vol vuur hand in hand). De vertaler gaf het Griekse ‘Knossos’ pseudo-archaïserend weer als ‘Gnôssos’.
Over de Knossische dans kan Satie gelezen hebben in diverse muziekhandboeken, vulgarisatiewerken en woordenboeken. Zo vermeldt de Grand dictionnaire universel du XIXe siècle van Pierre Larousse (1867) onder het lemma ‘chœur’ dat de Atheense held Theseus een ‘danse gnossienne’ uitvond na het doden van de Minotauros in het labyrint van Knossos.
Hans van Manen , 'Trois Gnossiennes': Uliana Lopatkina & Ivan Kozlov
Ten slotte kunnen we ons afvragen waarom Satie juist deze titel heeft gekozen. Ook Sophokles spreekt in een koorlied van zijn tragedie Ajax (vers 698) over de dansen van Knossos. In een Franse schooluitgave (Sophocle, Ajax, expliqué et annoté par M. Benloew et traduit par Bellaguet, Paris: Hachette 1845) wordt de wending Knossi’ orchèmat’ autodaè vertaald als: ‘les danses naïves de Gnosse’. Het Griekse woord ‘autodaès’ betekent ‘zelf aangeleerd’, het Franse woord ‘naïf’ ‘ongekunsteld’ of ‘primitief’. Elk van deze epitheta past uitstekend bij de autodidact Satie. De titel Gnossiennes (Knossische dansen) connoteert een zelfde gewild primitivisme als dat van de latere Ballets Russes.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.