Dick Bruna, voorjaar 1999. Ik zie hem weer voor me op zijn atelier in een historisch, Utrechts straatje. Nu eens vriendelijk dan weer zeer doordringend kijkt hij mij over zijn tekentafel aan met zijn amandelvormige, bruine ogen. Hij weet van mijn Franse Koplandvertalingen, en dat is de reden waarom hij mij wil hebben voor een nieuwe vertaling van Nijntje. Over mijn proefvertaling uit – ik meen - Nijntje op school is hij enthousiast. Aanwezig ook een vriendelijke mevrouw van Mercis B.V., het bedrijf waarin Bruna’s zakelijke belangen zijn ondergebracht.
Maar het gesprek speelt zich goeddeels af tussen Dick Bruna en mij en heeft slechts een artistiek karakter. Nijntje is al eens verschenen in het Frans onder de titel ‘Le petit lapin’, en wel in vertaalwerk dat weinig recht deed aan het origineel: veel te Frans, veel te ronkend, literair zelfs. Van enig succes was dan ook nooit sprake geweest. De bedoeling is dat ik daar met mijn hoogstpersoonlijke benadering verandering in ga brengen.
Een buitengewoon innemende persoonlijkheid, Dick Bruna, bij het aandoenlijke af. Iemand die ruzie met hem zou maken zou zichzelf aan een ernstig gewetensonderzoek moeten onderwerpen. Buiten kijf staat het hoe dan ook voor mij dat ik voor deze bijzondere en bijzonder aardige man aan de slag zal gaan! Bovendien beschouw ik deze opdracht als een grote eer. En een onnoemelijke uitdaging.
Want door het vertalen van poëzie van Rutger Kopland, T. van Deel, Eva Gerlach en Cees Nooteboom heb ik al geleerd dat hoe minimalistischer het te vertalen werk is, hoe dwingender de begrenzingen zijn. En dan heb ik het nog over beoefenaren van het vrije vers, terwijl Nijntje aan het strakke rijmschema a-b-c-b (soms a-b-a-b) beantwoordt, iets waarmee ik op dat moment nog geen enkele ervaring had.
Desondanks leer ik snel, en het Frans dat veel rijmklanken (o.a. talrijke woorden die eindigen op [é], [an] of [on]) bevat, is mij daarbij behulpzaam. Rijmen is dus geen punt en het strakke metrum evenmin. Dat is een kwestie van lettergrepen tellen en ook en vooral van hardop lezen en luisteren of het ritme klopt. Ik heb het geluk dat mijn twee dochters nog klein zijn in die periode en dat ik ze iedere avond Nijntje voorlees, zodat ik er – ritmisch/metrisch gesproken – goed in zit.
Aan de slag dus. Over de naamgeving is er meteen een controverse. Ik maak van Nijntje Pluis ‘Nini Pompon’. Mercis wil Miffy, omdat dat de internationale naam is en daarbij de naam die in alle merchandising wordt gebruikt. Goed, het wordt dus Miffy, en na het voltooien van Miffy à l’école begin ik aan Miffy pleure (Nijntje huilt), waarvan de opening er zo uit komt te zien:
miffy s’est couchée
nounours dans ses bras
c’est tout doux, c’est tout chaud
elle aime beaucoup ça
(‘nijntje was gaan slapen/ met beertje in haar arm/ want dat vond nijn gezellig/ en ook zo lekker warm’)
Een andere mogelijkheid dan in technische zin ‘vrij’ vertalen is dus niet mogelijk. Wat mij in orde lijkt, zolang de Franse versie alle inhoudelijke elementen van de ‘texte-source’ behoudt en ook het ritme daarvan respecteert. Belangrijk is ook het specifieke Franse kinderidioom te kennen waarin een beertje een ‘nounours’ heet. Dat alles neemt niet weg dat de Franse uitgever (Hemma) mij na inlevering meteen een poot dwars probeert te zetten door mijn vertalingen te herschrijven in de trant van Le petit lapin, literair dus, bijna in de toonzetting van de fabels van La Fontaine. Ook laten ze het huilen van Miffy klinken als het gebalk van een ezel. Ik ga er niet in mee en Mercis en Dick Bruna gelukkig ook niet: om dit soort krullentrekkerij te voorkomen was ik nu juist ingehuurd! Mokkend geeft Hemma toe, al tref je hier en daar nog een enkel, stiekem spoortje van redactionele verstoktheid, bijvoorbeeld – nog steeds in Miffy pleure – het woord ‘mamina’ voor oma, dat ik nooit zou gebruiken en dat ook helemaal niet gangbaar is.
Maar uiteindelijk is iedereen tevreden en krijg ik zelfs het verzoek nog een aantal ‘flipboekjes’ (‘livres animés in het Frans’) te vertalen, boekjes voor de zeer kleinen, met dikke, spuug- en snotbestendige bladzijden, waarop de bekende tekeningen, vergezeld van slechts een paar woordjes. Nog minimalistischer en derhalve een nog grotere uitdaging, zeker waar het gaat om de veelvuldig daarin voorkomende onomatopeeën. Met dat fenomeen moet terdege rekening worden gehouden, want een Franse haan zegt nu eenmaal geen ‘kukeleku’ maar ‘cocorico’ en wie zich in Frankrijk bezeert zegt ‘ouille’ of ‘aie’ – geen ‘au’. Het probleem zit hem hier evenwel in de minder bekende klanknabootsingen. Neem de inzet van Nijntje en de bal (Le ballon de Miffy):
tromme-
len
rom-
bom
Hierbij blijkt overleg met Franse vrienden en ook met supervertaalster, mijn toen nog levende leermeesteres Anne-Marie de Both-Diez, de oplossing. Wat zij zich herinneren van hun kindertijd levert het volgende op:
boum
bada
boum
Ik kan wel zeggen, nu ik, eind februari 2017, kort na het overlijden van Dick Bruna, op dit alles terugkijk, dat Nijntje vertalen een van de meest ingrijpende vertaalervaringen is die ik ooit gehad heb. Van een tamelijk intuïtieve vertaler ben ik daardoor namelijk een meer technische vertaler geworden, met grotere vaardigheid op het gebied van rijm en ritme. Een vaardigheid die ik later onder meer heb ingezet bij het vertalen van poëzie van Gerrit Komrij en bij Nederlandse vertalingen van grote Fransen als Baudelaire, Verlaine en Rimbaud. Zelfs mijn eigen poëzie is hierdoor beïnvloed, want ik dicht al heel lang strakker en klassieker dan voorheen.
Kortom, ik schrijf Dick Bruna hiermee bij op de lijst van al diegenen die belangrijk zijn geweest voor mijn ontwikkeling. Voor mijn (inmiddels volwassen) dochters was hij dat al. In ieder geval dragen we hem bij ons thuis allemaal blijvend in ons hart.
Paul Gellings is dichter, schrijver en vertaler. Hij vertaalde onder andere werk van Rutger Kopland, Patrick Modiano en Dick Bruna. Wegens zijn verdiensten voor de Franse cultuur werd hij benoemd tot Chevalier dans l’Ordre des Palmes Académiques.