In 2014 deed zich een mooie gelegenheid voor: er was geld beschikbaar voor vakdidactisch onderzoek en in mijn vakgebied, het onderwijs in de klassieke talen, was vakdidactisch onderzoek schaars. Er zat, vond ik, weinig anders op dan een poging te wagen een deel van dat geld ten goede te laten komen aan de didactiek van mijn vak. Tot mijn grote vreugde werd mijn aanvraag voor een onderzoeksbeurs gehonoreerd en daarom mag ik me nu al bijna vier jaar lang bezighouden met middelbare scholieren en hun vertalingen uit het Latijn.
Een essentieel onderdeel van het onderwijs in de klassieke talen is namelijk vertalen. Van de eerste les tot aan het eindexamen doen gymnasiasten hun best om teksten uit de oudheid in het Nederlands te vertalen, maar dat resulteert lang niet altijd in teksten die we een ‘vertaling’ zouden willen noemen. De praktijk leert dat veel examenkandidaten zich woord voor woord door een zorgvuldig uitgezochte tekstpassage heen puzzelen en woordgroepen aan elkaar plakken tot de laatste punt achter de laatste zin bereikt is, om daarna zuchtend hun pen neer te leggen. De ‘vertaling’ is geleverd, ieder woord is vertaald.
Mijn onderzoek beweegt zich op het gebied van de doeltekstproductie van de vertalende bovenbouwleerlingen. Dat brengt ons allereerst de vraag waar het probleem zit in de hierboven beschreven wijze van vertalen. Waarom willen we dit eigenlijk geen vertaling noemen? De grammaticale structuur van het Latijn wordt toch heel precies gevolgd en ieder Latijns woord is toch vertaald? Maar daarin schuilt nu juist het probleem: het resultaat van deze benadering is meer een ‘omtaling’ in een soort Nederlands dat voor niet-Latinisten nauwelijks te volgen is, dan een vertaling die de brontekst ontsluit voor iemand die geen kennis heeft van het Latijn. Zo is een taal ontstaan die ook wel ‘Gymnasiaans’ genoemd wordt: voor iedere gymnasiast onmiddellijk herkenbaar als de vertaling van een klassieke tekst:
Ik heb jouw brief aangenomen, waarvan ik meen dat jij vreest dat, de vorige niet aan mij bezorgd zou zijn; allen zijn bezorgd, en alle zijn door jou zeer zorgvuldig uitgeschreven; en aan mij was dat de grootste geliefdheid.1
Bovenstaande vertaling van een passage uit een brief van Cicero heeft de betreffende leerling, ondanks de hoge mate van onbegrijpelijkheid, wel degelijk scorepunten opgeleverd bij de beoordeling. Eigenlijk gaat het officieel maar twee keer mis: de vertaling van intellexi (met ik meen) kost een scorepunt en het laatste stukje, waar gratissimum vertaald wordt met de grootste geliefdheid is incorrect.
Waarom vertalen leerlingen in dit onbegrijpelijk proza? De verklaring daarvoor is te vinden in het feit dat de vertaling in het eindexamen primair wordt gebruikt als taaltoets. Dat wil zeggen dat leerlingen erop kunnen worden afgerekend als zij in hun vertaling (te) vrij omgaan met de brontaal. Ze blijven daarom angstvallig dicht bij het Latijn en vrezen puntenverlies als ze afwijken van de zinsbouw in de brontekst.
Leerlingen krijgen de opdracht om zo letterlijk mogelijk te vertalen en natuurlijk kunnen we dan geen literaire vertalingen verwachten. Daarbij is literair vertalen – nog los van de eisen van het eindexamen – een vak apart, waaraan in het onderwijs niet structureel aandacht wordt besteed. Natuurlijk zijn er altijd docenten classici voor wie literair vertalen een passie is. Zij zullen soms op persoonlijke titel een literair vertaalproject organiseren en dat doen ze dan bij voorkeur in de vierde klas: een ideaal moment, omdat de basale taalkennis is aangebracht en de eisen van het eindexamen nog niet al te klemmend voelbaar zijn. De kennis en vaardigheden die in dit soort projecten worden verworven zijn waardevol en vormend, maar leveren niet per se punten op bij het examen. Kortom, de beperkte literaire kwaliteit van de vertaaltoetsen kunnen we onze leerlingen niet verwijten.
In het spectrum tussen de krukkige omtaling enerzijds en de literaire vertaling anderzijds, bevindt zich de coherente tekst zonder literaire aspiraties. Een voorbeeld van wat ik daarmee bedoel is onderstaande vertaling van hetzelfde stukje uit de brief van Cicero:
Ik heb jouw brieven ontvangen, waaruit ik begrijp dat jij bezorgd bent dat de vorige niet aan mij bezorgd zouden zijn: allemaal zijn ze zeer zorgvuldig bezorgd en door jou is alles zorgvuldig opgetekend; en dat was aan mij zeer aangenaam.2
Deze vertaling is volledig begrijpelijk voor iemand die de brontekst niet kent, inderdaad nog niet literair, maar ook zeker niet het Gymnasiaans van het eerste voorbeeld. Overigens kan ook deze leerling bij een strikte docent een scorepunt mislopen voor de tijdsfout in de vertaling van intellexi. Leerlingen ontwikkelen uiteraard het gedrag waarvoor ze beloond worden: krijgen ze punten, dan is het dus goed. Docenten verwachten eigenlijk van leerlingen dat ze altijd in coherent Nederlands vertalen, maar deze verwachting wordt zelden geëxpliciteerd, sterker nog: door de incoherente stukken tekst toch met punten te belonen, eventueel met de kanttekening dat het ‘wel érg letterlijk vertaald’ is, nemen docenten bij leerlingen de stimulans om nog eens over hun vertaling na te denken weg.
Het gebied van de coherente vertaling is onderwerp van mijn onderzoek: kunnen we leerlingen leren om een coherente tekst te produceren als ze Latijn vertalen? Niet door ze meer Latijn te leren, niet door plotseling docent Nederlands te worden, maar door ze bewuster bezig te laten zijn met hun vertaalproces en ze te leren hun vertaling nog eens door te lezen na die laatste punt. Kunnen we ze leren niet meer van steen op steen te springen om aan de overkant te komen, maar de hele rivier van de tekst te bekijken?
Afgelopen najaar heb ik een experimentele studie uitgevoerd om dat te onderzoeken: zeven middagen na schooltijd, van 15.30 tot 17.30 uur, kwamen eenentachtig bovenbouwleerlingen van zeven middelbare scholen in Amsterdam3 vrijwillig door weer en wind naar mijn school om Latijn te vertalen. De ene helft in een experimentele groep, de andere helft in een controlegroep. De experimentele groep hield zich op een andere manier dan gebruikelijk bezig met vertalen: zij analyseerden hun eigen vertaalproces, vergeleken hun vertaalproces met dat van professionele vertalers en realiseerden zich dat reviseren een essentieel onderdeel van dat proces is. Daarna oefenden ze met het reviseren van andermans vertalingen en uiteindelijk reviseerden ze ook hun eigen vertaling tot een meer coherente tekst. De controlegroep hield zich bezig met Latijn en dus met de meer traditionele activiteiten van de Latijnse les: ze vertaalden teksten en keken hun vertalingen na, ze kregen uitleg over de grammaticale constructie van het Latijn, ze analyseerden hun fouten en stelden verbeterplannen op. Alle deelnemers werkten hard en goed, ze waren soms wel moe, maar bleven altijd serieus.
Wat kwam daar uit? Is het gelukt? De eerste data-analyse suggereert dat iedereen vooruitgegaan is, zowel in de experimentele- als in de controlegroep. Iedereen produceerde aan het eind van de lessenserie coherentere teksten dan aan het begin. Dat de expliciete aandacht voor het vertaalproces en tekstrevisie – dus zonder aandacht voor het verbeteren van de kennis van het Latijn – ook voor de zwakkere leerlingen al coherentere teksten oplevert is in ieder geval bemoedigend. Of die teksten ook meer traditionele scorepunten opleveren wordt nu onderzocht.
Zoveel leerlingen, die week in week uit bij elkaar kwamen om mee te doen met een vertaalonderzoek Latijn! Wat de uitkomsten ook mogen zijn, het was een ontroerende ervaring.
Noten
1 ‘Accepi tuas litteras, quibus intellexi te vereri, ne superiores mihi redditae non essent: omnes sunt redditae diligentissimeque a te perscripta sunt omnia, idque mihi gratissimum fuit’. (Cicero, ad familiares 14,5) vertaald door leerling A (6 gymnasium 2014-2015)
2 ibidem, vertaald door leerling B (6 gymnasium 2014-2015)
3 4e Gymnasium, Amsterdams Lyceum, Berlage Lyceum, Cygnus Gymnasium, Fons Vitae, Montessori Lyceum Amsterdam, Spinozalyceum, St.Ignatiusgymnasium.
Suzanne Luger werkt sinds 1992 als docent Griekse en Latijnse Taal en Cultuur in het voortgezet onderwijs en is sinds 2007 als vakdidacticus GLTC verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Met ondersteuning van de Dudoc Alfa promotiebeurs doet zij onderzoek naar Latijn vertalen in de bovenbouw.