Mijn twintigste editie van het Filmfestival Rotterdam zit erop. In 1998 werd ik er voor het eerst als tolk gevraagd. Japanse regisseurs spreken zelden of nooit voldoende Engels (of het ontbreekt hun aan zelfvertrouwen). Op het IFFR waren toen al een paar tolken Japans actief en dus hoefde ik me alleen maar stand-by te houden, voor het geval het erg druk werd. Ik kreeg mijn ‘kans’ bij de voorstelling van een film van Hisashi Saito, die de Engelse titel Memories of Summer had meegekregen. Klonk lieflijk, maar de film zat wel in de sectie ‘The Cruel Machine’, wat al deed vermoeden dat het geen romantisch stukje cinema betrof. En inderdaad, het bleek een pijnlijk realistisch drama over een serieverkrachter. Er was geen ondertiteling en dus kregen een collega-tolk en ik een microfoon in de hand gedrukt om het publiek live van Engelse vertaling te voorzien. Van een vuurdoop gesproken.
Dat soort live vertaling deed me eigenlijk denken aan de oude traditie van de benshi, die in Japan destijds commentaar gaf bij stomme films. Ik heb het sindsdien nog één keer moeten doen, bij een voorstelling van Sex Crime van Yoichi Sai. Ditmaal had ik de film wel van tevoren gezien en wist ik wat eraan kwam: een openingsscène met stomende seks en als eerste gesproken woorden: ‘Ik kom klaar, ik kom klaar.’ Geuit door een vrouw. Ik dronk vooraf dan ook een Duvel. Regisseur Sai zat gniffelend naast me op de eerste rij.
Yoichi Sai
Gelukkig gaat het er doorgaans iets conventioneler aan toe. Naast het tolken van persinterviews, houd ik me voornamelijk bezig met de Q&A’s, aanvankelijk alleen als tolk maar in de loop der jaren ook als moderator. Het is een welkome afwisseling met het solitaire vertaalwerk in mijn studeerkamer. Je komt eens onder de mensen, zoals ze zeggen. Maar het kan best stressvol zijn. Je weet nooit wat voor rare of complexe vragen er uit het publiek komen en/of hoe een regisseur daarop zal reageren.
Toen mijn oorspronkelijke collega’s, stuk voor stuk ervaren filmkenners en filmliefhebbers, er om uiteenlopende redenen en al dan niet tijdelijk mee ophielden, meldden zich andere kandidaten aan, maar dat ging niet echt van een leien dakje. Met hun taalkennis viel het meestal nog mee. Ze spraken een aardig mondje Japans. Maar dat alleen volstaat niet. Je moet ook enige kennis hebben van de Japanse cinema en van filmgeschiedenis in het algemeen. Zelf werkte ik een poosje in de Japanse filmwereld en dat komt uiteraard van pas. Een van de meest gestelde vragen uit het publiek is: ‘Wie heeft u beïnvloed?’ (Variant: ‘Welke films inspireerden u?’) Vaak volgen dan westerse namen en titels als antwoord. En westerse films hebben weleens heel andere titels in het Japans (of omgekeerd). Als een regisseur het heeft over Truffauts Otona wa wakatte kurenai (Volwassenen willen me niet begrijpen), dan bedoelt hij Les quatre cents coups. Als hij je niet-begrijpende blik merkt en vlug aanvult: ‘Je weet wel, die film over die jongen, geïnspireerd door Truffauts eigen ongelukkige jeugd,’ is het handig dat je dat inderdaad weet. Ook eigennamen zijn niet altijd even herkenbaar. Zo heet Truffaut in Japan Toryufoo.
Voorbereiding helpt. Je leest bijvoorbeeld eerdere interviews. Nogal wat regisseurs hebben standaardantwoorden op standaardvragen (en vaak keren inderdaad dezelfde vragen steeds weer terug). Dan weet je van tevoren dus al zo’n beetje wat hij of zij waarschijnlijk zal antwoorden.
Wat veel aspirant-tolken echter eveneens onderschatten, is het spreken voor een publiek (en in de zalen van Pathé kan dat behoorlijk groot en imposant zijn). Als je tijdens een persinterview iets niet meteen hebt begrepen, kun je altijd vragen dat nog even te herhalen (of je kunt de betekenis van een woord snel opzoeken in een elektronisch woordenboek). Bij een Q&A kun je dat niet maken. Daar moet het voort gaan. Je moet op z’n minst de indruk wekken (de schijn ophouden) dat je alles prima onder controle hebt.
Veel Japanse regisseurs zijn een groot publiek evenmin gewend. Ze maken lowbudgetfilms die in eigen land in kleine zaaltjes terechtkomen. En dan staan ze daar plotseling letterlijk in de schijnwerpers, behoorlijk de kluts kwijt. Maar ook als de regisseur naast je wat onsamenhangend staat te mompelen en je hebt geen flauw idee waarover hij het heeft, moet er dus een vlotte Engelse uitleg volgen, en wel onmiddellijk. Ooit stapte een jongen na zijn eerste tolkklus met tranen in de ogen van het podium. We zagen hem nooit meer terug. Je loopt dus het risico met de billen bloot te gaan en dat risico moet je bereid zijn te nemen. Zelf ging ik ook meermaals de mist in (niet zelden bij de laatste vraag, wanneer ik, al half opgelucht dat het bijna achter de rug was, mijn aandacht liet verslappen). Ik ga niet te veel de vuile was buitenhangen (ik heb mijn trots), maar zo maakte ik het publiek wijs dat een regisseur een door hem verfilmd boek had gelezen ‘toen hij jurylid was voor een literaire prijs’. Bij de tweede Q&A met hem had ik door dat hij bedoelde: ‘vlak na de grote aardbeving.’ Een lettertje verschil tussen ‘shinsai’ en ‘shinsain’. De tijd dat je zowat de enige in de zaal was die Japans begreep, is trouwens allang voorbij. En je belandt tegenwoordig weleens op YouTube, waar kijkers, anders dan jij op dat podium, desgewenst rustig kunnen terugspoelen.
Still uit Japan’s Tragedy (Nippon no higeki) van Kobayashi Masahiro, o.a. aan de slachtoffers van de aardbeving opgedragen en dit jaar vertoond op het IFFR
Je weet ook nooit hoe lang een regisseur zal praten. Ik maak dus notities, met sleutelwoorden, om het verhaal te kunnen reconstrueren als het een eindje doorgaat. Is het dan niet beter de woordenstroom af en toe te onderbreken om de vertaling te geven? Liever niet eigenlijk. Ten eerste valt zo nog moeilijk weg te moffelen dat je iets niet begrijpt. Bovendien bouwt een Japanner zijn betoog anders op (niet alleen syntactisch, ook retorisch). Vaak weet je pas wat hij bedoelt of waar hij naartoe wil als hij helemaal is uitgesproken. Soms herhaalt of corrigeert een regisseur zichzelf ook tijdens een en hetzelfde antwoord, wat je als tolk uiteraard niet hoeft mee te nemen, ook al wek je daardoor de indruk in te korten.
Zo vertaal je veel meer dan woorden. Je slaat een brug naar een andere cultuur, om de boodschap over te brengen. Maar voor architecturale plannen, hoogtechnologische snufjes of stevige pijlers is geen tijd. Voor de dienst der genie is het alle hens aan dek. De brug moet kant-en-klaar zijn. De eerste versie meteen raak dus. Ik doe dan ook allerlei dingen met de ‘brontekst’, die ik bij mijn literair vertaalwerk liever tracht te vermijden: stukken weglaten (al dan niet bewust), stukken toevoegen (veelal bewust), verkeerd vertalen (altijd onbewust). Meermaals besef je achteraf: verdomme, dat had ik zo moeten verwoorden.
Maar goed, over het algemeen loopt het prima na al die jaren. Je kweekt ook een soort reputatie en er ontstaat een vertrouwensband. Regisseurs weten (van vorige ontmoetingen of van hun voorgangers): die tolk in Rotterdam maakt er wel wat van. Deugddoend is ook het onmiddellijke applaus van het publiek. Nou goed, dat is natuurlijk voor de regisseur bestemd, maar het is niettemin fijn. En bij het uitlopen van de zaal krijg je toch regelmatig een schouderklopje. Dat moet je dan weer missen in die studeerkamer.
Luk Van Haute (1963) studeerde Oosterse talen en culturen aan de universiteiten van Gent en Tokio en promoveerde in 1997 op het proefschrift “Seventeen” en de jonge helden van Oe Kenzaburo. Hij vertaalde werk van onder anderen Kenzaburo Oe, Yasunari Kawabata, Hiromi Kawakami, Toyo Shibata, Haruki Murakami, Keigo Higashino en Soseki Natsume. Zijn selectie korte verhalen van 41 Japanse auteurs Liefdesdood in Kamara (Atlas Contact) werd in 2015 bekroond met de Filter Vertaalprijs.