Op wat pittoreske grachten na lijkt Schiedam voor de buitenstaander op een doorsnee zaterdagmorgen een troosteloos stadje, tot je op een gegeven moment bij het voormalige Sint-Jacobsgasthuis aankomt waar nu het Stedelijk Museum gevestigd is. Dat is een bezoek waard, altijd. Nog even is daar werk van Edgard Tytgat (1879–1957) te zien, de Vlaamse schilder die voor zichzelf en zijn vrouw een huis liet bouwen waar je aanvankelijk via de kelder naar binnen moest lopen in afwachting van een nog aan te leggen straatweg op voordeurhoogte.
Tytgat – of ook wel Tijtgat, y’s en ij’s zijn de uitwisselbaarste letters van het alfabet – is een intrigerende kunstenaar, naïef en wijs tegelijk, iemand ook met een vriendennetwerk van schrijvers, van wie hij boeken illustreerde. Zo publiceerde Maurice Roelants in 1933 een vertaling van een tekst van Jules Supervielle – De os en de ezel van de heilige stal – met prenten van Edgard Tijtgat. Tijtgat heet hij ook op het omslag van De geschiedenis van den soldaat, Nijhoffs befaamde vertaling van Histoire du Soldat van de Zwitser C.F. Ramuz. Daar gaat het om een rond 1918 in ‘openluchtfrans’ geschreven melodrama dat diende als libretto voor een compositie van Igor Stravinsky, uit te voeren door een rondreizend theatergezelschap. Het is een tekst die contemporaine kunstenaars aanlokte – veel versies, veel vertalingen ook; in de loop van de eeuw bleken ook Pier Paolo Pasolini en Dario Fo aangetrokken tot het stuk. Hier werd er een fraaie uitgave van gemaakt door niemand minder dan A.A.M. Stols, uitgebracht in 251 genummerde exemplaren en met fraaie tekeningen van Tijtgat.1
Het boek is in Schiedam niet tentoongesteld, maar bevindt zich wel in de collectie van een ander Stedelijk Museum, dat van Amsterdam. Het is daarmee een van de weinige vertalingen die als een kunstobject worden beschouwd. Als je het boek wilt aanschaffen moet je er op het ogenblik € 1000 voor neertellen, best prijzig voor een vertaling.2 ‘Gelezen Gespeeld Gedanst’ luidt de ondertitel van de tekst, en die is an sich uiteraard gewoon te vinden in het Verzameld werk – voor Nijhoff was het een van zijn eerste vertaalopdrachten.
Het simpele verhaal – een soldaat verkoopt zijn viool (= zijn ziel) aan de duivel, wordt rijk maar diep ongelukkig – is gebaseerd op een Russisch volkssprookje, aanvankelijk door Stravinsky voor Ramuz vertaald, die er vervolgens een tekst van maakte waar de componist vervolgens weer de muziek bij schreef. Ik maak uit beschouwingen op dat in de tekst en de muziek de naoorlogse ontreddering gevoeld werd, een mogelijke verklaring voor de populariteit ervan. Vanaf 1920 volgden er in heel Europa flink wat vertalingen, terwijl de Zwitserse auteur er zelf ook herhaaldelijk aan sleutelde (in 1918, 1920, 1924 en 1929 verschenen van elkaar verschillende edities). De leider van het Vlaamse Volkstoneel, Johan de Meester jr., verzocht op een gegeven ogenblik om een vertaling. Nijhoff gebruikte een drietalige editie uit 1924 waarin de tekst in het Frans, Duits en Engels opgenomen was. Hij noemde zijn Soldaat in zijn inleiding ‘de directe vormgeving van de mannenziel en zijn Geschiedenis het kort relaas van een ieglijks innerlijk levensavontuur’ – iets om in je oren te knopen (maar hoe herken je jouw eigen duivel?). Een van de Vlaamse opvoeringen vond naar verluidt plaats in het Koninklijk Paleis te Laken, in aanwezigheid van ‘Z.M. Koning Albert en H.M. Koningin Elisabeth, en van HH. KK HH. Prins Leopold en Prinses Astrid’ (1929). In 1956 moet er op de BRT een ‘t.v.spel’ zijn uitgezonden waarvan ‘decor, kostuums en T.V.-generieken’ nog door Edgar Tytgat verzorgd waren. De soldaat verkoopt zijn ziel en vergaart kapitaal op aanwijzingen in een boek dat de duivel hem schonk. Ik lees de tekst, zo doet Nijhoff dat dus, en ik verwonder me andermaal over het primitieve:
De soldaat las het boek, en inderdaad:
geld, geld, en nog eens geld was het resultaat.
Hij las en las, en hoe meer hij las
des te meer geld stroomde hem in de kas.
Met dit geld kon hij zich alles aanschaffen
en werd zoodoende koopman in stoffen.
In 1953 sprak Maurice Roelants in De Gids over ‘een herdichting met al de tekenen van het meesterschap. Dit is niet een eenvoudige overzetting in een andere taal. Maar wel een herschepping, een transpositie in de eigen Hollandse sfeer, met die eigen kleur en stoffering, die alleen door een gelijkwaardig kunstenaar als de dichter van het oorspronkelijke kan worden gewaagd.’ Misschien prees hij daarmee ook zijn vriend Tytgat. Paul van ’t Veer zag het twintig jaar later in Hollands Maandblad (1973) scherper en wijst op het ongekunstelde Nederlands ‘dat zo goed bij de sfeer aansluit’ en op de volkstaal die Nijhoff hier inzette en weer ‘de zeggingskracht van het gewone woord en de gewone zin ontdekte. Tussen 1916 en 1930 is, als ik goed lees, in het werk van Nijhoff geen spoor van zulke dichterlijk-ondichterlijke taal te vinden als het begin van de Soldaat.’ Ondichterlijk, ja, opvallend, apart, vol liefde voor taal:
Dames, dames, komt hier uitzoeken!
Ik heb blauw-blauwe, pauw-blauwe, grijs-blauwe doeken.
Sahara-, champagne, en vleeschkleurig geel,
Khaki, tango en zilver fluweel,
140, 130 en 110 breedte,
Crêpe de chine, en alles per meter.3
Ramuz is niet ongemerkt aan Nijhoff voorbij gewandeld, zei Van ’t Veer, daarmee aanduidend hoe cruciaal dit vertalen voor Nijhoff is geweest. Weer twintig jaar later (in 1993) schreef ik zelf dit in De Gids: ‘Het moet voor Nijhoff een ware lust zijn geweest de tekst van Histoire du Soldat (C.F. Ramuz) zo te formuleren dat de Nederlandse lettergrepen qua lengte en in aantal precies pasten op de muzieknoten van Igor Strawinsky.’ Al te gewaagd zou ik nu zeggen, want ik wist echt niet in hoeverre die in centimeters aangeduide breedtes van de blauwblauwe stoffen op de Strawinksynoten pasten. Gelezen, gespeeld en gedanst zal er zijn, maar ook gezongen? Verzonnen? Gedicht? ‘Nijhoffs soldaat spreekt in levend Nederlands, zich bedienend van Nederlandse zegswijzen en in een Hollandse entourage,’ schreef Matthijs Sanders in 2006. Het is een kleine vertaling die toch behoorlijk wat mensen heeft beziggehouden, maar nog een nadere studie waard zou zijn.
Nu ik Tytgat beter heb kunnen bekijken en dieper tot me heb laten doordringen, wordt me ook iets meer duidelijk van wat ik hierboven heb opgebouwd met woorden als naïef, primitief en openluchtfrans. Ramuz noemde zijn taal zo, hij wilde de spreektaal schrijven die de boeren in zijn kanton Vaud spraken.4 Primitief is de taal van Nijhoff als hij de duivel laat zeggen: ‘Eerst je viool en toen je boek / en nu raakt straks je zakgeld zoek… / maar eindelijk komt aan alles een end, / voor jou wordt het bedelen in je hemd, / bedelen in je hemd zal het zijn. / Arme jongen, je hebt pech op pech. / Ach mijn lieve Augustijn, alles is weg?’ Je zult er geen poëziewedstrijd mee winnen of een literair tijdschrift meer mee verrassen, denk je. Maar Nijhoff doet het – besef ik eens te meer – met opzet, want hij kon ook anders. Ik kreeg meer oog voor zijn manier van werken toen ik zag hoe Tytgat schilderde en tekende; diens voorliefde voor eenvoudige sprookjes en volksverhalen speelt misschien ook mee. Waarom werd Tytgat opgemerkt door schrijvers, en niet de minsten? ‘Mondige schrijvers voelen hoe dan ook een zekere solidariteit en verantwoordelijkheid voor de verstilde, onmondige kunstenaar. Die persoonlijkheidstrek vindt een verlengde in zijn – al dan niet gewilde – onhandige tekening en een sterk vereenvoudigd kleurgebruik,’ schreef Stefaan van den Bossche al eens. Tytgat verleidt , op een subtiele manier. Laat hem onmondig zijn. Vertalen is ook verleiden, zeker door Nijhoff, die een toon aanslaat die op een intrigerende manier past bij de Vlaamse kunstenaar, de Zwitserse schrijver en de Russische componist. Soms dringt iets pas in de zoveelste instantie tot je door, als je voor even aan je eigen naïviteit bent ontkomen.
Noten
1 Op dbnl is een uitstekend artikel te vinden van Willy Spillebeen waarin deze vertelt hoe het boek tot stand kwam: https://www.dbnl.org/tekst/_ver016199701_01/_ver016199701_01_0011.php.
2 Bij Fokas Holthuis in Den Haag: https://fokas.nl/2017/09/25/catalogus-81-de-nijhoffs/.
3 Dit fragment is in de versie van het origineel dat ik raadpleegde in het geheel niet terug te vinden. De soldaat is er overigens ‘marchand d’objets’ en de enige opsomming van objecten luidt er zo: ‘Et les grandes richesses, alors, / et tout ce que les grandes richesses / sont dans la vie : / femmes [sic], tableaux, chevaux, châteaux, / tables servies...’.
4 Een andere Ramuzvertaler, Rokus Hofstede, schreef er al eens over: https://www.hofhaan.nl/2006/rokus-hofstede/openluchtfrans/. Ik wijs ook heel graag op de tekst die Rokus voor Terras vertaalde: https://tijdschriftterras.nl/terugkeer-van-de-dode/
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.