Genderrollen en gendergelijkheid lijken hét thema van 2018 te worden. De commotie rondom de flater die vacaturesite Jobbird vorige week op Twitter sloeg over stereotiep vrouwelijke beroepen liet weer eens zien hoe hevig dit onderwerp de gemoederen beroert. Maar hoe staat het er gendertechnisch voor in de vertaalwereld? Als ik kijk naar mezelf en mijn studiegenoten, de jongste generatie vertalers, dan zijn de mannen sterk in de minderheid. Is vertalen dan ook een stereotiep vrouwelijk beroep?
Op 26 oktober 2016 gaf Suzan van Dijk een lezing over gender en vertaling, in het kader van haar onderzoek naar Utrechtse schrijfsters en vertaalsters uit de negentiende eeuw. De lezing had de prikkelende titel: ‘Waren vrouwen – in de 19e eeuw – “betere” vertalers van vrouwen dan (van) mannen?’ Geïnspireerd door het verhaal van Van Dijk en vanuit een persoonlijke voorliefde voor de canonieke roman van Herman Melville stortte ik me op de vertaalsters van Moby Dick. Hoe manoeuvreren deze vrouwen zich door de mannenwereld van de scheepvaart en de walvisvangst? Ik richt me specifiek op de intrigerende relatie tussen Ismaël en zijn compagnon Queequeg, om precies te zijn op de manier waarop hun verstandhouding in de verschillende vertalingen tot uitdrukking komt.
Moby Dick verscheen in 1851. Bijna tachtig jaar later, in 1929, werd de roman voor het eerst vertaald door J.W.F. Werumeus Buning (Querido). In de vertaalgeschiedenis van Moby Dick is het keurig verdeeld; er zijn inmiddels zes Nederlandse vertalingen van het werk, waarvan drie door vrouwelijke vertalers. In 1961 werd het boek vertaald door Emy Giphart (L.J. Veen), in 1981 door Helen Knopper (Overamstel) en in 2008 door Barber van de Pol (Athenaeum-Polak & Van Gennep), dat is de meest recente vertaling. Hoe verschillen deze vertalingen, verspreid over een periode van bijna vijftig jaar, van elkaar?
Bovenstaande speelt zich af nadat Ismaël tegen wil en dank zijn eerste nacht heeft doorgebracht met zijn noodgedwongen kamergenoot Queequeg, een nogal imponerende figuur met veel tatoeages en een tomahawk die hij altijd bij zich draagt. Toch lijkt er algauw een bijzondere band tussen de twee te ontstaan die op momenten aandoet als een ontluikende mannenliefde. In deze passage komt dat voor het eerst duidelijk tot uitdrukking. Een opvallende verschuiving zien we in de oudste van de drie vertalingen: anders dan in de andere twee wordt hier niet het woord ‘liefde’ gebruikt voor het ‘loving’ uit de brontekst. ‘Teder’ en ‘hartelijk’, de woorden die Giphart wel kiest, hebben een veel minder romantische connotatie dan de formulering in de brontekst. In de vertaling van Knopper komt de romantische connotatie wel sterk naar voren, doordat zij kiest voor ‘liefdevolle’, en voor ‘koesterende’ als vertaling van ‘affectionate’. De keuzes van Van de Pol liggen er wat dat betreft tussenin: ‘allerliefst’ en ‘-tederst’. Hoewel ‘allerliefst’ en ‘liefdevol’ allebei dezelfde woordstam bevatten, is er een belangrijk verschil. ‘Allerliefst’ plaatst het perspectief bij Ismaël, en is minder suggestief wat betreft de bedoelingen van Queequeg dan het woord ‘liefdevol’. In de daaropvolgende zin komt het geschetste beeld echter ondubbelzinnig naar voren, en alle vertaalsters kiezen dan ook voor ‘zijn vrouw’.
Iets verderop in het hoofdstuk gebeurt er iets vergelijkbaars:
Hier heeft de vertaling van Van de Pol de sterkste romantische connotaties; omarmen doe je met vrienden, knuffelen met een geliefde. Knopper en Giphart gebruiken beiden hetzelfde werkwoord, maar met één belangrijk verschil. In de vertaling van Giphart wordt Ismaël ‘gehouden’, de passieve vorm is daarbij essentieel. In de vertaling van Knopper is er tenminste sprake van wederzijds goedvinden.
De bijzondere verhouding tussen Ismaël en Queequeg ontwikkelt zich in de daaropvolgende hoofdstukken verder. In hoofdstuk 10, getiteld: ‘Een boezemvriend’, spreekt Ismaël expliciet over de gevoelens die hij koestert.
Van de Pol kiest voor een nogal archaïsche formulering en als enige niet voor het woord ‘gevoelens’. Zij gebruikt wel het werkwoord ‘voelen’, maar niet het hier zwaarder beladen zelfstandig naamwoord. Wel kiezen alle drie de vertaalsters ervoor om ‘drawn towards him’ te vertalen als ‘tot hem aangetrokken te voelen’. De Nederlandse zegswijze heeft misschien nog wel sterkere fysieke connotaties dan het Engelse ‘drawn towards him’. Doordat Van de Pol in eerste instantie kiest voor de meer algemene formulering ‘was het mij vreemd te moede’ lijkt het alsof Ismaël zich sowieso een beetje vreemd voelt en wordt de fysieke aantrekkingskracht slechts onderdeel van een breder merkwaardig gevoel. In vergelijking met de andere vertalingen is Gipharts ‘vertedering’ opvallend, dit lijkt bewust aan te sluiten op het ‘teder’ in de eerste passage die ik aanhaalde.
Misschien wel het meest beladen woord waar de vertaalsters iets mee moesten volgt kort daarop:
Het verschil tussen ‘toenadering’ of ‘toenaderingspogingen’ is verwaarloosbaar, en ‘advances’ biedt ook weinig andere mogelijkheden. ‘Bedfellows’ daarentegen is zeer sterk beladen, zowel wat de vriendschappelijke dan wel liefdevolle relatie tussen de twee mannen betreft als met het oog op gender. De OED geeft bij fellows het volgende:
Originally used with reference to persons of either gender, but for a time (esp. in the 18th and 19th cent.) more frequently referring to men and boys, […]. Subsequently, usage with reference to women and girls has once again become common. (mijn nadruk)
Juist in de negentiende eeuw werd het woord dus voornamelijk gebruikt om te verwijzen naar het mannelijk geslacht. In dat opzicht lijkt ‘kameraden’ passend, want ook dat woord verwijst vaak naar mannen of jongens. ‘Genoten’, waar Knopper en Van de Pol voor kiezen, is op gendergebied neutraler, maar ‘bedgenoten’ stuurt de lezer wel ontegenzeggelijk richting een romantische of zelfs seksuele interpretatie. De vertaling van Giphart is dan veel onschuldiger. ‘Slaapkameraden’ klinkt vrij platonisch, ook omdat het prefix verschuift van ‘bed’- naar ‘slaap-’. ‘Bedgenoten’ komt al aardig in de buurt van ‘bedpartners’.
Het lijkt erop dat de romantische suggestie tussen de twee hoofdpersonen met elke nieuwe vertaling explicieter wordt vertaald. Gipharts vertaling is zichtbaar de oudste van de drie, door keuzes als ‘vertedering’, ‘omarmd houden’ en ‘slaapkameraden’, waarvan de laatste de opvallendste verschuiving vormt. Met haar keuze voor ‘kameraden’ legt Giphart de nadruk op het feit dat het beiden mannen zijn, maar de suggestieve lading van een term als ‘bedgenoten’ pakt ze met ‘slaapkameraden’ niet mee. De vertalingen ontwikkelen zich duidelijk in de tijd. Tussen het verschijnen van de brontekst en de vertaling van Giphart zit maar liefst honderdtien jaar, de vertaling van Knopper kwam nog eens twintig jaar later uit. De vertaling van Van de Pol uit 2008 ligt het dichtst bij de huidige tijdgeest. Dit alles roept op tot verdere analyse. Het nodigt uit tot een vergelijking met de drie twintigste-eeuwse mannelijke vertalers. Ook doet de hier beschreven trend in de drie vertalingen, in combinatie met onze nog altijd veranderende maatschappelijke normen reikhalzend uitzien naar toekomstige vertalingen van Moby Dick. Of die worden gemaakt door mannelijke of vrouwelijke vertalers mag volgens de heersende publieke opinie geen verschil maken.
L.J. Veen |
Overamstel |
Athenaeum - Polak & Van Gennep |
Bibliografie
Melville, Herman. 1851. Moby Dick. New York: Oxford University Press, Inc., 2008. Print.
Melville, Herman. 1961. Moby Dick. Vertaling: Emy Giphart. Utrecht: L.J. Veen, 1980, tweede druk. Print.
Melville, Herman. 1981. Moby Dick. Vertaling: Helen Knopper. Amsterdam: Pantheon, 2015. Print.
Melville, Herman. 2008. Moby Dick. Vertaling: Barber van de Pol. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2008. Print.
Lodewijk Busscher (1994) volgt de researchmaster Literair Vertalen aan de Universiteit Utrecht. Daarnaast is hij werkzaam als muzikant in theater- en musicalproducties. Zijn scriptieonderzoek richt zich dan ook op de vertaalgeschiedenis van de musical in Nederland.