Van 1 tot 4 november nam ik deel aan The Chronicles, een jaarlijks initiatief waarbij vijf jonge auteurs dagelijks een column schrijven over het Crossing Border-festival in Den Haag en vijf jonge vertalers die columns binnen een paar uur vertalen. Het waren spannende dagen, met hier en daar een lichte paniekaanval vanwege de schijnwerpers, maar bovenal was het natuurlijk een schitterende kans. Eenmaal thuis zag ik echter dat ik niet de enige was voor wie het festival in het teken had gestaan van doemscenario’s, al waren die van mij van een andere aard. Zo luidt de titel van een artikel in de NRC: ‘Optimisme is een uitzondering op Crossing Border’. Het stelt me enigszins teleur dat ik die stelling niet direct overtuigend weet te ontkrachten, maar naar mijn mening doet het artikel door maar een paar uitzonderingen te noemen niet genoeg recht aan het festival, dus ik wil de indruk die wordt gewekt toch nuanceren.
Toef Jaeger noemt vooral één optreden als spaarzaam lichtpuntje tijdens het anderszins ‘fatalistische’ festival, dat van de Poezieboys, die het publiek met honderd kilometer per uur en het aanstekelijk positieve gedachtegoed van wijlen Simon Vinkenoog onverbiddelijk een hart onder de riem staken. En het klopt: er is dit jaar op Crossing Border veelvuldig gesproken over de klimaatproblematiek, de vluchtelingencrisis, legio kwalijke ismen en verschillende verbijsterende presidentschappen – zowel reeds voorbije, inmiddels alledaagse als de meest recente. Maar niet elke positieve noot op het festival hoefde met het hyperoptimisme van de Poezieboys aan de man te worden gebracht.
José Agualuga
Een eerste inspirerende boodschap binnen een verder wellicht grimmige context kwam van de Angolese auteur José Eduardo Agualusa. Hij vertelde in gesprek met Rosan Hollak en Abdelkader Benali over zijn roman Het genootschap van onvrijwillige dromers (vertaald door Harrie Lemmens, uitgeverij Koppernik) en de manier waarop dromen en kunst kunnen dienen als katalysator bij het hervormen van de politieke status quo. Een mooie gedachte, des te inspirerender doordat ze niet uit de lucht is gegrepen: Agualusa stelde dat het einde van het achtendertig jaar durende presidentschap van José Eduardo dos Santos te danken was aan een culturele revolutie die deels op gang kwam door het handelen van rapper Luaty Beirão. Beirão, ook wel Ikonoklasta, greep tijdens een concert in 2011 de microfoon om Dos Santos’ zoon, die zich ook onder het publiek bevond, in klare taal te vertellen dat het tijd was dat zijn vader aftrad. In de jaren daarna manifesteerde Beirão zich als uitgesproken tegenstander van het regime. Hij uitte zijn kritiek in zijn raps, organiseerde vreedzame demonstraties, werd meermaals (onrechtmatig) opgesloten en ging in 2015 zelfs zesendertig dagen in hongerstaking. Dos Santos’ daadwerkelijke aftreden liet nog tot 2017 op zich wachten, maar het verzet was aangewakkerd en inmiddels heeft Angola al ruim een jaar een nieuwe president.
Direct na dat gesprek begon in een andere zaal het optreden van drie striptekenaars. Ik werd vooral geraakt door de tweede presentatie, die van de Schotse Karrie Fransman. Fransman illustreerde aan de hand van verschillende anekdotes hoe strips kunnen fungeren als een universele taal. Zo beschreef ze een ervaring op een Russisch festival met striptekenaars uit heel Europa. De tekenaars communiceerden met behulp van een tolk, maar zodra het eten van de tolk was opgediend, viel het stil. De tekenaars begonnen noodgedwongen te communiceren door middel van strips. ‘[It was] as if we’d gone back to before the tower of Babel,’ aldus Fransman. Ook liet ze een aantal van haar projecten zien, waaronder een ‘anti-nationalistisch zelfportret’ dat simpel maar effectief de hypocrisie van het weren van andere culturen blootlegt. Het meest indrukwekkend vond ik echter een comic in opdracht van het Britse Rode Kruis. De strip Over Under Sideways Down vertelt het meeslepende verhaal van de vijftienjarige Ebrahim uit Iran, die in zijn eentje naar het Verenigd Koninkrijk is gevlucht. Naast zijn gruwelijke reis beschreef Fransman tijdens haar presentatie invoelbaar het cynisme dat zich in Ebrahim had geworteld nadat hij zijn verhaal eindeloos aan allerhande bureaucratische instanties had moeten vertellen. Ook aan dit schrijnende verhaal – ze vertelde nog dat hij haar vroeg waarom ze hem met een rugzak op had getekend; dacht ze echt dat hij bepakt en bezakt op pad was gegaan? – kleefde echter een krachtige positieve boodschap. Niet alleen bood de strip Ebrahim de kans om zijn verhaal op zíjn manier te vertellen en de westerse lezer de gelegenheid zich in te leven in het verhaal van een jonge vluchteling, het bood tegelijk steun aan andere vluchtelingen in het Verenigd Koninkrijk: het was ook hun verhaal.
Anti-nationalistisch zelfportret van Karrie Fransman, gepubliceerd door het Norwich Writers’ Centre
Zoals gezegd werd er ook in onze kleinere Chronicles-kring zo nu en dan huiverend naar de toekomst gekeken, met name door de vertalers (en misschien vooral door mij). Ik heb soms de neiging om het vertrouwen dat blijkt uit een geboden kans te laten verdringen door de angst die kans te verprutsen. Het liefst zou ik dat gewoon zenuwen noemen, al bleek tijdens The Chronicles dat het voor een buitenstaander snel meer lijkt dan dat. Zo schrijft Chronicles-auteur Mauro Libertella in zijn derde column, vertaald door Joep Harmsen, dat hij een ‘aandoenlijk tafereel’ had bijgewoond: ‘bij het praten over de ervaring van het vertalen […] wisselden ze neuroses uit alsof het voetbalplaatjes waren. Het was onvervalste groepstherapie’. Maar zoals Agualusa en Fransman de geëngageerde festivalbezoeker een aantal opstekers boden, zo doet Mauro dat aan ons vertalers. In dezelfde blog prijst hij de vertaler als lezer en spreekt hij van een ‘haast ontroerende’ verbintenis met de brontekst. Ook ‘mijn’ auteur, de Engelstalige Sharlene Teo uit Singapore, stelde me met haar voorlaatste column onverwachts gerust. (‘Onverwachts’ omdat ze me de dag ervoor had gewaarschuwd dat ik een uiterst ‘technische’ blog over dimsum tegemoet kon zien, en omdat een andere tekst die ik van haar vertaalde ging over het zogeheten impostor syndrome, de overtuiging dat het ondanks erkenning uit je omgeving een kwestie van tijd is tot je door de mand valt als oplichter. Dat fenomeen heeft wekenlang in mijn hoofd rondgespookt.) In de column schrijft ze over de angst bekritiseerd te worden en dat gevoel een oplichter te zijn, maar biedt direct troost met de boodschap dat niemand het op je gemunt heeft: ‘no one is out to get you’. Over een hart onder de riem gesproken.
Sharlene Teo
Om terug te keren naar het stuk in de NRC: ik heb Crossing Border 2018 en mijn deelname aan The Chronicles evenmin ervaren als een lang weekend happy-go-lucky optredens bezoeken, met hier en daar een column om te vertalen. Het is ook gewoon een spannende tijd, zowel op maatschappelijk vlak als in mijn vertaalcarrière, maar het festival stond op beide niveaus net zo goed in het teken van wat er allemaal wél goed gaat. Van een fatalistische ervaring wil ik dus niet spreken. De maatschappijkritische festivalbezoeker en de jonge zelfbewuste vertaler in mij spreken allebei liever van aanmoediging. Er zijn op Crossing Border weliswaar allerlei misstanden aan de kaak gesteld, maar de kunstenaars lieten ook zien dat een individu de wereld wel degelijk op een positieve manier kan beïnvloeden. En het is misschien eng om als groentje een podium te krijgen terwijl je twijfelt aan je eigen kunnen, maar dat vertrouwen wordt je niet zomaar geschonken, en niemand heeft het op je gemunt.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.