Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Meertalige kloven tussen taalbescherming en taalverantwoordelijkheid

Isabelle Bambust

 

Op een bergpas tussen taal en recht, daar wil ik blijven. Wanneer ik dan toch een flank zou moeten kiezen, dan koos ik voor die van de taal. Mijn enthousiasme voor het rechtsonderzoek is met de jaren wat opgeschranst door mijn verbond met taal. En zo is het dat ik dit werkjaar meer dan ooit door een meertalig landschap ski.

Ten eerste is daar het Europese onderzoeksproject Translaw, waarin wordt nagegaan hoe het met de tolkkwaliteit in strafzaken is gesteld.1 Ten tweede doceer ik dit semester aan de KULeuven (Campus Sint-Andries, Antwerpen) het vak ‘gerechtsvertalen’. En het derde meertalige domein is mijn studie tot leraar Nederlands voor anderstaligen (postgraduaat Odisee Brussel).

Deze drie interessante meertalige kanalen, die een sterke binding met de praktijk hebben, laten me stilstaan bij de kloof tussen enerzijds taalbescherming en anderzijds taalverantwoordelijkheid. Wat beide betreft, zo ontdek ik, doen zich enorme verschillen in kwaliteit voor. Ik wil dit graag met enkele voorbeelden demonstreren. Ook kan taalverantwoordelijkheid in sommige gevallen omslaan in taalbescherming. Om dat aan te tonen dek ik deze column toe met een juridische – ja! – bedenking over het taalrisico bij het aangaan van verbintenissen. Deze laatste uiting wordt aangewakkerd door een recente Nederlandse gerechtelijke beslissing.

Het Europese Translaw-project
Dit project controleert de kwaliteit van de gerechtstolk die in strafzaken de anderstalige verdachte of beklaagde bijstaat. In die setting geniet de verdachte of beklaagde een specifieke taalbescherming (bepaald in Europese en nationale wetgeving) waarvoor de overheid verantwoordelijk is. Tijdens onze onderzoeksinterviews van anderstalige gedetineerden maken we zelf ook gebruik van tolken.

Een eerste schrijnende vaststelling is dat er een enorme kloof bestaat tussen de theoretische taalbescherming en die in de praktijk. Dat mag wel blijken uit het verhaal van een Albanese man die in België werd opgepakt. Hij heeft de Albanese nationaliteit, is veertiger en woont al zevenentwintig jaar in Italië. Tijdens de zes weken na zijn arrestatie krijgt de man achtereenvolgens vijf verschillende tolken toegewezen, vier mannen en een vrouw. Zij tolken allemaal in het Albanees. Een belangrijk gegeven is echter dat de betrokken persoon de Albanese taal niet (meer) beheerst. Hij spreekt en verstaat alleen Italiaans. Daardoor begrijpt hij naar eigen zeggen slechts 30% van de (in het Albanees) getolkte gesprekken. Bovendien spreken sommige van die tolken geen Albanees, maar een Kosovaarse variant, dixit de aangehouden man.

Op een ander moment in ons onderzoek worden we tijdens een interview zelf het machteloze slachtoffer van een erbarmelijke tolkprestatie. De betrokken tolk neemt het namelijk niet zo nauw met de beroepsethiek en begrijpt van geen kanten dat die zich veel verder uitstrekt dan de enge beroepsuitoefening. Aan het loket van de gevangenis klampt de betrokken tolk al meteen een gedetineerde aan die (vermoedelijk) op penitentiair verlof mag. De tolk tikt hem op de schouder en spreekt hem toe met de woorden: ‘Niet meer terugkomen, hè?!’ Voorafgaand aan het interview geven we de ondervraagde steeds te kennen dat de feiten van zijn rechtszaak niet ter sprake zullen komen. Na het afsluiten van het interview vraagt de betrokken tolk doodleuk aan de gedetineerde waarvoor hij in de gevangenis zit. Ook de tolkprestatie zelf laat veel te wensen over. De simultaan getolkte passages zijn niet veel meer dan wat (vaak onduidelijke) flarden van zinnen. We staan hier voor een persoon die misschien wel goed twee talen spreekt, maar die absoluut niet kan tolken. Dit brengt mij bij de vaststelling dat er een enorme kwaliteitskloof in de schoot van de tolkengemeenschap bestaat. Eerder deden we beroep op andere tolken door wier werk ik regelrecht ontroerd raakte. Met een niet te verwoorden finesse voerden zij hun werk uit.

Gerechtsvertalen, een vak apart
De groep studenten voor het vak ‘gerechtsvertalen’ is op zijn minst een attractieve bonte bende te noemen. De volgende talen zijn vertegenwoordigd: Arabisch, Duits, Engels, Frans, Hebreeuws, Indonesisch, Italiaans, Japans, Pools, Portugees, Russisch, Spaans en Turks. De studenten worden tijdens hun hele studie ‘beschermd’. Dat wil zeggen dat ze kunnen profiteren van een degelijk studieaanbod. Maar tegelijkertijd dragen ze ook een verantwoordelijkheid. Een mooi voorbeeld daarvan is het zich eigen maken van de vertaalde rechtsterminologie. Dit vergt tijd, onderzoek, passie en creativiteit. Steekproefsgewijs lever ik per module een aantal Nederlandstalige termen naar Belgisch recht aan uit een terminologielijst, maar in deze taalonafhankelijke opleiding2 heb ik zelf geen controle op het vertaalresultaat. Voor een vijftal talen kan ik wel een specifiekere bijdrage leveren, maar voor het overige moet ik het stellen met vragen als ‘Hoe ben je tot deze vertaling gekomen?’, ‘Waarvoor staat deze anderstalige term precies?’, ‘Heb je zicht op de oorsprong van de term?’ Wel moedig ik samenwerking aan tussen studenten binnen eenzelfde taalgroep, en af en toe wordt er ook intertalig gewerkt. Ook hier is er sprake van een kloof. Er zijn studenten die de noodzaak van deze oefening inzien en er enthousiast voor gaan. Andere studenten hebben deze bezieling niet of veel minder.

Postgraduaat Nederlands voor anderstaligen
Zonder transitie katapulteer ik mezelf van de cursus ‘gerechtsvertalen’ naar de wereld van de anderstalige NT2-leerder. De Vlaamse overheid legt hem een zware taalverantwoordelijkheid op. NT2-leerders hebben er veelal niet zelf voor gekozen om (weer) op de schoolbank te zitten. Ik schrijf het woord ‘weer’ tussen haakjes, want sommige leerders hebben nooit een echte schoolervaring gehad. In dat geval hebben zij geen enkel besef van hun rol in dit gebeuren. Twee voorbeelden uit mijn stageperiode blijven me bij. Bij het eerste voorbeeld nodig ik de leerlingen uit om in een zelfgemaakt stagewerkboekje een oefening te maken over het gebruik van de woorden ‘waarmee’ en ‘waarin’. Ik merk dat een van de leerlingen de oefening niet maakt, maar op zijn smartphone de woordenschat van een andere oefentekst opzoekt. Ik stel de man gerust. Hij hoeft zich over die tekst nog geen zorgen te maken, zeg ik, en ik spoor hem aan om een blik op de oefening te werpen. Tevergeefs. Het tweede voorbeeld betreft een Congolese vrouw. Haar taalniveau strookt absoluut niet met het formele klasniveau. Zij begrijpt de instructies nauwelijks, ook niet wanneer ik haar de opdracht individueel op alle mogelijke manieren probeer uit te leggen. De vrouw kan in de betrokken school niet in een andere niveaugroep herplaatst worden. Deze ongewilde niveauverschillen tussen NT2-leerders vragen van de lesgever (een soms onmogelijk te bieden) gedifferentieerde aanpak. Bij deze twee leerlingen is het volgens mij erg belangrijk om hen bescherming te bieden door een veilig en mild leerklimaat te scheppen. Het geeft me dan ook voldoening wanneer ik als leraar via actieve werkvormen en vormen van impliciet leren en door de vrolijke (taal)clown uit te hangen, een glimlach op de gezichten van de leerlingen kan toveren. 

Taalrisico bij het aangaan van verbintenissen
Hoe is het gesteld met de taalverantwoordelijkheid of met de taalbescherming bij anderstalige overeenkomsten of documenten die partijen ondertekenen? Algemeen gaat men uit van een contractueel taalrisico. Dit houdt in dat de ondertekening van een anderstalig contract gebeurt op risico van de ondertekenaar. De Belgische rechtsgeleerde Henri De Page3 formuleert dit als volgt: ‘(…) [L]a force probante qui s’attache à un acte dûment signé et reconnu couvre tout son contenu, y compris la langue étrangère employée, et (…) l’erreur quant au consentement, qui n’a aucun lien nécessaire avec la langue employée, ne peut se déduire du seul fait de l’emploi de cette langue, fût-elle inconnue de la partie signataire.’ (vrije vertaling: ‘De bewijskracht van een naar behoren ondertekende en erkende akte dekt de hele inhoud van de akte, inclusief de gebruikte vreemde taal. (...) De dwaling over de toestemming, die geen enkel noodzakelijk verband met de gebruikte taal houdt, kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat deze taal werd gebruikt, zelfs al kent de ondertekenende partij deze taal niet.’) Natuurlijk zijn er gevallen die deze regel aan het wankelen brengen.

In dit debat heeft het Gerechtshof van Den Haag op 26 februari 2019 een interessant arrest gewezen.4 Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat een werknemer geen ontslag heeft genomen, ondanks een door hem ondertekend document. De betrokken werknemer komt uit Iran. Hij verblijft nog maar enkele jaren in Nederland – sinds 2011 – en zijn Nederlands is zeer beperkt. In de Nederlandse verklaring die de werkgever hem heeft voorgelegd en die hij heeft ondertekend, staat dat de werknemer onmiddellijk (in september 2013) ontslag neemt. Later beweert de werknemer dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat, en hij vordert daarvoor loon. De kantonrechter kent de vordering toe. Het Gerechtshof moet in beroep oordelen of de werknemer vrijwillig de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd of niet. Het is aan de werkgever om dit te bewijzen.

Opmerkelijk is dat, ondanks het principe van het taalrisico, het Gerechtshof toch de gebruikte taal in de weegschaal legt. Er kan volgens het Gerechtshof niet zomaar worden geoordeeld dat de Iranees het document als een ontslag heeft begrepen of zo zou moeten hebben begrepen. De rechtsinstantie stelt dat de werknemer door zijn gebrekkige kennis van het Nederlands – zelfs al heeft hij daar in het dagelijkse leven niet echt last van – de strekking van het document niet heeft kunnen begrijpen. Daarmee wordt de kloof tussen taalrisico en taalbescherming dus wél overbrugd, en kantelt het oorspronkelijke taalrisico naar taalbescherming.

Na al deze beskiede klooflandschappen, keer ik mij met de man die ik graag zie naar de zee van Ostia, en naar de zeven heuvels rond Rome. Talige avonturen verzekerd. Prettige lentevakantie! 

PS: Snel nog een laatste woord voor de ondeugdelijke tolk: ‘Niet meer terugkomen hè?!’

 

 

Noten
1 Zie https://transvienna.univie.ac.at/en/research/current-research-projects/translaw.
2 Waarbij de docent wel het Nederlands beheerst, maar niet alle andere vreemde talen.
3 Zie H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge. Principes – Doctrine – Jurisprudence, Tome troisième, Brussel, Bruylant, 1962, nr. 35, 47, voetnoot 2.
4 Zie Gerechtshof Den Haag, 26 februari 2019, Zaaknummer 200.195.299/01, www.rechtspraak.nl.

 

Isabelle Bambust is onderzoeker aan de KULeuven, Onderzoeksgroep Tolkwetenschap (Campus Antwerpen) en vrijwillig postdoctoraal medewerker aan de UGent, Faculteit Recht en Criminologie.