Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Wauwelwok wordt Klepperjaks

Negenmaal Lewis Carrolls 'Jabberwocky'

Harm-Jan van Dam

Afgelopen januari nam ik de trein om ruim veertig jaar terug te reizen in de tijd. In januari 1976 werd het Nederlandse Lewis Carroll Genootschap opgericht en ik meldde mij aan als lid van deze kleine, informele club van aardige verzamelmaniakken, logicagekken, vertaaldwazen en natuurkundezotten. In talloze huiskamerbijeenkomsten praatten we eindeloos. Regels waren er daarbij niet, zelfs niet de befaamde regel 42 uit Alice in Wonderland (‘alle personen langer dan één kilometer dienen de rechtszaal te verlaten’), net zomin als computers en printers. Met de stencilmachine en veel knip- en vouwkunst maakten we vijf afleveringen van het blad Wauwelwok. Maar na het vijfde nummer in 1982 viel het Genootschap in slaap. Misschien droomde het alles wat er in de wereld gebeurde tot 2017. In dat laatste jaar werd het weer wakker gekust. Dit jaar hield het zijn tweede symposium.

In Spiegelland, waar Alice later terechtkomt, wordt de cake eerst uitgedeeld en daarna gesneden. Dus ga ik nu ook terug om de lezer te herinneren aan Carroll en zijn werk: Lewis Carroll was het pseudoniem van multitalent Charles Lutwidge Dodgson (1832–1898), wiskundige in Oxford, logicus, puzzelaar, experimenteel fotograaf, briefschrijver (de correspondentie van alleen zijn laatste 35 jaar loopt tegen de 100.000 brieven), waarschijnlijk de beste en meest geciteerde auteur van nonsens, een stotteraar die zichzelf met zelfspot soms ‘de Dodo’ noemde. Zijn boeken Alice’s Adventures in Wonderland (1865) en Through the Looking-Glass (1871) zijn geschikt voor lezers van 4,2 tot 420 jaar. Lang geleden wijdde Filter een uitvoerige Waaier, zoals de rubriek toen heette, aan Carroll.

Bij het symposium verschenen twee fraaie publicaties, ten eerste de opvolger van Wauwelwok: dodo/nododo. tijdschrift in de geest van Lewis Carroll, waarvan de schitterende vormgeving nog eens aantoont hoe de computer de wereld veranderd heeft. Ook de multimediale, onttoverende inhoud is zeer de moeite waard, maar ik concentreer me nu op de tweede publicatie van tijdschriftredacteuren Jur Koksma en Joep Stapel, hier verder als Stapsma aangeduid. Het is een boekje waarin de zes Nederlandse en twee Afrikaanse vertalingen van Carrolls nonsensgedicht ‘Jabberwocky’ zijn opgenomen, door (chronologisch) Kossmann & Reedijk, Martin Deelen, André P. Brink, Westervaarder & Kurpershoek, Linette Retief, Nicolaas Matsier, Sofia Engelsman en Dorine Louwerens.1 Daar voegde Stapsma een eigen nieuwe vertaling van ‘Jabberwocky’ aan toe, en een bruisend-briljant essay met analyses van het gedicht en de acht vertalingen, achtergrondinformatie, (be)spiegelingen en een verantwoording van zijn eigen aanpak. In een Appendix komen ook nog eens wat Fries, Vlaams en Limburgs voorbij, Google-translateversies, andere media, kortom ‘much of a muchness’. Het boek laat goed zien hoe één kort gedicht met zijn tentakels vastzit aan andere teksten van Carroll; en daarnaast dat intertekstualiteit en canonisering ook in het vertalen van Carrolls nonsenspoëzie een rol spelen.


de Jabberwock, oorspronkelijke illustratie door John Tenniel

Wanneer Alice door de spiegel is gestapt, ontdekt ze daar een boek met een gedicht van zeven coupletten in spiegelschrift, ‘Jabberwocky’. De lezer kan het haar niet kwalijk nemen dat ze deze poëzie ‘behoorlijk moeilijk te begrijpen’ vindt. De eerste strofe, die tijd en plaats van handeling lijkt te geven en aan het eind in ringcompositie herhaald wordt, gaat zo:

‘Twas brillig, and the slithy toves
Did gyre and gimble in the wabe:
All mimsy were the borogoves,
And the mome raths outgrabe.

In de loop van het gedicht verslaat een ‘beamish boy’ met zijn ‘vorpal sword’ de gevaarlijke Jabberwock die aanstormt ‘whiffling through the tulgey wood, and burbled as it came’. ‘Galumphing’ keert de held terug met de kop van het monster. De vorm van het gedicht is ‘Angelsaksisch’, zoals Carroll zelf het ooit noemde: rijmend met meestal abab, altijd eindigend op een beklemtoonde lettergreep, in strofen van vier regels bestaand uit drie jambische viervoeters + één drievoeter, met binnenrijm in de derde regel (behalve in de eerste strofe).

De Jabberwock, dat was onze Wauwelwok, de titel die Reedijk en Kossmann kozen in hun canonieke vertaling uit 1947.2 Stapsma maakt bij zijn vertaling met ‘Klepperjaks’ direct al twee goede punten: ‘jabber’ is wel zoiets als wauwelen, maar dat klinkt echt te gezellig voor zo’n vervaarlijk dier, net als beuzel, brabbel en zwatel, die andere vertalers gebruiken. De tekening van het wezen door illustrator Tenniel werd na een kleine enquête indertijd zelfs te angstaanjagend bevonden om als voorplaat van het boek te dienen. Stapsma kiest daarom voor ‘klepper’, associërend met kleppen en klepperen. Voor het ‘jak’ beroept hij zich op Carrolls eigen, latere (hinein)interpretatie, die ‘wock’ herleidt tot een oud Engels woord dat ‘worp’ betekent, waaruit Stapsma via het Latijnse iac-io, werpen, tot ‘jak’ komt, dat ook al in Retiefs Flabberjak zit. Zijn tweede punt is dat het monster zelf Jabberwock heet, maar het gedicht Jabberwocky, dus ‘Wauwelwok’ had in de titel ‘Wauwelwoks’ moeten zijn, in hun versie ‘Klepperjaks’. Hier sterft Wauwelwok definitief de vertalersdood.

Er bestaan nog veel meer interpretaties van het gedicht door Carroll zelf en die moeten de vertaling beïnvloeden: de eerste strofe komt al voor in een blad dat hij als 23-jarige maakte voor zijn broers en zusters als een ‘Stanza of Anglo-Saxon Poetry’, met nonsensicale uitleg van alle woorden.

 
Eerste couplet van 'Jabberwocky', in 1855 door Carroll
geschreven in het zelfgemaakte blad
Misch-masch

En in hoofdstuk zes van Spiegelland komt Alice Humpty Dumpty tegen, een filoloog en filosoof in de vorm van een reusachtig ei. En blijkbaar ook een vertaler, die – tegen betaling – alle woorden kan laten betekenen wat hij verkiest: ‘de vraag is wie de baas is ... sommige daar kun je alles mee doen ... ik kan ze allemaal aan!’ Is hij daarmee een onbetrouwbare vertaler? Zijn motto ‘Ondoordringbaarheid’ (‘Impenetrability’) doet het ergste vrezen. Maar Alice is onder de indruk van zijn macht over het woord en vraagt hem een uitleg van ‘Jabberwocky’. De tien woordverklaringen die Humpty Dumpty op de eerste strofe loslaat, de meeste anders dan Carroll zelf (!) zestien jaar eerder, moeten uiteraard weerspiegeld worden in de vertaling van die regels vijf hoofdstukken eerder. Stapsma publiceert de vertalingen van Humpty Dumpty’s uitleg naast die van het gedicht; voor hun eigen ‘Klepperjaks’ maakten ze er zelf ook een nieuwe vertaling van.

Volgens de geleerde Dumpty is ‘brillig’ ongeveer vier uur ’s middags, ‘the time when you begin broiling things for dinner’. ‘Slithy’ is ‘lithe and slimy’. Met ‘toves’ kun je alle kanten op, want het zijn dieren die iets weg hebben van dassen en van hagedissen en kurkentrekkers. ‘To gyre’ is draaien als een gyroscoop en ‘to gimble’ boren, terwijl een ‘wabe’, Alice oppert het zelf, het grasperk rond een zonnewijzer is, omdat ‘it goes a long way before it, and a long way behind it ... and a long way beyond it’.

Voor ‘brillig’ heeft Reedijks ‘bradig’ de toon gezet (Westervaarder, Stapsma, ‘bakkig’ bij Deelen), enigszins eigenaardig omdat het braden van eten om vier uur nu nogal on-Hollands is – Stapsma vertaalt ‘four o’clock’ dan ook met ‘het eind van de middag’. Engelsman maakt ‘midvond’ en Louwerens ‘theeïg’. Matsier, die in zijn ‘Koeterwaals’ het meest een eigen koers vaart, vertaalt het raadselachtig als ‘schieuwerde’ en laat Humpty Dumpty daarom (?) zeggen dat het ‘nog niet helemaal donker (is) en de tafel [...] nog niet gedekt’. Verderop moeten de vertalers meer kleur bekennen: ‘de spiramants / bedroorden slendig in het zwiets’ (Reedijk): slendig is ‘slijmerig en behendig’, draaien en boren wordt ‘bedroren’, maar ‘zwiets’ moet Humpty Dumpty enigszins laf verklaren omdat als je er graaft ‘je zo zwart wordt als iets’. In André Brinks ‘Brabbelwoggel’ heet de wabe ‘weib’, ‘want diere kan daarop wei. En daarby is dit baie wyd – na voor en na agter [...] en na weerskante’. Matsiers ‘vijcht’, het onkruid rond de zonnewijzer groeit ‘een heel eind voorwaarts [...] en een eind achterwaarts [...] en een heel eind zijwaarts aan beide kanten’. De ‘gruit’ van Engelsman is gras ‘in de vorm van een ruit’ en Louwerens laat bij haar ‘garp’ de verklaring gewoon weg. Stapsma heeft inventief het, in zijn eigen woorden zwoele, ‘zwoord’ gekozen om ‘wa(y) + be’ met z(uid)w(est n)oord te vertalen, ‘omdat een zonnewijzer aan het begin van de middag van zuid naar noord wijst [...] en aan het eind van de middag van west naar noord’, zoals Dumpty en Alice het samen een beetje pedant verklaren.

Humptydumpty _tenniel
Alice en Humpty Dumpty door John Tenniel

Humpty Dumpty legt nog uit dat ‘slithy’ is ‘like a portmanteau – there are two meanings packed into one word’. ‘Portmanteau’ heeft veel Engelse woordenboeken gehaald; de meeste vertalers maken er een ‘kofferwoord’ van of (in navolging van Reedijk) ‘een soort koffer’. Niet helemaal bevredigend, want je pakt toch meer dan twee dingen in een koffer, maar beter dan iets met vlechten (Engelsman) of simpelweg ‘er zitten twee betekenissen verstopt in dit woord’ (Louwerens). Een portmanteau was een koffer die in twee gelijke delen openging, vooral om kleren (kostuums) in te pakken, maar hoe noem je zoiets in het Nederlands? In de eerste strofe alleen al zijn vier portmanteaus Humpty Dumpty wijst Alice nog op ‘mimsy’, dat is ‘flimsy and miserable’: klarm, klielig, bibberkolies, misbrozig, grimvol, sloef, mimsig, brozel en zwellendig (chronologisch), naarmate de vertaler Humpty Dumpty bijvoorbeeld ‘klein en arm’ heeft laten zeggen, of ‘slap en droef’ of ‘zwelgend in ellende’.

Ook in de rest van deze ballade komen zulke samentrekkingen voor, en trouwens, hoe moeten we de resterende vijf coupletten überhaupt interpreteren zonder de hulp van dichter-criticus Dumpty? Wat is ‘the frumious Bandersnatch’ uit strofe twee, een wezen waarvoor je ook moet oppassen? Wat betekenen ‘uffish thought’ en ‘to galumph’? Hier dringen zich nog meer interteksten van Carroll op: in zijn misschien beste nonsensgedicht, The Hunting of the Snark uit 1876, komt een aantal woorden uit ‘Jabberwocky’ opnieuw voor, en de beschrijving van een ‘galumphing’ bever daar kan licht werpen op het woord hier. Bovendien geeft Carroll zelf soms in brieven uitleg, bijvoorbeeld wanneer hij meedeelt dat de Bandersnatch vrijwel zeker woonde op het eiland waar de Jabberwock werd gedood. Van die Snark (Trek, Strok, Snark, Slaai, Snark) zijn tussen 1977 en 2013 vijf Nederlandse vertalingen verschenen (één is er blijven liggen op de Boulevard of Broken Dreams, want in 1982 stond over mij in de Wauwelwok: ‘his translation into Dutch of parts of The hunting of the Snark is still famous in a small circle within the Dutch Lewis Carroll Society: unfortunately it was never published’). Hebben de Snark-vertalers wel goed genoeg naar de Nederlandse Jabberwocky’s gekeken, en zo ja naar wiens vertaling?

Er valt dus nog veel te doen voor carrollianen. In de hele wereld trouwens, want in 2015 verscheen in drie delen een overzicht van alle bekende Alice-vertalingen in 174 talen. Maar Stapsma heeft een fraaie bijdrage geleverd: de mogelijkheid om in detail alle vertalingen van ‘Jabberwocky’ te bekijken, een heel leerzaam en vermakelijk stimulerend essay en een zeer overtuigende, ook ritmisch en formeel sterke, uitvoerig verantwoorde vertaling.

 

Jur Koksma & Joep Stapel, samenstelling Henri Ruizenaar, Jabberwocky. Het nonsensgedicht Jabberwocky van Lewis Carroll in een nieuwe Nederlandse, zes bestaande Nederlandse, twee Afrikaanse vertalingen, met begeleidend essay, 60 pagina’s, ISBN 78-90-827987-1-5, € 20.

Veel meer informatie is te vinden op de site van het Nederlandse Lewis Carroll Genootschap

Noten
1 Alleen Elly Schippers, die in 1994 een Duitse bewerking vertaalde en bovendien de pagina-opmaak met alle illustraties intact moest laten, wilde haar vertaling om die redenen niet laten opnemen.

2 In feite vertaalde alleen Reedijk het Spiegelland en alleen Kossmann het Wonderland.