Kon dat, een vogel verven? Kan dat? Als je het spraakmakende boek van Jerzy Kosiński (1933–1991) moest en mag geloven: zeker wel. Ooit (in 1965) presenteerde deze van oorsprong Poolse auteur zijn The Painted Bird als autobiografisch – als een memoir die de belevenissen vertelt van een joods jongetje dat in de Tweede Wereldoorlog op het Poolse platteland rondzwerft om te overleven. Intussen maakt hij heftige, ook gewelddadige avonturen mee; de geverfde vogel wordt door een vogelvanger uitgezet en vervolgens verstoten door zijn soortgenoten – de symboliek is evident. Het boek werd een bestseller, beroemde auteurs als Eli Wiesel en Cynthia Ozick prezen de authenticiteit ervan, de Nederlandse vertaling verscheen al het jaar erop, er volgden tal van herdrukken, tot op de dag van vandaag. Op een gegeven moment bleek dat het meer om fictie dan om feiten ging en dat de kleine Józef Lewinkopf uit Łódź, die na de oorlog naar Amerika emigreerde, onder verhoudingsgewijs beschermde omstandigheden de Shoah-tijd had doorstaan; hij had zich als auteur bovendien gebaseerd op Poolse volksverhalen, waardoor hij van plagiaat werd beticht; na de suggestie dat Kosiński het boek in het Pools geschreven had en dat het bij de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave (bij uitgeverij Houghton Mifflin) dus om een vertaling ging, volgde als klap op de vuurpijl begin jaren tachtig de onthulling dat de vertaler George Reavey (1907–1976) wellicht als de auteur van de tekst moest worden beschouwd. Wellicht, het is bij mijn weten nooit helemaal opgehelderd. Kosiński bleek niet tegen de druk bestand en pleegde uiteindelijk zelfmoord.
Net als ideeën, die zoals bekend meerdere ouders hebben, kunnen ook teksten wondere wegen gaan. Uitgevers, redacteuren en vertalers spelen er een rol in, en allemaal zijn ze er van doordrongen hoe wankel de claim op eigendom is. Teksten gaan door tal van handen, en wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor welk woord is niet altijd meer na te gaan. Ook grote auteurs hebben niet zonder redacteuren gekund; teksten worden in de verschillende drukken bijgeschaafd en aangepast; er verschijnen vertalingen, hervertalingen en vertalingen van vertalingen. Bij sommige teksten – of liever gezegd versies (er zijn uiteindelijk enkel versies en geen originelen) – is het zaak nader stil te staan vanwege het effect dat ze hadden of vanwege de evidente kwaliteit die ze bezitten. Ongetwijfeld hoort de oorspronkelijke Painted Bird daarbij, en bijvoorbeeld ook de vertaling in het Pools, waardoor eens te meer aan het licht kwam dat de belevenissen van het jongetje verzonnen waren of in ieder geval niet konden worden gerelateerd aan de personen die in de memoir bij naam genoemd worden. Interessant is in dit opzicht ook de Nederlandse vertaling van de hand van de schrijfster Mischa de Vreede, door De Bezige Bij meteen in 1966 op de markt gebracht. Ik weet niet of de redacteuren er destijds naar gekeken hebben, maar er volgde op een gegeven moment (in 1979) een zogenaamde tweede editie van de bestseller. Aan de ‘tweede editie’ was een voorwoord van Kosiński uit 1976 toegevoegd dat ‘Achteraf’ heet in het Nederlands en waarin de auteur terugblikt op wat hij met het boek had losgemaakt. Er werd ook een nieuwe vertaling gemaakt, en wel door de redacteur bij de Bij door wiens handen vermoedelijk ook de eerste vertaling was gegaan: Oscar Timmers.
Timmers is de aanleiding van mijn speurtocht naar het boek, want hij is onlangs overleden (1931–2018). Ik heb hem nooit gekend, maar wist van zijn reputatie als eindredacteur en kende hem als auteur – hij publiceerde onder de naam J. Ritzerfeld. De laatste weken ben ik (net als vele anderen die de lentewoede voelen aankomen) aan het opruimen, met het gevolg dat ik dingen terugvind en andere dingen kwijt ben of raak. (lees boeken voor dingen en u weet meer over mij). Nu zocht ik de publicaties van J. Ritzerfeld, ik vond ze uiteindelijk, gekocht in 1975 (Anima. ‘Je reinste film’ uit 1974, de paperback valt uit elkaar) en 1982 (De Poolse vlecht) – gelezen in de jaren dat de auteur gehypet werd (in literaire kringen dan). Verder zoekende naar Timmers stuitte ik op Haar gaan & haar liggen, in 1971 gepubliceerd onder het pseudoniem O.T., maar wel met een foto van hem pontificaal op het omslag. Uit de necrologieën van wie hem gekend hebben (Nicolaas Matsier in De Groene van 15 maart jl.; Marja Brouwers, geciteerd in het nagedachtenisstuk van Toef Jaeger in NRC Handelsblad vorig weekend) komt het beeld naar voren van een ingetogen man, iemand die in stilte werkte, schreef voor de geoefende lezer en een sleutelrol speelde in het oeuvre van tal van Bezige-Bij-auteurs. Iemand ook die ‘met taal de tijd doorbracht’. Een groot schrijver noemt Matsier hem, Brouwers noemt De Poolse vlecht een meesterwerk.
Ik zoek verder naar Oscar Timmers, ook geïntrigeerd door de andere persoonlijke uitspraken die ik aantref, vooral bij Marja Brouwers (en die ik hier laat voor wat ze zijn). Timmers debuteerde in 1957 bij Boucher met de roman Landklimaat. Dan volgt een Literaire Reuzenpocket bij de uitgeverij waar hij zijn werkzame leven zal doorbrengen: Geblaf in het hondsdal. Lange tijd werkte hij ook als vertaler, een flink vertaaloeuvre heeft hij op zijn naam. Zijn eerste vertaling is een Zwart Beertje: de historische avonturenroman De vlucht van Roger Brook van de auteur Dennis Wheatley (1962). Maar hij vertaalde ook uit het Duits en de roman die in datzelfde jaar bij Wereldbibliotheek verschijnt (Sporen van as van Melita Maschmann) kan evengoed zijn eerste vertaling zijn. Of – ook uit 1962, een druk jaar, Timmers is net dertig als hij aan het vertalen slaat – deze curieuze, in het verdere oeuvre van Timmers ietwat detonerende titel: Eros met de grijzende slapen: een wijze leidraad bij de seksuele problemen van de man en de vrouw boven de veertig. Bruna, De Bezige Bij en Wereldbibliotheek zijn zijn broodgevers begin jaren zestig. Bij de Bij zal hij zijn werkzame leven afsluiten en roem vergaren met het redigeren van Campert, Claus en anderen – en ook met het redigeren van vertalingen ongetwijfeld. Dat kan ik niet precies nagaan, maar ik voorspel mezelf te gaan schrikken als ik te horen heb gekregen welke vertalingen allemaal door hem zijn begeleid. Timmers schreef zelf fabuleus, had een ‘scherp taalgevoel. Hij zag alles, kende alles schrijverstrucs, wees in ieder manuscript feilloos de slordigheden aan,’ aldus Marja Brouwers. Je moet het terugzien in zijn vertalingen.
Tot zijn vertalingen horen boeken van James Baldwin, Gisela Elsner, Jakov Lind en een aantal boeken van de genoemde Kosiński. In welke versie ik De geverfde vogel las kan ik niet reconstrueren. Deze omslagen herinner ik me: de blauwdonkere is van 1971, dat moet dan Mischa de Vreede zijn, maar misschien al geredigeerd door Timmers. De andere kan ik niet dateren. Graag zou ik nog eens de tijd nemen om de drukken met elkaar te vergelijken en te zien hoe de stilist Timmers schaafde aan zijn teksten. Ik probeer een zin uit en zie wat een redacteur – of vertaler, wie zal het zeggen – kan doen. De Vreede schrijft: ‘Ik beloofde mezelf dat ik alles zou onthouden wat ik zag; als er iemand mijn ogen uit zou plukken, dan zou ik, zolang ik leefde, de herinnering aan al wat ik had gezien bewaren.’ Dat stond er van 1966 tot op z’n minst 1978. Daarna kwam Timmers: ‘Ik beloofde mezelf plechtig me alles te herinneren wat ik zag; als iemand mijn ogen zou uitrukken, dan zou ik zolang ik leefde nog mijn herinnering hebben aan alles wat ik had gezien.’ Dat is een stuk soepeler, eleganter en helderder wat mij betreft. Laat die ene zin hommage en nagedachtenis zijn, een zin uit een vertaling die onlosmakelijk verbonden is met het thema dat Timmers’ eigen werk doortrekt – dat van het omgaan met verlies of zoals Matsier het uitdrukt: je in je werk door woorden met je doden verenigen.